HELDËRSCHE
E\ KIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollanis Noorderkwartier.
1885. N°. 59.
Jaargang 48.
Zondag 17 Mei.
Uitgever A. A. BAKKER Gz.
DOOR EIGEN KRACHT.
„Wij huldigen
het goede."'
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco perpost 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
JBi nnenièJixi CL.
Het laatste nummer van De Portefeuille bevatte een zeer
scherp artikel over de benoeming van dr. Van Manen,
kerkelijk hoogleeraar, tot hoogleeraar te Leiden.
„Bij velen, schreef het blad, heeft en terecht
geen benoeming tot hoogleeraar grooter verwondering
gebaard dan die van den heer Van Manen, onlangs predi
kant te Zierikzee. Als kerkelijk hoogleeraar kon zijn geloof
of zijn bijbelkennis hem wellicht een aanbeveling zijn;
thans door den staat tot hoogepriester der wetenschap
gezalfd, vraagt men zich vol verwondering af, welke
motieven tot deze benoeming geleid hebben. Aan de Utrecht-
sche academie las hij meer kritieken dan boeken en ver
baasde ons dan door zijn scherpzinnig oordeel. Zijn
bekroonde prijsvraag was grootendeels compilatie en de
lezers van het Vaderland, zullen wel nooit in den schrijver
van het magere overzicht van den inhoud van tijdschriften,
dat maandelijks een of tweemaal het feuilleton verving, een
aanstaanden theologiae professor aan 's lands eerste uni
versiteit gezocht hebben. Maar het zij hoe het wil, de
heer Van Manen is „hooggeleerd" ingevolge K. B. van
den zooveelsten."
De Amsterdammer heeft dezen bitsen uitval de moeite
van het beantwoorden waard geacht. Zij noemt verschil
lende werken op, waarin Van Manen heeft bewezen goed
op de hoogte der wetenschap te zijn. De woorden, waar
mede de Amsterdammer de verdediging aanvangt, luiden
aldus
„Men kan het der redactie van de Portefeuille niet euvel
duiden, dat zij een dergelijk oordeel over een bekend Neder-
landsch theoloog opnam. Het blijve geheel voor rekening
van den schrijver, die zeer goed weet, dat zijn onkunde
of' hartstocht in geen enkel orgaan, onder een deskundige
redactie, aan het woord zou zijn gekomen.
Uit verschillende plaatsen van ons land komen berichten
omtrent de nachtvorsten, die hier en daar schade hebben
gedaan aan veldvruchten en ooftboomen.
Ziehier wat men meldt uit de Tielerwaard:
„Een der „drie gestrenge heeren," zooals in Duitschland
Uit het Engelsch van THOMAS BAILY ALDRICH.
De dageraad nadert. De groote muur van dennen en pijnboomen,
waardoor Stillwater voor den oostenwind wordt beschut, teekent
zich zwart en onbestemd tegen den hemel af. Bij tusschenpoozen
rijst uit het door kikvorschen bewoonde moeras, dat den landweg
omzoomt, een doffe metaalklank, als het trillen eener vioolsnaar.
Eensklaps ontstaat er beweging in de nestjes in het bosch, en
de vogels barsten los in dat wilde, schetterende koor, waarmede
ze de komst van een nieuwen morgen verkondigen. In de boom
gaarden en de weinige tuinen van Stillwater, vatten de merels,
winterkoninkjes en roodborstjes het kristallen crescendo op, en
maken 't met hun fluitjes en flageoletten, tot een verward, maar
toch welluidend geraas.
Het dorp ligt in rust verzonken, diep als die des doods.
Waarschijnlijk verneemt niemand die muziek, behalve wellicht
de wakers bij 't bed van den heer Leonard Tappleton, den rijksten
man uit den omtrek, die al drie dagen lang op sterven heeft
gelegen, en nu den zonsopgang niet meer halen kan. Misschien
ook, dat ergens een moeder, die dommelig haar slapeloozen zuige
ling sust, voor een oogenblik haar neuriën staakt, om half
droomend te luisteren naar 't vogelengezang. Maar wie anders
zou dat doen?
't Geraas houdt plotseling op even plotseling als het was
begonnen en alles is weer stil in het rond. 't Is echter niet
zoo donker als te voren. Een flauwe glans van wit licht ver
toont zich achter de golvende lyn der boomtoppen. De vloed
der duisternis stroomt weg van de aarde, evenals eertijds de
machtige wateren aftrokken van haar aangezicht.
De daken en hooge fabrieksschoorsteenen van Stillwater treden
langzaam uit de schemering te voorschijn. Is dat een kerkhof,
dat ginds zichtbaar wordt, in zijn spookachten bouwstijl van
obelisken en gebroken kolommen en opeengehoopte grafzerken?
Neen, 't is slechts Slocum's steenhouwery, met de ruwe en afge
werkte blokken op elkander gestapeld als saamgewaaide sneeuw
een kerkhof in wording. Hier en daar flikkert een lantaarn
in de schuur eener afgelegen hoeveze zijn er vroeg bij met het
voederen van 't vee. Daar kraait op een houten schutting een
haan, met zyn rooden kam en kwaadaardige stem, een vertoornden
ouden kardinaal gelykend, die den pauselijken bankvloek slingert.
Snel schiet er iets langs het gryze tolhek een kar, waarvan
de voerman 't vermoeide paard met de zweep tot spoed aanzet.-
Een windvlaag trilt door de lucht en verliest zich in de dennen.
Nn strekt een smalle streep tweekleurig goud zich langs den
horizont uit.
Van lieverlede begint Stillwater te ontwaken. De zon glinstert
reeds op het vergulde kruis der Roomsche kapel, en maakt
kennis met de duiven in den steenen klokkentoren der Zuiderkerk.
De spinnewebben, die hier en daar aan 't vochtige gras der
weiden beven, zyn in zilveren netten veranderd, eu de molenvliet,
die later een staalblauwe tint zal krijgen, is zoo effen en blank,
alsof hy met één groote marmeren plaat uit Slocum's steenhou
wery geplaveid was. Door een kreupelboschje aan de noordzij
van 't dorp, schemert een vierkant gebouw, met strepen in een
leolyke bruine kleur geschilderd en aan drie kanten door een
platvorm omringd, een van de zeven of acht soortgelijke stations,
die, als Indiaansche kralen, aan een zijtak van den grooten
Sagamora-Spoorweg liggen.
Hoor! Dat is het getjingel van 't belletje van den bakkers
wagen, die zyn ronde begint. Uit ontelbare schoorsteenen stygt
de heilige Pancratius (12 Mei), Servatius (13 Mei) en
Bonifacius (14 Mei) genoemd worden heeft jl. Woensdag
nacht zijne gestrengheid in al zijne kracht doen gevoelen.
Het heeft in de Tielerwaard gevroren, hard gevroren; het
water in de slooten was Woensdag morgen met eene ijskorst
overdekt, het gras was stijf en vol ijzel, de jonge aardappel
plantjes zijn tot in den grond afgevroren. De hoop, die de
landbouwer Dinsdag nog koesterde over het schoon gewas,
is voor een deel de bodem ingeslagen, door de schade aan
zijne jonge gewassen toegebracht. Ook de peren- en kersen-
boomen, die met jonge vruchtjes overdekt waren, doch
waaraan het nadeel nog niet goed is op te merken, moeten
veel geleden hebben; de appelboomen daarentegen, nog pas
in bloei, hebben weinig van de vorst te lijden gehad."
Aan het U. D. wordt geschreven:
„Jl. Dinsdag nacht heeft de vorst onder Reenen, Ame-
rongen, Eist, Renswoude, Eede en Venendaal aanzienlijke
schade toegebracht. Het vroor zóó sterk, vooral in den
ochtendstond tusschen 4 en 6 uur, dat op vele akkers aan
de aardappel struiken thans geen groen blaadje meer is te
vinden; men ziet niet dan slaphangend zwart loof. Ook
vele tuinvruchten, en vooral de boonen, daar waar zij
boven den grond stonden, hebben veel geleden."
Het is eigenlijk dwaas, zoo meldt men uit Den Haag
aan de Amsterdammer, eene poging te doen om als profeet
op te treden. Ik herinner me, nu een jaar geleden, het
een en ander over den kermisrommel, die ouder gewoonte
velerlei punten dezer stad weer ontsierde, te hebben ge
schreven en daarbij op haar (der kermis) taai leven te
hebben gewezen en op 's volks ingenomenheid met dit
„monumentum aere perennius," zoodat ik de voorspelling
hieraan vastknoopte, dat het nog menig jaar duren zou,
eer wij haar eervolle begrafenis hadden te melden. En nu?
Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable. Wel
staat zij daar weer in vollen (wansmakelijken) dos, schijn
baar onverzwakt, schijnbaar nog vol leven, maar wij weten
't gelukkig toch, dat zij ten doode is opgeschreven, dat
zij nog slechts éénmaal na deze haar fletse, gerimpelde
tronie, door geen vies blanketsel te verjeugdigen, in ons
een rookwolk op, een bewijs, dat de nijvere huisvrouw, of, wat
in Stillwater zelzamer is, het dienstmeisje, het keukenvuur heeft
aangelegd.
Doch de schoorsteen van 't huis met een tuintje er voor, dat,
geheel op zich zelf staand, den uitertsen oostgrens van 't dorp
uitmaakt, zendt geen rook naar boven. Nochthans toonen de
zorgvuldig onderhouden klimop aan den ingang, en de ruikende
verbena in een kuipje onderaan den trap, duidelijk aan, dat de
plaats niet onbewoond is. Bovendien draagt de kleine schoener,
die op een der spitste geveltjes als windwijzer dienst doet en nu
zijn steven vlak west heeft gericht, een fonkelnieuw marszeil,
't Is een huis van anderhalve verdieping, met een ver vooruit
springend dak, dat, met grauwe leien bedekt, den zonnegloed,
die nu vol er op neerschiet, terug schijnt te stooten. De boven-
en benedenblinden van het hoofdgebouw, zoowel als die der
bijgebouwtjes, zijn geheel en al dicht. De zon klopt vergeefs
aan de vensters dier zwijgende woning, die er opvallend stug en
uitdagend uitziet, alsof zy er met inspanning van ulle krachten,
in geslaagd was den naderenden morgen den intocht te beletten
toch zou men in 't vertrek tusschen keuken en slaapkamer staande,
een lichtstraal door een reet van de luiken zien dringen, en, als
de vinger eener menschenhand, wijzen naar een voorwerp bij
den baard.
Die schitterende beweginglooze vinger, huiveringwekkend in
zijn nauwkeurigheid, wijst op het lichaam van den ouden heer
Lemuel Shackford, die daar dood ligt met een snede over 't
voorhoofd.
In de duisternis van dien zomernacht, was een misdaad, zwarter
dan de nacht zelf, in Stillwater bedreven.
Toen Miehaël Hennessey's dochter Mary een meisje van
zestien jaar dien morgen met de melk aan de achterdeur der
sombere woning kwam, was ze bijna een kwartier later dan
gewoonlijk, en rekende er vast op een duchtig standje te krijgen.
„Hij is op en heeft er al op gewacht," zeide ze bij zicbzelve,
ziende dat de deur van het poetshok op een kier stond. „Wat
zal ik er van langs hebbenHij geeft iemand maar altijd grauwen
en snauwen, en ik ben altijd te vroeg of te laat, ongelukkig
genoeg. Je kunt het hem nooit naar den zin maken."
Mary duwde de deur open en trad de keuken in, terwijl ze
zich schrap zette om liet hoofd te bieden aan den stortvloed van
verwijtingen, die vermoedelyk op haar neer zouden komen. Buiten
was de zonneschyn verblindend, maar getemperd door de groene
jaloezieën, vormde hij binnen een schemerachtig licht. Naar de
tafel gaande, waarop een bord met mes en vork voor 't ontbyt
was klaar gezet, bemerkte het meisje, eerst eenigszins onduidelijk,
een smalle, roode streep, die van den kant der zitkamer, schuins
over den grond liep, en bij 't fornuis in een klein plasje eindigde.
Zonder eigenlijk te weten waarom, stond Mary plotseling stil,
en gluurde instinctmatig in 't aangrenzend vertrek. Toen liet
ze met een gesmoorden gil de melkkan vallen, en een aantal witte
riviertjes een schril contrast met die eene donkere lijn, die haar
oorspronkelijk bad doen schrikken, stroomden over den keuken
vloer. Met de oogen strak op een voorwerp in de naaste kamer
gevestigd, ging het meisje langzaam achteruit, den eenen voet
na den anderen slepend, tot ze bij de deur van het poetshok was
toen keerde zy zich haastig om en vloog de straat op.
Twintig minuten'later wist heel Stillwater, dat de oude heer
Shacford vermoord was.
Mary Hennessey moest dien morgen wel honderdmaal haar
verhaal doen, want elke minuut bracht aan Miehaël's woning
nieuwe luisteraars, hunkerend naar bijzonderheden uit de eerste
midden vertoonen zal, Jat zij ons ditmaal maar 8 en
't aanstaande jaar maar 6 dagen lang zal mogen ergeren.
En dan zal 't eindelijk voor goed uit zijn met dien jaar-
lijkschen hoon, der herleefde en verjongde natuur aange
daan; dan zal het teeder groen van linden en eiken, de
bloesempracht der kastanjes, het glanzig loof van iepen en
olmen niet langer worden afgerukt bij het opslaan der
spellen en niet langer hesmet worden door de vuile walmen
der kramen. Dan zal de beeltenis van den Vader des
Vaderlands niet langer als verbaasd gluren tusschen tenten
vol potsenmakers en allerlei zonderling volkje, en de held
van Waterloo en Leuven niet langer ?t hoofd uitsteken
tusschen poffertjes- en zuurkramen.
Het Nederlandsch Zendeling-Genootschap heeft, vol
gens raming, over het loopende jaar noodig de som van
f 80,000. Tot ultimo Maart is daarvoor ontvangen
f 15,150.15, zoodat er nog ontbreekt eene som van f64,849.85.
In Overijsel en Gelderland, waar duizenden hooi- en
korenbergen worden gevonden, werden de kappen van deze
bergen tot dusver met stroo gedekt. Deze bedekking is
in menig opzicht niet verkieselijk, daar de kappen te zwaar
zijn, en aan het doel waarvoor zij worden gebruikt niet
geheel beantwoorden. Thans wordt sedert geruimen tijd
aan de scheepsbouw- en werktuigenfabriek „de IJsel" te
Kampen ijzeren kappen voor hooibergen naar een nieuw
systeem vervaardigd Deze kappen hebben vele voordeelen
boven de thans gebruikt wordende hooibergen. Niet alleen
dat zij zeer gemakkelijk door een man buiten de kap, op
den grond staande, op- en neergelaten kunnen worden,
maar zij voorkomen ook het broeien van het hooi, daar
door den middenkoker versche lucht in het binnenste van
den berg wordt aangebracht. Daarbij vereisclien zij weinig
reparatie, beschutten volkomen tegen regen en kunnen,
wanneer zij leeg zijn, bij plotseling opkomenden wind
spoedig tot op den bodem neergelaten wordenzij voorkomen
daarenboven brandgevaar, omdat zij met gegalvaniseerd
gegolfd plaatijzer zijn gedekt. (N. Rott. Crt.)
Door enkele welgestelde verhuurders van boeren
plaatsen in de Zevenwolden van Friesland, is den huurders
hand.
„Hoe zag je 't, Molly? Vertel 't me toch eens, beste."
„O, vraag er me niet naar!" riep Molly, de handen voor de
oogen drukkend, als om het schrikbeeld buiten te sluiten, ofschoon
ze er inwendig een zeker griezelig genst in vond het tooneel nog
eens te doorleven, „'t Was pikdonker in de andere kamer, en
daar lag hij in zijn nachtgoed, met z'jn gezicht naar me toe, een
vreeselijk boos gezicht, uet of hij zóó zou zeggen: „Is dat weer
laat zijn met de melk, jou luilakDat was zoo zijn manier van
spreken."
„Maar hy zei toch niet, Molly lief
„Wel neen, geen woord. Hij was morsdood, zie je. 't Was zoo
stil dat je mijn hart kon hooren kloppen, als het heelemaal
geklopt had. Ik liet de meikan schieten, en toen sloop ik weg,
geen oog van hem afhoudend, in doodsangst dat hij zou opstaan
en dat zeggen."
„Arme meid! 't is me een dingetje voor zoo'n kind, om een
vermoorden man te gaan oproepen."
Behalve in de fabrieken, werd er dien dag te Stillwater weinig
of niets uitgevoerd, en ook daar ontbrak nog een groot doel van
't volk. Een aantal arbeiders van de Miantowona ijzerwerken en
Slocum's steenhouwery Slocum werkte met zeventig a tachtig
man slungelden in hun boezeroenen over de 3traat, of ston
den bij groepjes voor de herberg, met hun stompje pijp in den
mond. Aan 't kleine, rood steenen gebouwtje bij den tol ver
scheen geen enkel kind. Mijnheer Pinkham, de meester, wachtte
een uur lang op de wegblijvers; toen sloot hij de school en ging
naar huis.
Slonzige vrouwen, met tafellaken of vuilnisblik in de hand,
stonden aan de voordeur of lagen uit het venster op gedempten
toon met haar buren op den drempel te praten. In duizend
ver verwijderde plaatsen, was 't bericht van het drama uit de
voorstad reeds gelezen en vergeten, maar hier heerschte de ont
steltenis nog voort.
Een steeds afwisselende menigte stroomde voor het huis iu
Welch-Court samen. In de kamer naast de keuken werd lijk
schouwing gehouden. Bleek en met het klamme zweet op het
voorhoofd, had griffier Whidden, een goedaardig schuchter man
netje, zich naar de plek begeven, waar zijn ambtelijke plicht hem
riep.
De uitslag van het onderzoek werd door het buitenstaand volk
met koortsig ongeduld afgewacht. Mijnheer Shackford was niet
populair geweest; hij was een hardvochig, gierig heftig man,
die onverzettelijk, zonder iets of iemand te ontzien, doordreef
wat hij zich eenmaal had voorgenomen. Hij was het tegenover
gestelde geweest van populair; maar door zyn rijkdom, zijn
eindelooze processen en iets excentrieks in zijn gedrag en wezen,
had hij zich sinds lang een algemeene bekendheid te Stillwater
verworven. Een sprekend staaltje van dat excentrieke was,
dat hy moederziel alleen iu het afgelegen, triestige oude huis
bleef wonen, dat voortaan door zijn schim bewoond zou zijn.
Niet zijn schim alleen echter, want men herinnerde zich nu, dat
i het pand reeds door een anderen bovennatuurlijken huurder was
betrokken. Op een lang verleden tijdstip, was, ouder hetzelfde
dak, een zekere Lydia Sloper, eeu weduwe, op geheimzinnige
wijze gestorven. Deze samenloop van omstandigheden maakte
diepen indruk op het bijgeloovig deel van Stilwater's bevolking.
„De weeuw Sloper en de oude Shackford zijn het eens ge
worden," merkte een grappenmaker uit het plaatsje, in somber-
J der toon dan gewoonlijk op. Twee geesten hadden nu als 't ware,
j in de noodlottige woning hun huishouden opgeslagen, cn wat
mocht men dus niet van mogelijke spookachtig nakomelingschap