HELDERSCHE
1V1EIIWERIEPER COURANT.
Nieaws- en AdyertenMiM toot Hollands Noorderkwartier.
1885. N". 83.
Zondag 12 Juli. Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
DE VRODW MET DE KARBONKELS.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag i
Abonnementsprijs per kwartaal
i Zaterdag namiddag.
0.90.
1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tien: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.'
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
JBimieiilancl.
H. M. de Koningin heeft jl. 'Maandag te Weimar
een bezoek gebracht aan de Groothertogelijke familie, meer
bepaald aan Prinses Elisabeth, die ongesteld is, ten gevolge
van den dezer dagen gemelden val van liet paard.
Naar het Vaderland verneemt, heeft de minister van
Binnenlandsche Zaken afwijzend beschikt op de verzoeken
tot wederinvoering van de fokdieren, welke uit Nederland
op de Antwerpsche Tentoonstelling zijn geplaatst geweest,
uit overweging, dat de longziekte in Nederland geweken,
in België, vooral in de omstreken van Antwerpen, nog
heerschende is. Bedoeld vee zal alzoo in België moeten
verblijven, hetzij verkocht of geslacht.
Naar men verneemt, zal de nieuwbenoemde gouver
neur van Suriname, mr. H. J. Schmidt, heden de reis naar
de kolonie aanvaarden.
Dit jaar is er zeer weinig aftrek van kersen voor
Engeland. De markt is daardoor lager dan men zich uit
de laatste jaren herinnert. De beste meikersen koopt men
voor 5 7 cents per half kilogramde pachters van
boomgaarden lijden veel schade.
Naar aanleiding van den brief van ds. P. Huet aan
dr. A. Kuyper, zegt het Huisgezin, die kwestie besprekende:
„Nog eens, wat moeten onze eerzame Protestanten van
dat alles denken? Aan wien moeten zij zich houden: aan
dr. Kuyper, den „van God gezonden leider," die visioenen
heeft, of aan ds. Huet, die regelrechte ingevingen krijgt
van afgestorvenen uit een vroegere gemeente? En dan
het Calvinisme ronduit voor de noodlottigstq aller kette
rijen verklaard! 't Is waarlijk of de predikanten elkander
met de brokstukken hunner eigen kerk naar het hoofd
smijten, en tegen zulke woeste tooneelen is het waggelende
gebouw heusch niet bestand
Den 4 dezer is te Amsterdam aangehouden P. Langen-
veld, de maker der valsche coupons van de Amsterdamsche
premieleening, die in den laatsten tijd aanhoudend uitge
geven werden. De vrouw, bij wie hij in de Saenreclam-
straat eene kamer huurde, had de politie gewaarschuwd,
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Tante Sopliie had haar keukenboezelanr voorgedaan en was
bezig het waschgoed van de drooglijnen al' te nemen. Zij was
zeer opgeruimd, terwijl zij onder de drooglijnen doorkroop
pasgevallen sneeuw was niet zoo helder als het verblindende wit
van het tafel- en beddegoed. -Sedert onheugbare tijden was het
mooiste weer om te bleeken, zoodra de schatten uit de linnenkast
van het achtbare huis „Lamprecht en Zoon" werden gewaaschen
„maar dat behoorde ook zoo!" Dit was even goed een voor
recht «ds het beroemde keizersweder, beweerde tante Sophic altijd
met een listig oogknipje, want er was iemand in het huis, die
zulke „godslasteringen" volstrekt niet wilde hooren....
Op den dag van heden blies de zoo gewenschtc zomerlucht
weer drogend door de rijen natte lakens, en de Julizon scheen
al haar kracht in den grooten vierkanten tuin te concentrcercn.
Over de daken schoten een menigte zwaluwen als glinsterende
stalen pijlen in den tuin neder; haar nesten hingen aan stcenen
vensterbogen van de eerste verdieping van den oostelijken zij
vleugel, en er was niemand, die de kleine blauwrokjes verjoeg,
als zij op de randen gingen rusten en voortdurend haar gezang
lieten hooren. Haar hinderden noch het oog, nog de hand eens
menschen; want nooit werd een der bovenvensters in dezen
vleugel bewogen, hoogstens werden zij eenmaal per jaar geopend,
om de vertrekken te luchtendan werden de met groote bloemen
prijkende gordynen weer dicht geschoven en deze lieten het
geduldig toe, dat de zonnestralen de laatste overblijfselen der
vroegere kleurenpracht uit de half vergane Zijde bleekten.
Het hoofdgebouw, welks voorgevel op het voornaamste plein
der stad uitzag, had kamers en zalen genoeg, en weinig bewoners,
daarom had men de bovenkamers van den oostelijkcn vleugel
niet noodig. Maar de bewoners der buurt zeidc iets anders. Hoe
licht en zonnig het aangebouwde achterhuis zich ook op zijn
fondamenten verhief, en hoe vreedzaam het ook scheen met zijn
hooge, stille vensters, was het tocht het huiveringwekkend tooneel
van een strijd, van een voortdurenden spookachtigen strijd tot in
alle eeuwigheid. Zoo spraken de bewoners der omliggende stralen
en stegen en de huisgenooten spraken het niet tegen. En waarom
ook? Er was immers sedert het jaar 175)5, toen de schoono
mevrouw Dorothea Lamprecht in dien vleugel in het kraambed
was gestorven, bijna geen dienstbode der familie geweest, die ten
minste niet een enkelen keer den langen sleep van een wit nacht
gewaad door den corridor had zien slepen, of zelfs gedwongen
was geweest, zich halfdood van schrik plat tegen den muur van
do gang te drukken om de lange, magere „spookgestalte" in het
gryze nevelachtige kleed voorbij te laten. Daarom sliep er ook
niemand boven in het huis, zeiden de menschen.
Een eedbreuk zou de schuld van deze spookverschijning zijn.
Justus Lamprecht, de overgrootvader vau het tegenwoordige
hoofd der familie, had zijn stervende echtgenoote, mevrouw Judith
plechtig moeten bezweren, dat hij haar geen opvolgster zou geven
dit was om haar beide zonen, zou zy gezegd hebbenmaar
het was inderdaad niets dan hevige jaloerschheid geweest, die
geen andere de plaats aan de zijde van haar overblijvenden
man gunde. Doch mijnheer Justus had een hartstochtelijk hart
bezeten, en zyn schoon pleegkind, dat in zijn huis woonde, niet
minder. Zij had gezegd, dat zij, al moest zy ook met hem ter
helle varen, hem toch niet zou verlaten en zy huwde hem trots
de voorzorgen van de jaloersche overledene. En zij hadden ook
met elkander geleefd als twee tortelduiven, tot de schoone, jonge
mevrouw Dorothea zich in die zyvleugel had afgezonderd, om
zich in de met vorstelyken praal versierde kraamkamer een
daar zijne handelingen in den laatsten tijd haar zeer ver
dacht voorgekomen waren en naar aanleiding dier waar
schuwing bracht de politie hem op den 4 dezer een bezoek.
Dadelijk werden valsche coupons gevonden, terwijl later
een klapstempel met raam en letters, die gediend hadden
tot liet vervaardigen der valsche coupons in beslag genomen
werden. Ook werden verschillende jassen gevonden, die
door hem gebruikt werden om telkens in een ander gewaad
met meer kans op welgeslagen de valsche coupons te
kunnen uitgeven.
Jl. Donderdag vertrok met den trein van 3 uur 55
van het station Delftsche poort te Rotterdam het vee, dat
voor de tentoonstelling te Antwerpen bestemd is. Het zijn
bijna alle prachtexemplaren. Noordholland, is bijzonder
goed vertegenwoordigd. Waarschijnlijk zouden de inzen
dingen nog grooter geweest zijn, wanneer niet in de om
streken van Antwerpen de besmettelijke longziekte heerschte,
waarom het vee niet mag worden teruggevoerd. Zuid
holland is alleen vertegenwoordigd door den heer G. H.
Kuiper te Roon.
De heer P. F. L. Waldeck, van Loosduinen, is te Ant
werpen om het vee te ontvangen.
Het transport bestaat uit de volgende dieren:
1 stier van den heer C. Kamer te Haarlemmermeer.
1 van de stieren-administratie te Abbenkerk.
1 van den heer J. Blokker te Wijdewormer.
1 H. Bakels te Beemster.
1 J. Wortel
1 J. Bakker te Wieringerwaard.
1 J. v. d. Lee te Baambrugge.
1 (Engelsch ras, ongehoornd) van den heer G. H.
Kuiper te Roon.
2 koeien van den heer P. Ellerbroek te Hoorn.
1 koe D. Munnikhuis te Purmerend.
1 koe met kalf (Engelsch ras, ongehoornd) van den heer
G. H. Kuijper te Roon.
2 vaarzen van den heer D. Bauduin te Halfweg-Hout-
rakpolder.
pasgeboren dochtertje in den arm te laten leggen. Mijnheer
Justus Lamprecht had gezegd, dat hy nu op het toppunt van
zijn geluk was....
Het was echter juist een strenge winter geweest, en op den
kerstavond, toen het buiten vroor dat het kraakte, was met
klokslag van twaalf uur de deur der kraamkamer naar de gang
langzaam en plechtig geopend en de overledene echtgenoote op
een grijze wolk, als in spinnewebben gehuld, binnengekomen. En
de wolk, het kleed van spinneweb en het afschuwelijk hoofd met
liet kanten nachtmutsje, alles was in het ledikant gekropen cn
had zich zoo vast aan de kraamvrouw geklemd, alsof de bloeiende,
jonge vrouw het bloed moest afgezogen worden. De baker waren
handen en voeten verlamd, en zij had om zoo te spreken in een
ijskelder gezeten, zulk een vreeselijke koude had het spookachtige
wezen om zich heen verspreid; zij was bewusteloos geworden,
en eerst lang daarna, toen de pasgeborene begon te schreeuwen,
was zij weder tot kennis gekomen.
Ja, dat had een vreeselijke opschudding gegeven! Die deur
naar de ijskoude gang had nog geheel open gestaan en van de
spokende mevrouw Judith was ook geen spoor meer te zien
geweest, maar mevrouw Dorothea had rechtop in haar bed gezeten
en onder hevig sidderen en beven met de tanden geklapperd en
als waanzinnig naar het kind in den wieg gezien, kort daarop
was zij krankzinnig geworden cn vijf dagen later had zij met
haar gestorven kind in den arm in de doodkist gelegen. De
dokters hadden gezegd, dat moeder en kind aan de gevolgen van
een hevige verkoudheid waren gestorvendc plichtvergeten baker
had de deur slecht gesloten, was eindelijk in slaap gevallen, en
had angstig gedroomd, dat was de gehcele zaak. Als alles zoo
natuurlijk was gegaan, hoe kwam het dan later dat de schoone
verleidster, dikwijls reeds in de avondschemering uit haar vroegere
kraamkamer sloop en de grauwe furie achter haar aanvloog, om
haar de handen om den hals te slaan, om haar te verworgen?
De firma „Lamprecht en Zoon" had in het laatst der vorige
eeuw nog in linnen gehandeld, en de dikwijls herhaalde naam
„Thuringsche Fugger" moet zeer goed gepast geweest zyn voor
hun aanzien. In dien tijd had hun groote behuizing aan de
markt op een bijenkorf geleken, zoo levendig was het verkeer
daar toen geweest. Tot onder de daken werden de balen
handelsartikelen opgestapeld, en wekelijks vertrokken zwaarbeladen
vrachtwagens met hunne goederen naar alle deelen der aarde.
Tante Sophie wist dat alles zeer nauwkeurig. Zijzelf had die
tijden weliswaar niet beleefd: maar in haar helder hoofd waren
familie-overleveringen, oude handels- en huishoudelijke aanteeke-
ningen en de verschillende, soms zonderlinge testamentarische
beschikkingen zoo nauwkeurig opgenomen, als de archivaris van
een vorstelijke familie ze in de jaarboeken opteekent.
Zoo was ook de jaarlijksche zomerwasch een tijd van herinne
ringen. Dan kwamen oude stukken linnengoed voor den dag,
niet om ze te gebruiken volstrekt nietalleen maar opdat
zij niet geel zouden worden en in nieuwe vouwen konden ge
plooid worden. En de geweven jagers en amazonen, de my
thologische en bijbelsche figuren in het damast kondeu zich dan
telkens verwonderen, hoe stil en anders het op het plein was
geworden, dat er van vlasprijzen en weefloon geen sprake meer
was, geen hoogbeladen vrachtwagens meer door het poortgewelf
van het pakhuis ratelden en het geklapper der weeftouwen voor
doodelijke stilte had plaats gemaakt. Soms hoorde men nog
wel eenig gefluister en geruisch op het binnenplein, maar dat
kwam door den wind, die door struiken en takken suisde
lieve God, hoe verandert de wereld toch. Groen gebladerte op
dat vroeger zoo druk bezochte plein, waarop toen niet kleinste
grasspiertje tusschen de steenen had kunnen groeit En nu,
had het oude steeuen plaveisel zich in den loop der tyden niet
1 koe van den heer J. Wortel te Beemster.
1 stier A. Zijp te Abbenkerk.
In de jl. Dinsdag gehouden Nuts vergadering te Hoog
woud werd met algeraeene stemmen besloten, aan de afge
vaardigden ter algemeene vergadering in last te geven,
tegen het voorstel Nijmegen in zake de kweekschool voor
bewaarschool houderessen te stemmen.
Jl. Woensdag had in de Zwem- en Badinrichting in
den Amstel bij Schollenbrug een grappig waterfeest plaats,
waarvan het Hld. het volgende verslag geeft:
In een door schuiten omheind bassin in de rivier naast
de inrichting had namelijk een tobbe-roeiwedstrijd plaats
door een vijf-en-twintigtal jongelui, leerlingen van den
directeur. De jongens, die natuurlijk allen goed konden
zwemmen, namen plaats in eene ronde tobbe en trachtten
dan twee aan twee elkander te bereiken en door de roei
spanen eikaars tobben te doen kantelen. Niet vaak gelukte
dat, want meestal was de schipper al uit zijn eigenaardig
vaartuig, dat telkens draaide, gekanteld vóór hij zijne
tegenpartij bereikt had en dan was het moeielijk om er
weer in te komen. Soms ook liep de tobbe vol water en
zakte het kleine vaartuig weg. Gevaar was er niet bij,
want het water is daar ter plaatse zeer ondiep. Nog
grappiger was het toornooi, dat daarop volgde. De jongelui,
in allerlei komische pakjes gestoken er waren aanspre
kers (oud costuum), baby's, advocaten, pierrots, dienst
meisjes, enz. zaten op een houten paard, dat eigenlijk
niets anders was dan eene ton en trachtten elkander dan
van het paard te ligten. Dat ging niet moeielijk, want
telkens sloeg lie'; paard om en zijn berijder er af en dan
was het, zooals een uithangbord schrijft, een toer om er
op te komen.
De zotste tooneelen vielen daarbij voor, zoodat de toe
schouwers telkens in een daverend gelach uitbarstten. Pas
zaten de jongens er weer eens op en maakten eene bewe
ging met de roeispaan, of de toumooiheld lag weer in het
water te spartelen. Een knaapje was er, als baby gekleed,
dat zich zeer dapper hield en niet gemakkelijk van het
staande kunnen houden! Een grastapijt bedekte nu het terrein,
schoone rozestruiken schudden nu hun bontkleurige bloembladeren
over het zachte gras; jong, frisch lindenloof ruischte nu voor
den westelijken vleugel, de zoogenoemde weverij, en het oude
pakhuis, dat aan den noordkant der tuin afsloot, was van boven
tot onder bedekt met een zee van klimopbladeren.
De linnenhandel had reeds lang plaats gemaakt voor een
porceleinfabriek, die buiten de stad in het nabijgelegen dorp
Dambach stond.
De tegenwoordige chef van het huis „Lamprecht cn Zoon"
was weduwnaar. Hij had twee kinderen, en tante Sophie, de
laatste van een zij tab der familie, bestuurde voor hem de huis
houding, met vlijtige handen, beleid en wijze spaarzaamheid. En
de vroolïjbe tante met de groote neus en de helder bruine oogen
hield het voor den verstandigsten inval van haar geheele leven,
dat zij een oude vrijster was geworden, omdat op deze wijze
toch nog voor een poosje een echt Lamprechts gelaat uit de
huishoudkamer op de markt staarde. Dit klonk nu even
onaangenaam zenuwachtig opwekkend voor mevrouw de ambts
raad, als de bovengenoemde opmerking over het keizersweer;
maar mevrouw de ambtsraad was een zeer fijne dame, die aan
het hof verkeerde, en tante Sophie zette steeds een onnoozel
gelaat, en zoo kwam het nooit tot een strijd tusschen haar beided.
„Ambtsraad", de schoonouder van den heer Lamprecht bewoonden
de tweede verpieping van het hoofdgebouw. De oude heer had
zijn schoon riddergoed verpacht en was stil gaan leven; maar
hij kon het in de stad niet lang uithouden. Hij liet vrouw en
zoon zijn eenigen dikwijls alleen en was veel meer buiten in
Dambach, in de landlucht waar bosch en jachtveld onder zijn
bereik lagen en hij in het ruime, bij de iabriek behoorende pavil
joen van zijn schoonzoon kon huizen, zoo dikwijls en zoo lang
als hij wilde.
Het sloeg tien uur op het naastbijstaande torentje van het
raadhuis en tegen het naderende theeuurtje liep het werk aan
de wasch ten einde. Het linnen was langzamerhandd in de reus
achtige manden zoo net en hoog als sneeuwheuvels opgehoopt en
tante Sophie nam ten laatste voorzichtig de knijpers van de kost
bare linnen oudheden. Maar daar kreeg zij plotseling als het
ware een steek door het hart.
„Een mooi ding!" riep zij de haar helpende oude meid ver
schrikt en ontroerd toe. „Zie eens hier Barbel! Het tafellaken
met de bruiloft van Kanaan is beschadigd er is een groote
scheur in!"
„Het is ook oud genoeg het prul! Alles heeft zijn tijd,
juffrouw Sophie!"
„Wat zijt ge toch vlug met den mond, oude, wijze Barbel!
O je, de scheur gaat den hofmeester dwars door het geheele
gelaat het zal mij heel wat moeite kosten het goed te stoppen!"
Zij hield het dun geworden, vergane weefsel onderzoekend tegen
het licht. „Het is waarlijk een oud erfstuk! Mevrouw Judith
heeft het tafellaken nog in de huishouding gebracht."
Barbel onstelde zichtbaar en keek steelsgewijze naar de vensters
van den oostelijken zijvleugel. „Personen, die niet in hun graf
kunnen rusten, moet men niet zoo hardop by den naam noemen,
juffrouw Sophie!" zeide zij fluisterend en met een afkeurend
hoofdschndden. „Vooral niet in den tijd, nu het spook zich weer
vertoont de koetsier heeft gisteren avond de witte gestalte
nog den hoek in de gang zien omslaan.
„Wit? Nu, dan is het toch het kleed van spinnenwebben niet
geweest.... De mooie, dikke koetsier speelt dus voor geestenziener
in de dienstbodenkamer. Dat moest mynheer maar eens weten!
Gij, hazenharten, wilt zijn huis zeker weer in opspraak brengen
Zij trok de schouders op en vouwde het tafellaken in elkander.
„Mij, voor mijn persoon, zou dit al bijzonder weinig kunnen