HELDERSCHE
EX XIElIWEDIEPEft COIJRAXT.
Hieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noordertwartier.
1885. N°. 58.
Jaargang 43.
Vrijdag 15 Mei.
BEKENDMAKING.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90. i
franco perpost 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder maakt bekend,
dat de groote draaibrug over de Zeedoksluis, wegens te verrichten
baggerwerk, op Vrijdag en Zaterdag, den 15 en 16 dezer, voor
de passage gesloten zal zyn.
Helder, 18 Mei 1885.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnen 1 an d.
Aangezien bij het uitreiken van bewijzen van goed
gedrag, noodig om eene militaire verbintenis aan te gaan,
door sommige burgemeesters zeer lichtvaardig wordt te
werk gegaan, heeft de Regeering het noodig geoordeeld
door bemiddeling van de Commissarissen des Konings de
burgemeesters te verzoeken aan deze zaak hun bijzondere
aandacht te wijden. De Regeering wenscht de certificaten
zoodanig te zien ingericht, dat, behalve hetgeen omtrent
het doorgaand zedelijk gedrag der personen kan worden
verklaard, allen na het 10de levensjaar tegen hen gewezen
vonnissen, uitgezonderd die ter zake van jacht en visscherij,
daarin worden vermeld, opdat door de militaire autoriteit
zoo noodig nader worde onderzocht of de bedoelde personen
als vrijwilliger kunnen worden toegelaten.
Het Vaderland bevat weder een brief van Dirk Groen
uit de Beemster. Ziehier wat hij zegt van de nieuwe
wijziging der drankwet:
„Waar toch komt het bij die veranderde wet op aan?
Wel mijnheer en vriend, dat is duidelijk als glas.
Die veranderingen zijn om de gecombineerde menschen
te helpen. Een gecombineerd mensch is iemand die sterken
drank verkoopen wil met nog wat, bijvoorbeeld stokvisch,
locomotieven of lucifers. Gij weet dat evengoed als ik,
maar ik vertel het toch maar, omdat er zooveel menschen
mijn brieven lezen, die niet zoo politiek geleerd zijn als
uwe redactie. De Staat loopt gevaar als iemand in den
zelfden winkel ijzerdraad en jenever verkoopt, dat is klaar
als de zon; maar de Staat is met een beetje geholpen, en
2»> EEN NOORSCHE GESCHIEDENIS
door JONAS LIE.
(Sot)
Gülcke was de eenige amoienaar van vroeger, die nog in
betrekking was, nadat ook Rist zijn ontslag genomen had. Hij
werd nog steeds gekoesterd door eene zorgvuldige huisvrouw,
die hem altijd zyne kussens, zichtbare zoowel als onzichtbare,
geschud had. Grip wist, wat hy deed; hy wilde de vrouw des
huizes bezoeken, terwyl Gülcke op het kantoor was. In de huis
kamer zat zy achter de dubbele vensters in den leuningstoel met
haar breiwerk en „De Joodsche wandelaar" vóór zich, terwijl
hare zuster Thea, eene jonge juffrouw van over de de dertig
jaren, in de keuken voor het middageten zorgde. Thinka zelve
voerde na den dood van juffrouw Gülcke het oppertoezicht over
de huishouding en was de steun en staf van haar ouden man,
onvermoeid van den eenen dag op den ander. En deze beduimelde,
gescheurde romans uit de stad met een nommer op den rug
waren de eenige teerkost, die haar in het leven gegund was.
Evenals zooveel vrouwen van dien tyd, wie geen andere kens
overbleef dan een man te nemen, wien dan ook, als hy haar
maar verzorgen kon, leidde zy in deze hare romans, te midden
der alledaagsche eentoonigheid, een gejaagd phantasie-leven.
Daarin ontwikkelden zich hartstochten, die zy zelve had kunnen
hebben, daarin werd bemind en gehaat, daarin zag men twee
edele harten ondanks alle tegenwerking gelukkig vereenigd
of wel men troostte beeldschoons helden, die wanhopig op de
golven staarden.
Daar in de wolken werd met den onleschbaren dorst
van geest en gemoed het leven voortgezet, waarvoor de werke
lijkheid den vasten bodem miste en daar bracht de eenigszins
groote, nu welgedane vrouwengestalte, welke eenmaal de tengere,
slanke Tinka was, haar onvergetelyken Aas van de eene ge
daantewisseling in de andere over van Emile Carlén naar
James, van Walter Scott naar Bulwer, van Alexandre Dumas
naar Eugène Sue!
Op de plaats van hare huiselijke, bedrijvige zuster lag het
naaiwerk, gedeeltelijk door de zon beschenen, op de nijverige
hand te wachten.
De donkere, ingelegde werktafel was Thea's erfstuk van ma.
En de zilveren vingerhoed, oud en uitgesleten en aan den rand
een weinig gebarsten, gebruikte en bewaarde zij, omdat hare
moeder er zich altyd van bediend had. Het een en ander was
als een gedenkteeken opgericht voor ma voor al de dappere
steken, die zij gedaan en gekregen had in haar onvermoeid
slavende, offervaardige leven, indien zulk een bestaan leven kan
genoemd worden.
De deur der huiskamer ging open en Grip trad voorzichtig
binnen.
„Zyt gy daar, Grip?... Neen, neen, blijf daar niet aan de deur
staan, ga hier aan het raam zitten. Myne zuster zal u wat te
eten geven. Hebt ge zin in eene boterham met wat gezouten
vleeschP... En zyt gy zoo hier, Grip?"
„Ik zoek lessen, mevrouw," sprak hij ontwijkende. „Gy hebt
zeker wel van Jurgen uit Amerika gehoord?" vervolgde hy haastig,
om op een ander onderwerp te komen.
„Ja, verbeeld u, Jurgen is tegenwoordig een gegoed, ja rijk
man, die aan het hoofd van eene fabriek in Savannah staat. Hij
heeft nu twee brieven geschreven en wil zijne oudste zuster by
zich hebben maar deze zoekt nu niet meer naar het geluk,"
voegde zy er met zekeren nadruk by.
na primo Mei is er geen of weinig gevaar voor de Neder-
landsche natie, als* de sterke drank verkocht wordt in
gesloten „flesschen, kannen of kruiken." en er geen aange-
brokene vaten, flesschen, kannen en kruiken in de voor
het publiek toegankelijke localiteit aanwezig zijn.
Mijn schoonzoon zegt, dat een emmer geen vat is, ook
geen flesch, ook geen kan en evenmin een kruik, en dat
het dus wel geoorloofd is, een aangebroken emmer met
sterken drank „voorradig" te hebben: maar mijn schoon
zoon is een woordenzifter.
Mijne vrouw vraagt: waarom flesschen en kannen wel,
maar bussen niet gesloten moeten zijn? en daarop weet ik
geen antwoord.
Maar dat weet ik wel, vriend redacteur! zóó wil ik er
niet komen. Ik gevoel heel goed, hoe zwak ik zelf ben;
indien de Ministerraad en de leden van de Kamers eens
met dezelfde kleingeestigheid mijn brieven gingen lezen,
als mijn schoonzoon hun wetten napluist, dan zouden zij
misschien evenveel fouten vinden. Wat gij niet wilt dat
u geschiedt.... neen, door de maden kruipt Dirk Groen niet,
Gecombineerde menschen willen tappen, en de wet wil
niet dat zij tappen.
Neem nu, mijnheer en vriend, flesschen, die tegelijk
gesloten en niet gesloten zijn, dus flesschen met beugel
sluiting, maak flesschen van een maatje, een half maatje
en fleschkens van een borrel, en beide partijen zijn geholpen.
In mijn gecombineerden winkel, of in uw winkel, of in
iemands winkel geef ik een borrel in een beugelfleschje,
onze klant stapt even op de stoep, wipt met zijn duim de
sluiting open, draait zich halfom, roept het gecombineerde
mensch met heldere stem zijn„frissche morgen" toe,
drinkt, en komt weêr binnen om mijn beugelsluituitvinding
op de toonbank te zetten. Zoo behoeven wij, gecombi
neerde menschen, geen onkosten in rekening te brengen
voor glaswerk, en de zaak blijft evenals vroeger, alleen
met dit verschil, dat de Staat der Nederlauden nu veel
minder gevaren loopt, dan in die ongelukkige dagen, vóór
één Mei dezes jaars, toen men de gene ver dronk uit een
open glas zonder beugelsluiting.
Er ontstond eene pauze.
Grip zette het boterhammenbord, dat de meid gebracht bad,
met sterk bevende hand op de werktafel. Het glas brandewijn,
dat er naast gezet was, had hij leeggedronken. Eene zenuwachtige
trekking speelde om zijn mond.
„Dat doet mij pleizier... groot pleizier," sprak hij met eene
stem, welke hij moeite had te beheerschen. „Zie, mevrouw, dat
er iets van Jurgen geworden is, beschouw ik als een van de
weinige vruchtbare loten, die aan mijn ellendig leven ontsproten
zyn."
Daar klonk het geluid van schellen op den weg, eene slede
kwam het voorplein op.
„De slede van den sorenskriver," zeide Thinka.
Grip begreep, dat zijn gezelschap niet langer gewenscht was,
en stond op.
Thinka spoedde zich in de zykamer en kwam met een daalders
biljet terug.
„Neem het aan, Grip! Het is wel weinig, maar het kan u
misschien van dienst zijn, tot gy eenige lessen gevonden hebt."
Zyne hand aarzelde, voor hij het aannam.
„Man... muss... mnss..."
Hij nam zijne pet en snelde het huis uit.
Aan het hek gekomen, bleef hy even stilstaan en keek om.
Het venster werd open gezet.
„De kamer, waar Grip gezeten heeft, moet gelucht worden
mompelde hij bitter, terwijl hij den weg naar het dal insloeg.
Met de bouffante hoog om den hals gewikkeld en de pet, die
hy in het hoofddorp tegen den ouden vilten hoed verwisseld had,
over de ooren getrokken, stapte hy voort in den kouden oosten
wind met de handen in de zakken van de oude, dunne jas, die
hem aan het schrale lyf hing.
Hoe dikwijls was hy dezen weg gegaan, hetzy hy des zomers
over de fjelds trok, of, zooals nu, by het korten der dagen, den
landweg moest houden.
Deze streek had eene bijzondere aantrekkelijkheid voor hem;
hij luisterde en gluurde overal, waar hij kwam, of hy iets van
Inger-Johanna kon ontdekken, terwyl hy zorgvuldig vermeed, in
hare nabijheid te komen.
„De juffrouw op Gilje," zooals zy genoemd werd, woonde in
een huisje, dat zij voor het eene der vier duizend speciedaalders,
haar door tante Aletta by testament vermaakt, gekocht had.
Daar hield zij school voor de kinderen van het dorp en gaf les
aan die van den kapitein, den nieuwen dokter en den schout.
Daarbij hield zy nog een wakend oog op vele jonge knapen,
die zy voor het leven had opgeleid en welke een voor hen pas
senden werkkring zoowel hier als elders gevonden hadden.
Zelfstandig als zij was, volgde zij in alles haar eigen hoofd,
maar werd daardoor ook dikwyls het onderwerp der volkspraatjes;
toch zag een ieder met eerbied naar haar op. Zij was met hare
veertig jaren nog slank van gestalte, met onverminderd, schoon
rustiger vuur in de oogen en nog geheel ravenzwart haar.
Zij zocht naar den aanleg in de kinderen, zooals men naar
het klaverblad van vieren zoekt, zou zy gezegd hebben; en toen
Grip bij Thinka zeide, dat Jurgens voorspoed in de nieuwe
wereld eene der weinige groote loten van zijn leven was, verzweeg
zij zorgvuldig de gedachte, dat hare kleine school een afzetsel
was van zijne ideeën.
Den volgenden namiddag in de schemering sloop Grip het pad
op, dat naar de school geleidde. De begeerte om, al ware het
slechts een zweem van haar te ontdekken, dreef hem al nader
en nader.
Nu stond hy vlak by het venster.
Ziet gij mijnheer! nu kent-gij mijn uitvinding, kleine
fleschjes, die ik laat blazen, met beugelsluitinkjes, die ik
zelf er aan bevestig.
Ik heb er al vrij wat van verkocht. Maar nu moet gij
mij helpen om de aandacht van het publiek daarop te
vestigen, er is zooveel concurrentie!"
In antwoord op een vroeger artikel in de Köln. Ztg.,
waarin gepleit werd voor Antwerpen als de uitnemendste
haven voor de nieuwe Duitsche stoomvaartlijnen, bevat bet
blad thans eene breedvoerige beschouwing, waarin de
voordeelen van Rotterdam en Vlissingen, voornamelijk van
eerstgenoemde plaats, in het licht worden gesteld. De
schrijver dezer beschouwing geeft in alle opzichten de
voorkeur aan Rotterdam, dat beter gelegen- is dan Ant
werpen, even goede inrichtingen heeft en geen mededinger
is van den Duitschen handel.
Bij de opening van den spoorweg Hoorn-Enkhuizen
zullen in laatstgenoemde plaats een tal van feestelijkheden
plaats hebben, waaronder het houden van een gecostu-
meerden optocht de eerste plaats inneemt.
De Maatschappij „Katholieke Illustratie" (kapitaal
f 250,000) behaalde over 1884 f 10,200 zuivere winst en
keert f 6.20 per aandeel als dividend uit. In 1883 bedroeg
de winst f 7268.
Dat men den wreedaard' eens voorbeeldig straffe
In de weide van een landbouwer te Sprang heeft men
een schoone melkkoe de pees van een der achterpooten
doorgehakt, zoodat het dier geslacht is moeten worden.
De vermoedelijke dader is aangehouden.
Aangezien het aantal kosteloos schoolgaande kinderen
te Kolhorn van jaar tot jaar toeneemt, is aldaar onlangs
besloten, hierin verandering te brengen. Eenige ouders,
tot nog toe voor hunne kinderen geen schoolgeld betalende,
zullen dit in het vervolg moeten doen. Het noodzakelijke
van dezen maatregel moet worden erkend: in kosteloos
schoolgaan werd zoo weinig ongewoons gezien, dat b. v.
liet geval zich voordeed, dat een vader, lid van het Nut,
Amicitia, plaatselijk schoolverbond, en d. g. 1., zijn kroost
kosteloos liet school gaan.
Eene donkere gestalte bewoog zich langs het raam.
Uit de opening der kachel viel een weifelend schijnsel op de
voorwerpen daar binnen. Het licht was nog niet aangestoken
en hij hoorde de stem van een jongen, die iets opzeide, dat hij
niet best kende; het klonk als een vers. Het waren zeker de
kinderen uit het commandantshuis.
De deur van het portaal was open en kort daarna stond hij
daar binnen, ademloos luisterende.
Hy hoorde hare stem... hare stem
„Zeg gij het eens op, Ingeborg... De jongens hebben daar zoo
geen verstand van."
En nu vertelde Ingeborg met hare heldere stem van koningin
Gyda, de lentebloem in den tuin van koning Harald, die trotsch
en fier, geen mededingster duldde, maar voor eene koningin een
koning eischte, onverdeeld, voor de vrouw den geheelen man.
Hij stond als vastgenageld aan den grond, tot hij Inger-Johanna
hoorde zeggen:
„Nu zal ik het licht aansteken en u de lessen voor den vol
genden keer opgeven."
Op hetzelfde oogenblik stond hij weer voor het venster. Hij
zag haar hoofd, geheel in het licht van de pas ontstoken lamp
dat reine voorhoofd met fijn geteekende wenkbrauwen
het onuitsprekelijk schoone, ernstige gelaat, 't welk by vroeger
alleen hierin verschilde, dat het eene meer karakteristieke uit
drukking verkregen had de ranke houding van weleer met
den hoogen gevulden hals...
Het was het beeld, dat hij jaren lang in zijne gedachten
gehad had van haar, die de zyne had moeten wezen, indien
hy bereikt had, wat hij in het leven had moeten bereiken
indien dit hem geboden had, wat het moest... en hij zelf geweest
was, zooals hij behoorde...
Het duizelde hem voor de oogen, hij verkeerde als in een
roes... Daarop keerde hij zich om en stapte met groote schreden
voort, toen hy de kinderen in het portaal hoorde komen.
Zijne voeten droegen hem verder, zonder dat hij het zelf wist.
Nu had hij de Gilje-heuvels ver achter zich en de maan
begon haar schijnsel over den bergrug te werpen. Hij stapte
maar door; zijn bloed geraakte meer en meer in beweging
zy stond nog altyd voor zijne oogen... het scheen zelfs, dat hy
tot haar sprak. Eene slede, wier bellen wegens de vorst slechts
een zwakken klank gaven, kwam achter hem aan.
Het was de oude Rist, die, onder den invloed van hetgeen
hij op Gilje genoten had, in zijne pels zat te dommelen.
„Moet je het meer over, Grip, ga dan achterop staan," sprak
hij, na den voetganger herkend en opgenomen te hebben. „Als
je bet drinken toch eens kon laten," begon hij te vermanen.
Zoo vóór de lamp... was Grips gedachtengang. Zij zette
langzaam den ballon over het glas, en het licht viel op haar
fijnen mond en kin... de donkere, nauwsluitende japon... en het
voorhoofd, terwijl zij het prachtige hoofd zy keek juist op
naar het venster keerde.
„En als men het maar beproeft, weerstand te bieden, wanneer
de verzoeking komt..."
Grip hoorde niets meer en koud was het, achterop de slede te
staan, terwyl deze over het meer ging. Hij sprong er af en
liet den ouden Rist zyne rede voortzetten in de gedachte, dat
hij nog achter hem stond. Er blies een koude wind uit het
dal over het ys. Hij zag een oogenblik zijne eigene schaduw
met de handen in de jaszakken voortsnellen, terwijl de maan
tusschen de wolken doorzeilde... De lamp scheen zoo warm op
haar aangezicht...