Barsingerhorn, een jonge koe (pink) aangekocht voor de kolossale som van f 350. Onder den titel: „Zal men den put dempen als liet kalf verdronken is? Een schutterij-praatje," is hij de firma Nijgh Van Ditmar, te Rotterdam, eene brochure ver schenen van de hand des heeren F. Koel» Jz., kapitein der dd. schutterij aldaar. Naar zijne meening moeten aan de herziening der schuttcrijwet de volgende denkbeelden ten grondslag worden gelegd 1. Overbrenging der schutterij van het Departement van Binnenlandsche Zaken naar dat van Oorlog; 2. Opheffing der verdeeling in hans en verandering van den diensttijd; 3. Opheffing der rustende schutterijen; 4. Vermeerdering der oefeningen en gelijkvormige in richting door het geheele land, onder verantwoordelijk militair toezicht; 5. Geheele verandering van het stelsel van aanvoering; en 6. Strenge bepalingen omtrent overtredingen, zoowel van officieren als van minderen. De kleiboeren in Friesland zetten tegen alle prijzen hunne aardappelen van de hand. Een schipper verkocht zijne vracht, die hij in Ooststellingwerf zou uitverkoopen, voor.... 10 cents den hectoliter. Ongeveer tegelijkertijd zijn te Leeuwarden pokken geconstateerd in vier behoeftige gezinnen, waarvan drie in dezelfde buurt. Naar het heet, zegt De Huisvrouw zullen dezen zomer weer zeer groote ronde hoeden (i la Rem- brandt) gedragen worden, opgemaakt met lange, golvende struisveeren. Overigens maakt het „modebericht" melding van: éta- miné-stofien, mousse- en crevette-kleurig lint, douillette- achtige voorjaarsmantels, gevoerd met fraise-kleurig mer- veilleux, point russe imiteerende patronen, toile péking, foulards serge in mordoré nuance, toile paysanne, canevas broché met dessins paysans en andere kunstwoorden, welke voor ons, leeken, bij gebrek aan een mode-woordenboek, de geheimen van het nieuwste nieuws omsluieren. De dames zullen 't echter wel begrijpen. De Parijsche correspondent van het U. D. schrijft: ,/Van rijtuigen gesproken, is het hier ook eene zeer goede gewoonte, dat de kinderen, die school gaan, des morgens met een groote omnibus, aan de school toebe- hoorende, afgehaald worden en des middags evenzoo worden tehuisgebracht; zulks geschiedt altijd onder geleide van een onderwijzer of onderwijzeres, zoodat de ouders niet de minste vrees voor ongelukken of wat dan ook be hoeven te koesteren. Een minder goede, ik zou bijna zeggen eene onmenschelijke maatregel op verscheidene scholen hier is, dat men den leerlingen niet toestaat bij hun tweede ontbijt te drinken, zoodat de arme kinderen, dorst of geen dorst, van 's morgens 9 tot 's middags 4 uur, zelfs geen teugje water mogen hebben. Dit verbod vloeit voort uit de vrees, dat het water te Parijs ongezond is en dat de melk vervalscht wordt; maar het blijft toch niet minder hard." Te Woolwich werd dezer dagen in een holte in het affuit van een negenponder, waaruit tweemaal daags sig- naalschoten worden gevuurd, een musschennest gevonden met vijf jongen, die door het ouderpaar met de grootste nauwgezetheid en regelmaat gevoederd werden. Gedurende den geheelen broeitijd lieten de vogeltjes zich volstrekt niet van hun stuk brengen en thans vliegen zij in en uit en brengen hun jongen voedsel, zonder zich in 't minst te bekommeren, om het oorlogsgeweld om hen heen. Er is natuurlijk last gegeven, om de brutale kleine gasten onge hinderd hun gang te laten gaan. Nu, de musschen zijn ook de straatjongens onder de vogels. Metingen van de zeegolven. Het zeevaart kundige bureau te Washington heeft de volgende uitkomst bekend gemaakt betreffende de in den laatsten tijd gedane onderzoekingen van de lengte, hoogte en snelheid der zeegolven. De langste tot nn toe waargenomen golf had een lengte van mijl en een duur van 23 seconden. In den N.-Atlantischen Oceaan bereiken de golven gedurende oen storm eene lengte van 5 tot 600 voet en duren 10—11 seconden. Ten aanzien van de hoogte der golven hebben de beste metingen doen zien, dat golven, die 41 tot 48 voet hoog zijn, reeds tot de uitzonderingen behooren. De gemiddelde hoogte bedraagt 30 voet. In Ncd. Sport komt een antwoord voor van den lieer W. G. Van der Wal, officier-paardenarts 2de kl., op het schrijven van den heer Wickevoort Crommelin omtrent paardenfokkerij. Dit antwoord laidt aldus: 1. Dat men toch niet twisten moet over het woord inlandsch of' Nedcriandsch ras; de remontecommissiën koopen alle paarden in Nederland (toebehoorendc aan Nederlanders), die aan de gestelde eischen beantwoorden, daaronder de echte vaderlanders, met afhan gend kruis, langen rug en lendenen, slechte achterhand en beperkte gangen het allerminst; ik versta onder inlandsch de ruimste be- teekenis van het woord, namelijk wat in het land gevonden wordt. Dat wij in Nederland nog een ras bezitten, kenmerkend voor ons land, geloof ik gerust te kunnen zeggen van neen; vele pro vinciën, die vroeger hun eigen type bezaten, hebben die niet meer, een enkele provincie misschien uitgezonderd, maar zoo aan velen gevraagd wordt, waar is uw echt Geldcrsch paard, dat ouderen van dagen gekend hebben, het antwoord zal dan zijn: „ze zijn er nog, maar enkele exemplaren." Door onoordeelkundige, ondoelmatige kruising, door slechte op voeding, zijn de types verdwenen, waarvoor in Nederland een mengelmoes ontstaan is, dat getuigt noch van ondervinding noch van wetenschap. 2. Dat ik niet wensch, dat er naar een reglement gefokt wordt wel wensch ik, dat de fokkers meer wetenschap hadden, opdat zij niet zoo lang behoeven te fokken, vóór ze zoogenaamde onder vinding opgedaan hebben, die dan dikwyls zoo groot is, dat zy de geheele fokkerij opdoeken, en het typepaard van do streek bedorven hebben. Geen woord is er, waar in het dagelijksch leven zoo mede geschermd wordt als met het woord ondervinding. Om wezenlijke ondervinding op te kunnen doen, behoort wetenschap en een practische blik op de voorwerpen waarmede men omgaat het goed zien van iemand hangt zeer nauw samen met de kennis van het voorwerp waarop men ziet. Ik zeg dit in het algemeen, niet persoonlijk tegen den heer Crommelin, wijl mij zeer goed bekend is, dat als Z.Ed.Geb. wil zien, hy alles ziet, wat aan een paard te veel, te weinig en wat con form is. En nu nog eens, Borkuloo; ik geloof gaarne dat onze Koning twee goede paarden uit Borkuloo gehad heeft, ik geloof den heer Crommelin dat zij te Borkuloo gefokt waren. Maar die twee paarden bewijzen niets voor de fokkerij in het algemeen daar ter plaatseonder elk koren is kaf, onder elk kaf ook keren, maar dit staat bij mij vast, dat het uitgangspunt der stoeterij te Borkuloo, nl. om ons inlandsch ras te verbeteren met Engelsche en Arabische hengsten, verkeerd was en is. Er zijn er nog meer in Nederland die ondervinding hebben opgedaan, dat kruising van het inlandsche paard met Engelsche hengsten geen goede producten heeft geleverd. Ik had de eer eene voordracht te houden te Avezaat, voor een tweehonderdtal fokkers, mannen van het vak en zeker, als zij niet beaamd had den, wat ik hun vertelde, zoo had het Handelsblad van 4 Maart 1885 dergelijke recensie mijner voordracht niet bevat. 3. Fokken in eene streek zooals iedereen goeddunkt is altijd af te raden, daardoor krygt men van alles wat, in den regel niets goeds. Die fokt moet weten wat hij wil, hy hebbe een doel, niet met alles fokken wat voor het mes komt, met oude merriën, die men voor een prijsje kan krijgen, met hengsten die dezelfde gebreken hebben als de merriën of omgekeerd, met slechte hengsten voor f 2.50 in plaats van met goede voor f 25, of de leiding van een fokkerij opdragen aan een niet-duskundige, als koetsiers, enz., dan spint geen fokkerij zijde. Hiermede wil ik eindigen, den wensch uitsprokende, dat eenigc heeren zich vereenigen om eene stoetery op te richten met subsidie van het Rijk, eene stoeterij waar men op rationeele wijze, getrouw aan een principe, zal fokken. Velen hoor ik zeggen: ja! mooi praten, met de tegenwoordige malaise, dat kan niet. Alles kan, als de wil en de wetenschap er maar is. Hadden zoovelen hun geld maar in eene paardenfokkerij gestoken, in plaats van in Amerikaansche papieren (met of zonder voorlichting van eerlijke menschen), wellicht hadden dezen meer op 't oogenblik van hun kapitaal gezien dan hedenin Nederland moet alles uit het buitenland komendaar alleen weten zo het. Maar als Nederlander, waar ik trots op ben te zijn, heb ik anderen, die getuigen van den moord waren, zich achter scherm zouden houden. Het is bezwaarlijk aan te nemen, i dat de zaak reeds geheel uit zou zijnH. zal stellig cassatie aan teekenen.' Men schrijft uit Texel: „Tot ons leedwezen ontvingen wij het bericht, dat de heer kapitein Laméris, te 's Hage, verhinderd is, om op 15 dezer te Texel te komen, ten einde een onderzoek in te stellen naar de geschiktheid der paarden voor het leger. De heer Laméris heeft eene opdracht te vervullen tot het adviseeren omtrent den aankoop van remonte-paarden in Ierland en moet zich dezer dagen derwaarts begeven. Intusschen kunnen wij hier bijvoegen, dat bet bezoek slechts is uitgesteld tot de volgende maand en dat de heer L. zich bereid heeft verklaard alsdan in eene Landbouw- vergadering eene voordracht te houden over de veredeling der rassen en de behandeling van het paard." Ter behoorlijke inrichting van het lager onderwijs, zijn, behalve de vergoeding van 30 pCt., bedoeld bij art. 45 der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad No. 127) subsidiën toegekend o. a. aan de gemeenten Egraond aan Zee f 2000, Terschelling f 3000 en Vlieland f 3000. Jl. Zondag en Maandag had de gemeente Egmond aan Zee een vroolijk aanzien. Uit schier alle woningen wapperde de vaderlandsche driekleur. Er werd feest gevierd ter eere van den heer J. J. Van Greuningen, pastoor bij de Bisschoppelijke Clerezy aldaar, die den dag herdacht, waarop hij vóór 25 jaren dat ambt aanvaardde. In de feestrede, in de eenvoudig doch net versierde kerk uitge sproken door den heer G. Diependaal, pastoor te Arasterdam, werd den jubilaris eene welverdiende hulde gebracht voor hetgeen hij gedurende dien tijd voor deze gemeente heeft gedaan. Nimmer te vergeefs werd zijne hulp en zijn steun ingeroepen, waar het gold de bevordering van den bloei van de plaats zijner inwoning; de stichtingen aldaar zijn daarvan de sprekende getuigen. Wie roept de droevige dagen van 1870 en 1871 uit het verleden terug, toen Egmond geteisterd werd door eene epidemische ziekte, en herinnert zich niet den man, die zooveel heeft bijgedragen om den nood te helpen lenigen; die rondging om hulp te verleenen, waar die noodig was, zonder onderscheid des persoons. Geen wonder dan ook, dat van dezen feestdag eene welkome gelegenheid werd gemaakt, om den jubilaris blijk te geven van de algemeene achting, die hij geniet, zoowel van zijne geloofsgenooten als van de zijde van andere gezindten. Wie zulks nog niet wist, kon nu daarvan de talrijke bewijzen zien, en niet minder bleek dit uit de kostbare geschenken, die hem werden vereerd. Ook de werklieden der in aanbouw zijnde nieuwe kerk bleven niet achter in het betoonen van hulde en brachten den feestvierende eene serenade met fakkellicht. Egraond aan Zee mag zich gelukkig achten, wanneer het 't voorrecht heeft, den heer Van Greuningen nog tal van jaren in haar midden te behouden en het worde hem toegewenscht, dat hij ook in de nieuwe kerk nog langen tijd met denzelfden ijver en zijne bekende onpartijdigheid het woord der liefde moge verkondigen. (Alkm. Crt.) Door den Officier van Justitie bij de Rechtbank te 's Gravenhage is gisteren bij de voortgezette behandeling in de zaak van den gewezen directeur der Brood- en Meel fabriek, Van der Putten, geëischt wegens twee wanbedrijven van misbruik van vertrouwen 10 maanden celstraf en 2 boeten van f 500. De heer P. G. Van Schermbeek, kapitein bij de genie te Tokio (Japan), heeft aan de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid een geschenk vereerd, be staande in eene rol Japansche borduurpatronen, die bij het teeken-onderwijs, dat door de Maatschappij wordt verstrekt, eene nuttige plaats zullen vinden, en welk geschenk dan ook hoog wordt gewaardeerd. De hulponderwijzersnood is in Friesland geweken. Waar ten vorigen jare zich nauwelijks één of ook zich geheel geen sollicitant aanbood, bieden zich nu wel 20 aan. Vele gemeenten haasten zich nu, de traktementen te verlagen. Een Franschman heeft van den heer C. Spaans, te me zoo kortaf vraagt." „Dat lag volstrekt niet in mijn bedoeling, 't Ontviel me zoo uit nieuwsgierigheid. En de beschuldiging kwam ook vrij onver wacht, wat dat betreft. Maar 't geeft niet," voegde hy er met een glimlach bij. „Denk er nog eens goed over na, en zeg 't me dan morgen." Neen, als je geduld hebt, zal ik het je nu wel zeggen." „Ik heb eigenlijk geen geduld, maar ik wist, dat ik het, als ik me niet zoo hield, nooit uit je zou krijgen." „Goed dan; je hebt eer van je dubbelzinnigheid. Richard, ik weet niet waar ik moet beginnen." „Begin met het begin." „Neen, ik zal nemen wat het naast voor de hand ligt. Als een jonge dame zoo goed is je voor te lezen, dien je minstens wel naar haar te luisteren. Dat is een beleefdheid, die je den schrijver verplicht bent, als het Hawthorne is, de jonge dame er nog buiten gelaten." „Maar ik heb geluisterd, Margaret. Heel aandachtig!" „Waar ben ik dan gebleven?" „Waar waar" en Richard fronsde de wenkbrauwen, in zijn vergeefsche poging om het zich te herinneren „waar de jonge schilder, hoe heet hij ook weer, zijn intrek neemt in 't Huis met de Zeven Gevels." „Mis," mijnheer! Je schuld is bewezen, 't Was tien bladzijden verder. De laatste woorden waren: „„Goeden nacht," zeide Phoebe, getroffen door Hebsibah's woor den: „'k Ben blij als ge van mij begint te houden."" „Nu, mijnheer! wat zeg je er van?" Richard zeide niets, maar hy maakte een gebaar als iemand die op heeterdaad betrapt wordt, en wierp een snellen blik op Margaret, die koeltjes haar triomf genoot. „Ten tweede," ging ze, na een pauze, stemmig voort, „vind ik het heel raar van je, dat je me niet antwoord, o, niet nu, want natuurlijk kan je geen woord tot je verontschuldiging aan voeren, maar op andere tijden. Dikwijls als ik iets tegen je zeg, kijk je me zóó aan," een verwezen gezicht zettend „net of je 'k weet niet hoe ver in de wolken bent, met je gedachten, meen ik." Ik ben nooit een groot prater," zeide Richard ontwijkend. „Ik spreek zelden als ik niets bepaalds te zeggen heb." „Maar dat doen andere menschen wel. Ik bij voorbeeld." jij» Margaret; dat 's wat anders, 't Kan me niet schelen waarover jij praat." „Wel, wel, wat een aardig complimentje." „Wat ben je lastig vandaagriep Richard. Je w i 11 me verkeerd begrijpen. Ik bedoel, dat ik je altijd even graag hoor praten, of je iets bijzonders zegt of niet." „Als iedereen wachten moest tot hij iets bijzonders had te vertellen, zouden we meest allemaal wel stommetje kunnen spelen," merkte Margaret op. Toen voegde zij er met een spottend glimlachje bij„Zelfs jy, Richard, zoudt niet altyd door aan het woord zijn." Vroeger lachte Richard om Margaret's kleine plagerijen, hoe duchtig ze hem ook raakten; thans deed zelfs die lichte schamp- scheut hem pijn. Margaret ging voort: „Maar voor mij hoeft iemand volstrekt niet welsprekend of geleerd te zyn. Ik stel belang in allerlei nietige dingen, in 't weer, in mijn voorjaarshoed, in wat je nu het eerst gaat maken, en zoo al meer. Men moet zich toch ergens mee bezig houden. Maar jij, Richard, schijnt tegenwoordig nergens belang in te stellen, en nooit iets te zeggen te hebben." Arme RichardHij had heel veel te zeggenmaar hij wist niet hoe hij dat doen zou, noch of het wel verstandig zou zijn. Drie kleine woordjes, zacht gefluisterd, en de geheele verhouding zou veranderd wezen. Waren die gewichtige woorden uitge sproken, hoe zou Margaret die dan opnemen, en hoe de heer Slocum? Ofschoon de vroegere grenslijn tusschen patroon en bediende langzamerhand zoo goed als weggevallen was, bestond ze voor Richard nog steeds, cn thans kwam ze duidelijk te voor schijn, als een woord met sympathetischen inkt geschreven. Als hij sprak, en Margaret was verbaasd of beleedigd, was er aan hun vrijen, vertrouwelijken omgang een eind, misschien een eind aan allen omgang. Door zijn geheim te bewaren, verze kerde hij zich ten minste het tegenwoordige. Maar daarmede stelde hij alles in dc waagschaal. Vandaag of morgen kon iemand Margaret onder zijn oogen komen weghalen. Terwijl hij daarover nadacht, rees de schim van John Dana, den zoon van den rijken ijzerfabrikant, in scherpe trekken voor Richard's verbeelding op. In den loop der week had de jonge Dana in zijn tegenwoordig heid verklaard, „dat die Margaret Slocum een drommelsch aardig ding was," en de Othello in Richard's bloed was opgewekt. Toen dwaalden zyn gedachten van John Dana naar den heer Pinkham en den eerwaarden Arthur Langley, die beiden druk by den heer Slocum aan huis kwamen. De eerste was onlangs begonnen Margaret met zyn ongelukkig dwarsfluitje op de piano te accompagneeren, en de laatste fladderde op de Zondagsschool als een mot om haar heen. Richard liet de punt van zijn beitel op het pleistermodel voor hem rusten, terwijl hij dat alles overwoog. Eensklaps hoorde hij Margaret's stem, alsof ze uit de verte kwam, zeggen„Ik ben nog niet klaar, Richard." „Ga voort," zeide Richard, met een soort van electrischen schok zijn werk hervattend. „Ga voort, alsjeblieft." „Ik heb een ernstiger grief. Ronduit gezegd, je verstrooidheid of onverschilligheid, je gebrek aan openhartigheid of hartelijk heid ik weet niet hoe ik het noemen moet hindert me. Je bent de eenige, die niet schijnt te weten, dat ik een maand geleden zoo gevaarlyk ziek ben geweest. Ik moet me al de pret tige uurtjes, die ik in 't atelier gesleten heb, te binnen brengen, om de gedachte van me af te zetten, dat je in mijn ziekte gewend geraakt bent mij niet te zien, en dat ik je nu, op de een of andere manier, stoor in je werk en je tot overlast ben." Richard wierp zijn beitel neer, en trad recht op Margaret toe. „Dat is zoo onwaar als iets," zeide hij, haar in 't half tot hem opgeheven gezichtje blikkend, waarvan een vluchtige blos verdween, want Richard's heftigheid had haar doen schrikken. „Ik ben bly als 't niet waar is." „'t Is bijna onvergeeflijk zoo iets to kunnen denken. O, Mar garet, als je eens gestorven waart!" „Zou je erg bedroefd geweest zijn?" „Bedroefd? Neen, dat is 't woord niet; droefheid komt men te boven. Als er iets met je gebeurd was, zou ik het nooit te boven zijn gekomen. Je weet niet wat die vyf weken voor me geweest zijn. 't Was iets vreeselijks, dag aan dag hier te komen en je niet te vinden." Margaret hield haar oogen peinzend gevestigd op de plaats waar Richard stond, meer dan op Richard zelf; 't was of ze door en over hem heen keek. „Heb je me zóó gemist?" zeide ze langzaam. „Zóó heb ik je gemist." Margaret dacht een oogenblik na. „In de eerste dagen van mijn ziekte, zou ik wel eens hebben willen weten of je me niet een beetje miste; later werd alles verward. Als ik poogde te denken, was ik of ik iemand anders was, of ik jou was, Richard, die hier in 't atelier op me wachtte. Hoe vreemd, hè? Maar toen ik beter werd en op mijn oude plaatsje terugkwam, begon ik te gelooven, dat ik noodeloos zoo over je getobt had, dat ik verdriet gehad had van mijn afwezigheid, terwijl jy er aan gewend wa3 geworden." „Ik ben er nooit aan gewend geraakt, Margaret. 't Werd hoe langer hoe ondraaglijker, 't Ateper was vol van.... van je afwezigheid. Er was geen schets, geen afgietsel, niets in de kamer, dat me niet aan je herinnerde en me scheen te bespotten, omdat ik de kostbaarste oogenblikken van mijn leven ongemerkt had laten voorbijgaan, 't Was of dat takje geranium, daar in dat glas, mij terwijl 't verwelkte, zeide; Je hebt ons geen van beiden naar waarde geschat; myn geur en haar goedheid hebt ge beiden even licht geteld, als iets dat eenvoudig zoo hoorde, 't Was niet omdat ge er eenige aanspraak op hadt, dat ze er altyd op uit was je 't leven te veraangenamen. Waarmeê hadt ge dat verdiend? Wat is ze al die jaren lief en goed voor je geweest! Wat zou er zonder haar van je geworden zyn? Ze heeft me hier gelaten" 't is nog altijd 't geraniumtakje dat spreekt, Margaret om je dat te zeggen; je te zeggen, dat ze niet half genoeg op prys is gesteld; en nu hebt go haar verloren!"" {Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2