Pp zj»a]v van den milliogne.nhe.e^ G. Spanior dieqdp
Maandag in hooger beroep, voor den Hoogen Raad.
De ongelooflijke verhalen, die deze persoon aan de
gewaande erfgenamen, Zaankanters, wijs gemaakt had,
waren zoo bespottelijk, dat de lezing van het rapport
menigmaal een glimlach op het gelaat der hoorders uit
lokte- Mr. Van Gigh zeide dan ook, dat de lezing van
het arrest hem niet allereerst de vraag had doen stellen:
welke cassatiemiddelen zijn in deze voor te dragen, maar
hem de verzuchting had doen slaken: „Ware ik nu toch
blijspeldichter, welk een mooi stuk zou ik dan van deze
zaak kunnen maken!4
Pleiter stelde in deze voor als middelen van cassatie
schending en verkeerde toepassing: 1. van art. 405 Code
Pénal en van de artt. 206 en 211 Strafvordering en 2.
van art. 20 Rechtsvord. in verband met de artt. 155
Grondwet en 211 Strafvordering.
In deze zaak zal het O. M. 26 Mei haren eisch doen hooren.
De jl. Dinsdag te 'sHage gehouden terechtzitting, zegt het
R. N.blad, bracht in de herinnering terug dien ouden tijd in het
schoolwezen, toen de boven- of ondermeester de plak ge
bruikte als wapen om onder de klasse orde en tucht te
bewaren. De dagen, dat de onderwijzer van dat middel,
betzij in natura of in den vorm van hand of vuist, op de
school gebruik maakte om zijn gezag onder de scholieren
te doen eerbiedigen, mogen op bijna alle inrichtingen van
onderwijs, van welke soort of richting ook, geacht worden
tot het verledene te behooren.
Toch toonde de zitting van jl. Dinsdag, dat de openbare
school te Katwijk aan Zee tot voor korten tijd nog daarop
eene uitzondering maakte. Het uitdeelen van oorvijgen of
slagen aan de kinderen werd aan die instelling in eere
gehouden en de hulponderwijzer M. T. V., oud 22 jaren,
had zich te verantwoorden over de hem ten laste gelegde
mishandeling van op 10 Maart jl. in de school aan den
lOjarigen leerling d. V. een slag op het hoofd en een stomp
met den vuist in de zijde te hebben toegebracht.
Dat kind is, gelijk bekend, den 1 April d. a. v. gestorven,
evenwel, naar luid van de verklaring der deskundigen, niet
tengevolge van de ondergane mishandeling, vermits zij het
onbewezen achtten, dat de dood van den knaap door de
slagen veroorzaakt was.
Vandaar dat de justitie er zich toe bepaalde de onder
wijzer te verwijzen ten correctioneele.
Hieruit blijkt, dat de bijvoeging in een der bladen, dat
er verwonding was gepleegd, tengevolge waarvan het kind
overleden is, op eene dwaling berustte.
Vader en moeder van den mishandelden scholier werden door
de rechtbank gehoord.
Zy vertelden, dat hun zoontje den 10 Maart uit de school
gekomen, gezegd had door den meester geslagen te zijn. Des
avonds ging het kind braken en werd het bedlegerig. Vier dagen
later verklaarde de ter hulp geroepen geneesheer, dat de toestand
van het kind gevaarlijk was.
Den lsten April werd het kind aan zijne ouders ontnomen.
De vader verklaarde nog, dat zijn kind zeer gehoorzaam was en
den onderwijzer V. een valschcn meester noemde, terwijl uit de
mededeelingen van de moeder nog bleek, dat het jongske, volgens
zijn eigen zeggen, de klappen in het aangezicht en de duw in
de zijde waren toegediend, enkel omdat hij zijne pen scheef
hield. De wang van den knaap wa3 na het gebeurde vuurrood
en de zyde erg gezwollen.
De onderwijzer T., die op den bewnsten dag met bekl. in de
school samenwerkte, deelde jl. Dinsdag aan de rechtbank mede, dat
hij zijn collega V. het kind een duw op den schouder zag geven,
zóó dat het huilde, in afwijking van eene vroegere verklaring,
dat hij niet gezien had waar de duw aankwam. Bepaald ontkende
deze getuige, dat 't gewoonte is om in de school te slaan.
Daarna verschenen een reeks jongens en meisjes, tusschen 9
en 10 jaren, allen medescholieren van den overleden knaap. Al
deze kinderen constateerden, dat zij den meester hadden zien
slaan, onder bijvoeging, dat er in de school meermalen klappen
werden uitgedeeld, waarin ook hunne ooren en wangen deelden,
zonder echter daarvan hevige pijn te gevoelen.
Twee décharge opgeroepen getuigen meenden, dat zij kort
voor het gebeurde het jongentje hadden bezig gezien met het
dragen van 10 12 voet lange planken ten behoeve van zijn
vader, die wagenmaker is.
Ondervraagd waarom eerst vier dagen na de mishandeling
geneeskundige hulp werd verleend, antwoordde een van de ouders,
dat de geneesheer, die er reeds den tweeden dag was bijgeroepen,
geweigerd had te komen en verder met het inroepen van een
anderen geneesheer zoo lang mogelijk gedraald werd, omdat ziekte
in het gezin de broodwinning van het hoofd kon benadeelen.
De bekl. bekende het kind eenige klappen op het hoofd en
een stoot in de zijde te hebben toegebracht, beweerde zich daartoe
door drift te hebben laten leiden, maar toonde over zyn misstap
diep berouw.
Dit excuus voor de daad ontlokte den vice-president, jhr. Laman
Trip, de opmerking, dat iemand die zijn drift zoo weinig kan
beheerschen als besch., niet geschikt is om als onderwijzer op
te treden.
Waar eene zoo volledige bekentenis als hier was afgelegd,
achtte het O. M., waargenomen door den subst.-officier rar. Papé,
de schuld van bekl. aan het toebrengen van hevige slagen volledig
bewezen. Hij maakte in zijn requisitoir tevens gewag van een
toeleg om aanvankelyk die schuld over te brengen op den mede
onderwijzer V., die tijdens het gebeurde niet eens les gaf en
laakte 't zeer dat bekl. tot die gedachte had bijgedragen, met het
doel om er zich zelf buiten te houden.
Voor het aannemen van verzachtende omstandigheden vond
het O. M. geen termen, omdat het wenschelijk was een strenge
les te geven in Katwijk, waar ter schole meer geslagen wordt
dan noodzakelijk was en een driftig onderwijzer nog niet de handen
naar de kinderen behoeft uit te steken. Het O. M. eischte
schuldigverklaring aan moedwillige verwonding en veroordeeling
van M. F. V. tot een jaar celstraf en f 10Ó boete.
Door dezen eisch werd bekl. zoo diep ontroerd, dat hij, luid
snikkende, op de bank neerzeeg. Zijn verdediging liet hij over
aan mr. D. S. Van Emden, advocaat te 's Hage. Zonder maar
in een enkel opzicht de droevige zijde dezer zaak èn voor de
Drie dagen later stond Inger-Johanna des avonds aan het
venster en keek naar buiten. De versnelde ademhaling deed
haar boezem zwoegen.
Grip was in eene der naburige hoeven aan longontsteking
gestorven.
Zy was bij hem geweest en had hem verpleegd tot het
einde toe. Zij had met hem gesproken, zy had gehoord, hoe
hij leefde in zijne wildste phantasieën, zij had zijn laatsten
sprekenden blik opgevangen, vóór deze voor goed werd uitge-
bluscht.
De maan stond helder aan den hemel. Het geheele landschap
met de fjelds en al de grootsche, reine vormen schenen toover-
achtig wit in de vorst... wit als tusschen de gletschers van het
hoogland.
„De macht van den geest is groot!" zuchtte zij droevig,
x< {altijd met hare gedachten bij den overledene verwijlende, „hy
heeft mijne oogen geopend voor mijne bestemming; op zijnen geest
toer ik."
qiy^qra èo vqqr bpkh te willen ontkennen, zelfc het bpwy> v^n
het ten laste gelegde' gaaf toestemmend, kwam plèiter, daar Waar
een medisch en juridisch verband tusschen oorzaak cn gevolg ten
eenenmale ontbraken, op tegen hot aannemen van een zedelijk
verband tusschen de mishandeling cn den daarop gevolgden dood.
Pleiter betwistte, dat de rechtbank zich met iets meer had bezig
te houden dan met eene gewone verwonding, hoedanige zoo vaak j
hier behandeld worden en gewoonlijk niet zwaar worden gestraft, 1
althans niet zoo streng als het O. M. wilde dat deze mishandeling
zou geboet worden. Verder merkte hij op, dat toen het kind
gestorven is, te Katwijk pleuritis heerschende was, de kwaal als
oorzaak van -den dood vermeld.
Had het O. M. z. i. alle verzachtende redenen geïgnoreerd,
hij beschouwt het als zyn taak die in ruime mate aan de recht
bank bekend te maken, weshalve hij wees op de gunstige ante
cedenten van zijn cliënt, bevestigd door een getuigschrift van tal
van ingezetenen van Katwijk, met den predikant aan het hoofd
op het gemis van het bewijs der hevigheid van de toegebrachte
slagen of stootenop het voorbeeld, door den hoofdonderwijzer
gegeven, die blijkens het dossier insgelijks het slaan als tucht
middel gebruikteop de zware straf, die bekl. door zjjne schorsing
als onderwijzer en de vernietiging van zijn toekomst ondergaat
en op zyn driftigen inborst, waarby nog komt dat hij de eenige
steun en broodwinner is zyner behoeftige moeder... op al deze
gronden vroeg pleiter met veel vertrouwen een zachtere straf
dan het O. M. geëischt had. Op verzoek van den president
deelde bekl. ten slotte nog medo, dat hij zijne opleiding als
onderwijzer had genoten bij het Hoofd der school Boorsma en
dat hij 6 jaren aan die inrichting werkzaam is.
De uitspraak is bepaald op 18 Mei.
Voor het Hof te Amsterdam stond jl. Dinsdag terecht
Cornelis R., oud 24 jaren, slager en koopman te Sijbe-
karspel, beschuldigd van diefstal bij nacht in een bewoond
huis en diefstal van vee in de weide. Tot de eerste be
schuldiging gaf het volgende feit aanleiding. De besch.
bevond zich in November 11. in de herberg van Rens B.,
te Spanbroek, en nam daar uit een stal een zak haver
mede, dien hij in een varkenshok ten huize zijns vaders
verborg, en die daar door den veldwachter gevonden werd.
De beschuldigde gaf op, dat het medenemen slechts een
grap was en dat hij den eigenaar eens wilde laten zoeken.
Over dit feit werden 2 getuigen ter terechtzitting gehoord.
Daarna kwamen ernstiger feiten in behandeling. De
beschuldiging toch luidde, dat R. in November 11. zou
hebben gestolen uit de weide van Klaas Koppes een gras-
kalf, in December op dezelfde wijze drie schapen ten
nadeele van Cornelis Boer en in October een schaap ten
nadeele van Jacob Klaar. De beschuldigde ontkende perti
nent den diefstal van een graskalf en gaf op, dat kalf
gekocht te hebben van een hem onbekend persoon op de
groote Hoornsche veemarkt. De andere veediefstallen
bekende hij. De ter terechtzitting verschenen getuigen a
charge bevestigden deze laatste bekentenis.
Het O. M., waargenomen door den advocaat-generaal
mr. Jolles, was van meening, dat de qualificatie, zooals die
in de akte van beschuldiging stond, juist was en dat de
schuld van dezen besch. voldoende vast stond. Op deze
gronden requireerde de ambtenaar eene tuchthuisstraf van
vijf jaar.
Als verdediger van den besch. trad op mr. Th. C. Van
Eyk Bijleveld, advocaat te Amsterdam, die meende dat
het eerste feit (nl. de ontvreemding van de haver) niet kan
worden beschouwd als diefstal, daar men hier slechts met
eene grap te doen had. Ook de diefstal van het graskalf
was naar pleiters meening niet bewezen, terwijl ook het
laatste feit, het ontvreemden van een schaap, geschied moet
zijn in een staat van dronkenschap, die de toerekenings
vatbaarheid hier uitsluit. Het derde feit achtte pleiter
bewezen, doch eene tuchthuisstraf van vijf jaar scheen hem
hiervoor te zwaar; op dezen grond drong pleiter op eene
zachtere straf aan.
Volgens het openbaar gemaakte verslag van de
Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen te
Amsterdam, heeft het boekjaar 1884 geene betere uit
komsten opgeleverd dan het voorgaande en sluit het weder
met een aanzienlijk verlies. Geldelijk onvoordeelige afloop
van onderhanden werken en gebrek aan bestellingen worden
als de oorzaken van dezen ongunstigen uitslag genoemd.
Bij den onderlingen schaakwedstrijd door de leden
der Vereeniging V. V. V., te Zijpe, is de prijs gewonnen
door den heer Jb. Fraij, te Haringkarspel; de 1ste premie
door den heer Adriani, te St. Maartensbrug; de 2de premie
door den heer A. De Witt, te St. Maarten.
Aan de Rijks-Universiteit te Leiden is tot doctor in
de rechtswetenschap bevorderd de heer VV. C. Bosman,
geboren te Alkmaar, met academisch proefschrift, getiteld:
„Vereenvoudiging van procedure in verband met het
pandingsrecht en het Duitsche Mahnverfahren.4
De Landb. Crt. herinnert, dat wij zijn in de dagen
der „ijsheiligen" (1214 Mei); die „drie gestrenge heeren4
zijn de HII. Pancratius, Servaas en Bonifacius, en „sans
froid ces saints de glacé ne vont jamais," waaruit blijkt
dat wij geen recht hebben om ons dezer dagen over het
weer te beklagen.
Het volksgeloof is 't, blijkens de door de Landb. Crt.
aangehaalde rijmpjes, er niet over eens of er na St. Servaasdag
(13 Mei), dan wel na St.-Urbaan (25 Mei) geen vorst meer
te duchten is.
Tenggvolge der gewijzigde drankwet is het getal
tapperijen te Kolhorn weder aanmerkelijk verminderd.
Thans zijn er slechts 6 vergunningen, waarvan 2 slijters
niet anders dan per flesch of liter verkoopende, dus in het
geheel slechts 4 tapperijen. Vóór de invoering der drank
wet waren er 20; bijna elke kruidenier was tevenstapper.
Enkele bladen hebben medegedeeld, dat de Neder-
landsche Handel-Maatschappij, over 1884, haren aandeel
houders f 46 per aandeel zou geven. Ons is evenwel
medegedeeld, dat het 1884er dividend na het doen van
circa f 1,000,000 (buitengewone?) afschrijvingen slechts
f 41 per aandeel zal bedragen. (N. Financier.)
De commissie, die door het hoofdbestuur der Friesche
Maatschappij van Landbouw uitgenoodigd werd, te overwegen
welke vereenvoudiging zou kunnen gebracht worden in het
plan voor eene Landbouwschool in Friesland, heeft een
nader rapport uitgebracht. Volgens dat rapport zullen er
op de oprichtingskosten f 23,000 kunnen bespaard worden,
voornamelijk ontstaande door geen nieuw gebouw te stichten,
maar een bestaand er voor in te richten. Op de jaarlijks
terugkeerende uitgaven kon zij slechts f 2500 besparen,
omdat de school, zal zij sympathie vinden en nut doen,
theoretisch en practisch onderwijs geven moet en zoowel
voor den aanstaanden bouwboer als voor de zuivelbereiding
behoort dienstig te zijn. De commissie berekent nu de
oprichtingskosten op f 34,000, en de jaarlijksche uitgaven
op f 11,500.
Gastaren ha>d tp Hpqrn de buitengewone vergadering
der Westfriesdhe Stoomtram-Maatschappij 'plaats, waarin
beslist zou worden, of mon de vennootschap zou ontbinden,
of blijven exploiteeren met paarden in plaats van met
stoom, mits men, daartoe vergunning verkreeg van de
Provinciale Staten. Met 56 tegen 32 stemmen werd het
voorstel tot liquidatie verworpen en besloten om, na ver
kregen vergunning, eene nieuwe leening aan te gaan van
ten hoogste f 100,000, zoodat het aandeelen-kapitaal dan
5J ton zal bedragen.
Het wetsontwerp, door den heer Reekers ingediend,
heeft ten doel het verbod om te visschen met de wonder-
kuil weder op te heffen, zoodat niet alleen van 1 Mei tot
15 Juli, maar weder gedurende het geheele jaar de Zuiderzee
op deze wijze bevischt zal kunnen worden.
Naar het D. v. N. verneemt, heeft mr. J. A. Levy
ontslag genomen als lid van het uitvoerend comité der
Liberale Unie.
Uit het voor de aandeelhouders verkrijgbaar gestelde
verslag der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij
blijkt, dat het dividend over 1884 f 65.50 bedraagt, tegen
f 80 in 1883. De totale ontvangsten bedroegen f6,741,792,
tegen f 7,055,658 in 1883. De winst uit dc exploitatie
f 2,979,583, tegen f 3,183,787.
Dr. J. C. Van Zelm, te Hoogwoud, heeft op zijn
40jarig feest als genees-, heel- en verloskundige, zeer fraaie
geschenken ontvangen. Ook zijne collega's uit de om
geving lieten zich niet onbetuigd.
De gewoonte om bij feestelijke gelegenheden met
pistool of geweer te schieten, heeft jl. Zaterdag weer een
ongeluk veroorzaakt. Het was bij een bruiloftspartij te
Jellum (Baarderadeel). Een 18jarig jongeling zou op zijn
beurt een pistool beproeven, dat maar niet had willen
afgaan. Nu sprong het, waarbij hem een drietal vingers
geheel of gedeeltelijk werden verbrijzeld, zoodat reeds één
er van is moeten worden afgezet in het diaconessenhuis
te Leeuwarden, waar hij ter verpleging is opgenomen.
De Maatschappij Zeeland keert over a. p. een dividend
uit van 6 pCt.
De heer M. J. Stucki, stads-teekenonderwijzer te
Alkmaar, herdacht dezer dagen zijn 50jarige vervulling
van dat ambt. De algemeen geachte onderwijzer had nadruk
kelijk verzocht, dat die dag rustig gevierd zou worden,
maar het heeft hem aan bewijzen van belangstelling bij
dit zeldzaam feest niet ontbroken.
Door het Prov. Kerkbestuur van Noordholland is tot
lid-ouderling van de Synode voor den tijd van 3 jaar
benoemd dr. C. G. Van Reeken van Haarlem, en tot diens
secundus de heer P. Bruinvis de Lange van Alkmaar.
Reeds is melding gemaakt van het voornemen van
de heeren jhr. mr. C- Van Eijsinga en jhr. A. J. Vegelin
van Claerbergen tot oprichting eener paardenstoeterij te
Huisterheide. De Asser Crt. meldt daaromtrent nader,
dat men zal trachten het stevig gevormde Friesche paard,
dat overal werd gezocht, weder te verkrijgen. Reeds zijn
de werkzaamheden begonnen. Bij Huisterheide is men
bezig een terrein gereed te maken, waar een gebouw zal
verrijzen voor de paardenfokkerij, daarnevens koetshuis,
woning voor den koetsier en stalling voor een tiental
merriën. Er zijn reeds een 6tal zuiver Friesche merriën
aangekocht en een bovenlandsche hengst zal spoedig volgen.
Tot secretaris der „Liberale Unie4 is benoemd de
heer P. L. Tak, te Amsterdam.
Uit Middelburg wordt gemeld, dat de vrouw van
den voortvluchtigen postdirecteur W. H. Pieter, uit IJzen-
dijkc, met haar dochtertje behouden te Patras (Griekenland)
zv t aangekomen.
Bij de verhuring van het grasgewas, staande aan den
dijk van Zijkanaal F en langs de wegen in den Grooten
IJpolder, bleven de prijzen ver beneden die van het vorige
jaar. De gezamenlijke opbrengst was f 816, tegen ongeveer
f 1600 in 1884.
Door den heer Van Konijnenburg is omdat eene
Landbouwschool zoo kostbaar is, niet alleen om de kosten
der oprichting en instandhouding, maar ook omdat de
ouders dan hunne kinderen drie jaren buitenshuis moeten
doen verplegen eene nota ingediend bij het hoofdbestuur
der Friesche Maatschappij van Landbouw, waarbij hij eene
inrichting aanprijst als de „Molkerei Schule4 in Duitschland.
Hij meent, dat met f 3000 subsidie wel eene gemeente is te
vinden, bereid om zulk eene inrichting op de eenvoudigste
wijze te stichten. De cursus, voor nagenoeg volwassen
meisjes open te stellen, die in de praktijk, zooals die hier
wordt beoefend, reeds bedreven zijn, zou slechts van
6 weken tot ten hoogste 3 maanden behoeven te duren.
En heeft de machinale zuivelbereiding werkelijk eene toe
komst en moeten de landbouwers zich vereenigen tot het
voor gemeenschappelijke rekening verwerken van liet zuivel,
dan kan een gedeelte van het jaar worden bestemd voor een
cursus om jongelieden practisch in de besturing van kleine
fabrieken, die dan onmisbaar zijn, te bekwamen.
Twee Russen bij een portret van den Emir van
Afghanistan. „Hoe vindt ge de uitdrukking van zijn gelaat?4
vraagt de een. „Het is alsof hij met het eene oog de
Engelschen, met het andere de Russen wil bedriegen,4 was
het antwoord.
Buitenland.
De officiëuse Russische Nord schrijft, naar aanleiding
van de schikking tusschen Engeland en Rusland, dat men
niet vergeten moet, hoe de openbare meening in Rusland
van lieverlede warm was geworden, Herat volkomen voor
het nemen lag, in één woordde kans voor Rusland nooit
schooner gestaan had om de kwestie van het overwicht in
Azië voor goed te zijnen gunste te beslechten.
„Onder deze omstandigheden," vervolgt de Nord, „geeft
het zonder aarzelen aannemen van de voorstellen der
Engelsche Regeering een schitterend bewijs voor de vrede
lievende gezindheid van het Kabinet te Petersburg en zijnen
eerbied voor de rust van Europa; bovendien stelt zulks
ten klaarblijkelijkste in het licht, dat de plannen tot uit
breiding van grondgebied naar de zijde van Afghanistan,
aan Rusland toegeschreven, door hetzelve niet worden
gekoesterd, en dat het werkelijk in die gewesten zoo goed
als elders op een voet van vriendschappelijke verstand
houding en wederkeerige eerbiediging van wederzijdsche
belangen met Engeland wenscht te verkeeren. Het is te
hopen, dat Ruslands antwoord in Engeland onder al deze
opzichten naar eisch zal worden gewaardeerd. Wij kunnen
zeggen, dat er nooit bij de internationale betrekkingen
eene oprechter, kenschetsender en verdienstelijker handeling
▼«richt is.4