HËLDËRSUHti
EX XIEUWEÜ1EPER COURANT.
Nieuws- en Ailvertentteblad voorHollands Noorderkwartier.
1885. N°. 64.
Jaargang 43.
Vrijdag 29 Mei.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
6> DOOR EIGEN KRACHT.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dingdag. Donderdag en Zaterdag namiddag.
A-bonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter kennis, dat, indien buitengewone omstandigheden
zulks niet verhinderen, de Kermis of Jaarmarkt in deze gemeente
dit jaar aanvangt den zesden Juli aanstaande, en eindigt op
Maandag den dertienden Juli.
De aanwijzing der plaatsen voor tenten van groote afmetingen
geschiedt op Maandag den 22 Juni a. s., des namiddags ten
drie ure.
De loting voor de kramen, stalletjes enz. heeft plaats op
Donderdag den 2 Juli a. s., des voormiddags ten 10 ure.
Het marktgeld moet vóór de aanwijzing der plaatsen en loting
worden betaald.
Ieder, die een plaats verlangt, moet zich, in persoon of bij
gemachtigde, op den hiervoor bepaalden tijd, vervoegen aan het
politie-bureau No. 2 aan het Molenplein.
Beerenleiders, doedelzakspelers, kreupele of verminkte liedjes
zangers en bedelaars worden niet toegelaten.
Helder, den 22 Mei 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Binnenland.
Jl. Dinsdag werd te Amsterdam de jaarlijksche
algemeene vergadering gehouden der Vereeniging Volks
onderwijs." Zij werd bijgewoond door 64 personen, ver
tegenwoordigende 43 der 110 afdeelingen, en geleid door
het Kamerlid, den heer Goeman Borgesius, die den toestand
der Vereeniging niet rooskleurig achtte, zoowel door den
tegenstand van openlijke vijanden als door de verzwakking
en de twijfelmoedigheid veler vrienden. Uit het verslag
aangaande den toestand en de verrichtingen der Vereeniging
in het afgeloopen jaar, bleek o. a., dat het ledental van
7192 tot 6995 was verminderd. De ontvangsten hadden
f 10,475, en de uitgaven f 5145 bedragen, latende een
batig saldo van f 5330.
Punt 2 der agenda was de benoemig van drie leden van
het hoofdbestuur. Volgens den rooster moeten aftreden
de heeren H. J. E. Van Hoorn, Ph. R. Hugenholtz en
J. Visser, van welke volgens art. 10 van het reglement,
de laatste niet terstond herkiesbaar is; beide eersten werden
herkozen. Gekozen werd de heer Koorevaar van Breda.
Punt 3 was een voorstel der afdeeling Groningen: de
Uit het Engelsch van THOMAS BAILY ALDRICH.
vergadering spreke als haar oordeel uit, dat de beginselen,
die te Leeuwarden en elders hebben gegolden bij het
tnaken van een verordening op straatschenderijen der
schooljeugd, uit een paedagogisch oogpunt zijn af te
keuren. Na uitvoerige toelichting, bestrijding en verdediging
werd besloten ten deze geen beslissing te nemen.
Besloten werd voorts om het wetsontwerp Dutour, op
den kinderarbeid, in de afdeelingen te bespreken en een
kort resultaat dier besprekingen aan de Regeering op te
zenden.
Nog is besloten om een som van f 1000 voor propa
ganda van de beginselen der Vereeniging te bestemmen.
De commissie tot onderzoek der redenen voor het
schoolverzuim moest haar taak, wegens geringe mede
werking der schoolopzieners, nederleggen.
Punt 4. Voorstel der afdeeling 's Gravenhage: Van
rijks- of gemeentewege worde voedsel verstrekt aan die
kinderen der volksschool, wier ouders zulks mochten ver
langen, werd verworpen.
Punt 5. Voorstel van het hoofdbestuur: De vergadering
spreke als haar oordeel uit, dat het weglaten van de
opvoedkunde, als examenvak voor de akte van hoofd
onderwijzer zoo schadelijk is te achten voor het volks
onderwijs, dat, voor zoover art. 61 der wet op het lager
onderwijs hiertoe aanleiding heeft gegeven, aanvulling van
dat artikel wenschelijk is. Na langdurige beraadslaging
aangenomen.
Punt 6. Een voorstel van het hoofdbestuur luidende:
De vergadering besluite, als bewijs van sympathie f 300
beschikbaar te stellen ten bate der door de Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen op te richten kweekschool voor
bewaarschoolhouderessen, werd aangenomen.
Eindelijk besloot de vergadering de vereeniging voor
onderwijs aan schipperskinderen geldelijk te steunen.
Onder den titel: „De positie van den officier der
landmacht in Nederland" schrijft het N. v. d. D. o. a.
„Het officierscorps is het belangrijkste gedeelte van het
leger. Zonder goede aanvoering, zonder degelijke officieren
beteekent eene legermacht niets. Wil de Staat zich een
voldoend aantal officieren van degelijk gehalte verzekeren,
dan moet de bezoldiging van die officieren goed zijn.
Hierdoor wordt de lust bij de officieren opgewekt, om zich
met al wat in hen is toe te leggen op alles wat hunne
William Durgin had de verhouding tusschen Rowland Slocum
en de Steenhouwersvereeniging vrij juist geteekend. Het stelsel
van deze afdeeling van het Werkliedenbond maakte dat bekwame
arbeiders betrekkelijk schaarsch waren, en stelde hen in staat
vaste en zelfs hooge loonen te bedingen, als 't in andere vakken
slap ging. Het oudere werkvolk keek een nieuwen leerling aan
met ongeveer dezelfde oogen, waarmede werklieden uit de eeuw
van Jacquard, de invoering van een nieuwe machine beschouwden.
Tenzij de leerling een buitengewonen tact bezat, onderging hij
een ruwe ontgroening. In elk geval moest hij een tijd van maat
schappelijk ostracisme doormaken, voor hij werd opgenomen. De
heer Slocum had gemakkelijk ieder jaar een stuk of tien leer
lingen kunnen gebruiken, als hij 't voor 't zeggen had gehad;
maar dat had hij niet. „Ik ben meester van ieder man afzonder
lek," verklaarde hij, „maar samen zijn ze mij de baas." In plaats
van zich op natuurlijke wijze uit te breiden, en een zegen voor
velen te zijn, werd zijn zaak ten bate van enkelen, zorgvuldig
bekrompen gehouden. Hy was dikwijls genoodzaakt belangrijke
contracten te weigeren, waarby het geheele dorp voordeel zou
gehad hebben.
De heer Slocum herkende Richard dadelijk, en hoorde vrien
delijk zijne geschiedenis aan. 't Lag in Slocums aard een ieder
vriendelijk aan te hooren; maar hij werd getroffen door Richard's
ontwikkeling en beschaving, en begon om verscheidene redenen, te
wenschen hem van dienst te kunnen zijn. Vooreerst was er plaats
voor nog een leerling, daar knappe werklui aan dingen bezig
waren, die evengoed door een beginner konden gedaan worden,
en ten tweede had de heer Slocum een ingeving, dat Lemuel
Shackford den jongen niet aardig behandelde, al had Richard
hem daar niets van gezegd. En de heeren Slocum en Shackford
waren op dat oogenblik geslagen vijanden. „Ik denk dat ik Shack
ford niet meer zou kunnen plagen," redeneerde de heer Slocum,
„dan door dien jongen voort te helpen, dien hy altijd zoo schan
delijk verwaarloosd heeft."
't Was geen nobele beweeggrond; maar Richard zou er toch
tevreden meê geweest zyn, als hij dien geraden had. Hij begreep,
dat de heer Slocum hem gunstig gezind wa3, en bespiedde in
hoopvolle span ning, de uitdrukking van zijn gelaat,
„Ik heb mijn bepaald aantal leerlingen, Richard," zeide de
heer Slocum, „en er gaat er geen weg voor het najaar. Als je
een paar maanden kon wachten."
Richard liet het hoofd hangen.
„Gaat dat niet? Je zegt dat je een goede hand schrijft. Mis
schien zou je den boekhouder wat kunnen helpen, tot er een
plaatsje op de werf open komt."
„Dat denk ik wel, mynheer," zeide Richard levendig.
„Als je een teekenaar was, zou ik wel wat beters voor je weten.
Ik ben van plan een nieuwe werkplaats op te zetten voor steenen
ornamenten, en dan heb ik iemand noodig om de moddelen te
teekenen. Als je daar slag van had, als je teekenen kon....!"
Richards gelaat helderde op.
„Misschien hebt ge er wel aanleg voor. Ik herinner me do
wonderlijke dingen, die je in de klei placht te krabben, toen je
een kleine kleuter waart. Kunt ge teekenen?"
taak, wat hun vak betreft. Het vooruitzicht eenmaal eene
betrekking te bekleeden, waardoor den officier voor zich
en zijn gezin een goed bestaan is verzekert, kan alleen den
goeden geest in het officierskorps bevorderen en bestendi
gen. In vredestijd kan niet ieder officier zich vleien, snel
bevorderd te zullen worden. De Staat is evenwel verplicht
aan de officieren het vooruitzicht te openen, dat zij op
een leeftijd tusschen de dertig en veertig jaren en op lateren
leeftijd behoorlijk bezoldigd zullen zijn. Het is daarom
wenschelijk, den luitenants, na tien jaren dienst als officier,
een tractement van f 1600 te verzekeren, na twintig jaren
dienst f 2000 toe te leggen en de betrekking van kapitein
met f 3000 te bezoldigen. Dit alles kost geld, doch de
benoodigde sommen zullen niet zoo aanzienlijk zijn, indien
de derde luitenants bij de compagniën infanterie werden
vervangen door reserve-officieren, die alleen voor oefeningen
onder de wapenen komen. Het gering aantal manschappen,
dat onder de wapenen is in tijd van vrede, maakt, dat de
indeeling van drie luitenants per compagnie zeer overdadig
kan worden genoemd.
Het Gemeentebestuur van Enkhuizen heeft bekend
gemaakt, dat de spoorlijn Hoorn-Enkhuizen 5 Juni feestelijk
zal worden geopend en 6 Juni voor het publiek verkeer
zal zijn opengesteld.
De opbrengst van de op 22 dezer, door dijkgraaf en
heemraden van den Haarlemmermeerpolder gehouden ver
pachting van het grasgewas der bermen van de wegen
over 1885, is geweest f 5614, terwijl deze zelfde bermen
ten vorigen jare f 7317 opbrachten.
De Coöperatieve Winkelvereeniging van „Eigen Hulp*
te 's Hage keert over 1884 12 pCt. dividend uit. De
Haarlemsche Tramweg-Maatschappij 4 pCt.
Een metselaar en zijne vrouw hebben jl. Zaterdag
avond ten kantore van een der te Amsterdam resideerende
notarissen ontvangen het hun toegevallen deel eener erfenis,
een niet onaanzienlijk bedrag uitmakende. Hun eerste
gang van dit kantoor leidde naar de kroeg, en hiervan
bleven de noodlottige gevolgen niet uit. Te vergeefs
wachtten de kinderen de terugkomst af van hunne ouders,
en eerst in den ochtend van den lsten Pinksterdag ver
lieten deze een der politie-bureux, waar zij wegens open
bare dronkenschap voor den nacht opgesloten geweest
„Wel, dat is juist 't eenige wat ik kan!" riep Richard,
ruwe schetsen altijd," voegde hij er bij, vreezend, dat hij te hoog
van zich had opgegeven.
„Meer verlang ik niet. Je moet me eens een paar schetsen
laten zien."
„Ik heb er geen een, mijnheer. Ik had er een honderd in
mijn kist, maar die is verongelukt, potloodteekcningen van
oude poorten, torenspitsen, brokstukken van friezen, zoowat
van alles wat mijn aandacht trok in de havens waar we aanlagen.
Éón ding is er, dat me nog duidelijk heugt; ik zon 't u nog
wel kunnen voordoen. Wil ik?"
De heer Slocum knikte toestemmend, glimlachend over den
ijver van den jonkman, die slechts gedeeltelijk inzag wat er voor
hem van de proef afhing. Richard nam een pen op en begon
op een velletje postpapier te krabbelen, dat op den lessenaar lag.
Hij was een minuut of wat bezig, terwijl de heer Slocum hem
met welgevallen gadesloeg.
„'t Is een stuk kroonlijst van den voorgevel van 't Hindoo
College te Calcutta," zeide Richard, hem het papier overhandi
gend, „neen, van het.... 'k Ben eigenlyk vergeten wat het
is; maar dat doet er ook niet toe."
De lachende uitdrukking verdween langzamerhand van Slocum's
gelaat, terwijl hij de schets bekeek, 't Was een ruwe, maar
duidelijke teekening, die van groote bedrevenheid getuigde.
„Wel, dat is uitstekend!" zeide hij, ze op een afstand houdend,
en toen vervolgde hij ernstig: „'k Mag lyden, dat ge geen genie
zijt, Richarddat zou al te verheven wezen voor een werkplaats.
Zyt ge dat niet, dan kunt ge mij van zeer veel dienst zijn in
mijn plannen."
Richard haastte zich schertsend te verzekeren, dat hij naar
zijn beste weten en overtuiging geen genie was, en 't werd op
staanden voet besloten, dat Richard den heer Simms, den boek
houder, behulpzaam zou zijn, en zijn krachten aan modellen voor de
steensnijders zou beproeven, terwijl de heer Slocum hem, tot hij
meer van zijn werk gezien had, het loon van een leerling beloofde.
„'t Is weinig," zeide de heer Slocum, „maar 't zal voldoende
wezen om je kosthuis te betalen, als je niet thuis woont."
„Ik zal niet bij mijn neef blijven," zeide Richard, „als ge dat
bedoelt."
„Ik kan me voorstellen, dat het niet veel van een thuis heeft.
Je neef is op zijn zachts genomen een ellendige kerel."
„Het spijt me, u dat te hooren zeggen, mijnheer; 't is mijn
eenige bloedverwant."
„Gelukkig dan, dat ge er maar éón hebt. 't Is waar, dat ik
eigenlijk niet zoo tegen je over hem moest uitvarenmaar ik
kan niet kalm over hem praten hy heeft me juist zoo'n gemeene
poets gebakken. Kijk eens hier."
De heer Slocum trok Richard mee naar de deur, en op een
rij nieuwe loodsen wijzend, die zich aan eene zijde langs de
geheele lengte van de werf uitstrekten, zeide hij:
„Die heb ik verleden voorjaar laten zetten. Nadat ze al onder
dak waren, ontdekten ^e, dat de achterkant twee duim over de
grenslyn van 't land van Shackford stond. 'k Dacht, dat ik
door den grond zonk, toen ik dat zag; je neef is zoo'n onhandel
baar sinjeur. Natuurlijk ging ik onmiddellijk naar hem toe, en
wat denk je? Hy wou voor dat streepje vijfhonderd dollars
I hebben. Vijfhonderd dollars voor een paar duim vochtig weiland,
I dat nog geen tien dollars den bunder waard is. „Neem dan je
leelijken ouden rommel van mijn eigendom af," zei Shackford,
je leelyken ouden rommel, verbeeld je! Ik was misschien een
beetje driftig, en zei dat hij naar den drommel kon loopen. En
dat deed hij ook, want hij ging naar Blandman. Toen de advo-
katen me tc pakken kregen, maakten ze me 't leven zoo zuur,
dat ik maar besloot den boel twee duim naar voren te laten
opschuiven, waar ik zeven honderd dollars mee kwijt was. En
wat doet de rakker toen? Al mijn ramen aan den weikant
betimmeren! Richard, ik stel de voorwaarde, dat je niet bij
Shacford blijft wonen."
„Ik zou voor niets ter wereld een dag langer in 't zelfde huis
met hem zijn," antwoordde Richard, een glimlach onderdrukkend,
en toen voegde hij er ernstig bij: „Zijn brood is bitter."
Richard nam met een luchtig hart den terugtocht naar Welch-
Conrt aan. Bij de poort van de werf kwam hij William Durgin
tegen, die weer naar zijn werk ging. 't Stoomfluitje had het
volk al opgeroepen, en er was geen tijd meer voor een praatje.
Richard liep dus met een opgewekt knikje zijn kameraad voorbij.
„Je zoudt zeggen, dat Slocum hem genomen hadmaar als leer
ling kan het toch niet. Hij zou niet durven.
De heer Shackford had zijn soberen maaltijd bijna geëindigd,
toen Richard binnenkwam. „Als je niet op je tijd kunt passen
met eten," zeide hij, terwijl hij in gedachten 't laatste coteletje
op zyn bord nam, „moest je maar liever heelemaal wegblijven.
„Dat zal ik ook voortaan doen, neef," antwoordde Richard
vroolijk. „Ik ben door Slocum aangenomen."
De oude man legde mes en vork neer.
„Door Slocum? Een Shackford, een gemeene steenhouwer!"
Er was in Lemuel Shackford'a leven en persoonlijkheid zoo
weinig wat den aristocraat kenmerkte, dat niemand hem zelf3
eenig gevoel van eigenwaarde toeschreef. Hij zag er uit als een
landlooper, en was even onverschillig omtrent de publieke opinie
toch koesterde hij ergens in een verborgen hoekje van zijn binnenste,
een zonderling soort van trots op de familie Shackford. Waarom,
mag de hemel weten. Ze was zeer oud, dat was een feit; de
vrouwen waren er altijd deugdzaam geweest, en de mannen, zoo
niet altijd deugdzaam, altijd scheepskapiteins. Maar verder kon
de familie nergens op bogen, en er was nu zoo bitter weinig
van over. Om Richard als Richard, gaf Lemuel niets; voor
Richard als een Shackford voelde hij iets onbestemds, dat ont
leding trotseerde, en nog nimmer te voren voor den dag gekomen
was. 't Was dus noch haat tegen Slocum, noch genegenheid voor
Richard, die den ouden man vol ergernis deed uitroepen: „Een
Shackford, eene gemeene steenhouwer!"
„Dat is toch beter dan om met mijn handen in mijn zakken
door 't dorp te slungelen. Niet waar?"
„Wie zegt je dat je door 't dorp moet slungelen?"
„Ik moest hier van daan gaan, bedoelt ge? Maar ik heb hier
nu werk gevonden, en dat zou ik ergens anders misschien niet
vinden."
„Stillwater is geen plaats om 't leven te beginnen. Je moet er
uitgaan en weer in terugkomen."
„Nu, wat heb ik anders gedaan?"
De heer Shackford haalde verachtelijk de schouders op.
„'t Is wat moois! Je had moeten blijven varendat was geweest
zooals 't hoorde. Binnen tien jaar had je kapitein kunnen zijn;
dat was eervol geweest. Mogelyk waarschijnlijk zelfs was
je in een storm gebleven, en dat zou gelukkig geweest zijn.