HELDERSCUE NIEEWED1EPER COURANT. Nieuws- eo Advertentieblad voor Mands Noorderkwartier. 1885. N°. 84. ij-o Woensdag 15 Juli. Jaargang 43. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 2> DE VROUW MET DE KARBONKELS. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiên: Van 14 regels 60 cents, regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 3ES1 2M3.©30l1£LZ3l CL. Uit Königswart wordt thans weder gemeld, dat HH. MM. de Koning en de Koningin daar nog tot 28 dezer zullen blijven. Onder den titel „Landbouwaangclegenheden," zegt liet Hld., dat wegens de schoone heide-ontginning „Jacoba- hoeve" op bet Wapenvelder Zand de ondernemende ontginner der woeste gronden, de heer W. G. Boele, ten volle aanspraak heeft op de erkentelijkheid van hen, die 's lands hulpbronnen ontwikkeld willen hebben. Wat zouden achtereenvolgens de woeste gronden, in Nederland gelegen, op voortreffelijke wijze in ontginning kunnen komen, had men over een deel der millioenen, die voor en na in buitenlandsche obligatien belegd en vastgelegd zijn geworden, de vrije beschikking. Zeventig en meer menscben vinden op de #Jacobahoeve" in den laten herfst en gedurende de wintermaanden, waarin ze hoegenaamd niets anders te doen zouden hebben, geregeld werk door het losmaken van den harden zandbodem, waarin de oerbanken zich bevinden. Het spreekt wel van zelf, dat er rusteloos gewerkt moet worden om den schralen zand grond te herscheppen in welige maïsvelden, uitgestrekte aspergebedden en onafzienbare groentetuinen. Dat alles en nog veel meer heeft de wakkere ontginner binnen een tijdsverloop van 7 jaren tot stand gebracht. Het Hld. betreurt het, dat er nog zoovelen zijn, die aan de spits staan van landbouwzaken, en die roem hebben ingeoogst en terecht op dit gebied de sporen verdienden, maar nog ?;een kijkje op de „Jacobahoeve" zijn gaan nemen. Moge iet goede voorbeeld, door den ontginner gegeven, meer en meer nagevolgd worden en gaandeweg de woeste gronden in ons land met Nederlandsch kapitaal en Nederlandsche werkkrachten in ontginning gebracht worden. Heide-ontginning verschaft den schopwerker een eerlijk en niet te versmaden stuk brood. Voor den ontginner zelf mag eene rationele heide-ontginning, mits ze goed aangepakt wordt, als eene goede kapitaalsbelegging worden aangemerkt. Aan den architect van liet nieuwe Rijksmuseum te Amsterdam, den heer P. J. H. Cuypers, zal door den Minister van Binnenlandsehe Zaken, als herinnering aan den dag der opening (gisteren), namens de Regeering eene medaille worden aangeboden, uitgevoerd aan 's Rijks Munt te Utrecht, en dragende aan de voorzijde eene af beelding van het door hem gestichte gebouw, met het randschrift: Rijksmuseum te Amsterdam, onder de regeering van Z. M. Koning Willem III, geopend 13 Juli 1885; aan de andere Naar het Duitsch van E. MARL1TT. Het rijtuigje rolde voort tot aan de lindeboomen waaronder Reinhold zat; daar eerst werd met een krachtigen ruk stilgehouden, tot groote ontsteltenis van den papegaai, die luide begon te krijschen, terwijl de knaap zich van de bank liet glijden. „Maar, Margaretha, gij moogt niet met mijn bokken rijden! Ik wil het niet hebben!" zeide Reinhold schreiend, en zijn bleek mager gezichtje werd rood van toorn. „Het zijn mijn bokken! Papa heeft ze mij gegeven!" „Ik zal het niet weer doen, stellig niet, m>jn lieve!" verzekerde zijn zuster, terwijl zij van het rijtuigje sprorg. „Kom, wees niet boos!Houdt ge nog van mij?" De kleine klom weer op zijn bank en liet het slechts onwillig toe, dat zij hem met hartstochte lijke teederheid pakte. „Ztet gij, Hans en Benjamin willen ook wel eens pleizier hebben! De arme dieren zijn zoo lang in den stal te Dambach opgesloten geweest." „En zijt gij werkelijk alleen van Dambach hierheen gereden?" vroeg mevrouw de ambtsraad, terwijl haar stem van ontsteltenis en schrik beefde. „Natuurlijk, grootmama. De dikke koetsier kan toch niet achter mij in den kinderwagen zittenPapa is naar huis gereden en zou met de bcstelster in den grooten wagen naar huis gaan; maar dat getalm duurde mij te lang." „Wat een onzin! En grootpapa?" „Die stond aan de tuinpoort en hield zich de buik vast van 't lachen, toen ik voorbijdraafde." „Ja, gij en grootpapaGij zijt me beiden" de oude dame slikte de rest van haar scherp gezegde gelukkig in en wees met den vinger op borst en liji van haar kleindochter. „En wat zi.t gij er uit? Zijt ge zoo door de stad gereden?" De kleine Margaretha trok aan het lint onder den hals, om zich van den hoed te bevrijden, en bekeek met een onverschilligen blik de geborduurde borst van haar wit kleedje. „Braambezie vlekkenzeide zij koel. „Zoo is het juist goed, waarom trekt gij mij altijd witte jurken aan! Ik zeg het immers altijd, grijs linnen zou het beste voor mij zyn." Tante Sophie lachte, en een mannelijke stem deed zich hooren, Byna tegelijk met de kleine equipage was een jong mensch in den tuin gekomen, een schoone, negentienjarige jongeling, do zoon van mevrouw de ambtsraad en haar eenig kind; want zij was de tweede vrouw van haar man en slechts de stiefmoeder wan den oveneden mevrouw Lamprecht geweest. De jonge man had een pak boeken onder den arm en kwam van het gymnasium. De kleine zag hem met een somberen blik aan. „Gij behoeft volstrekt niet te lachen, Herbert!" zeide zij geërgerd, terwyl zy de teugels der bokken weer opvatte om het span naar den stal te brengen. „Zoo Ik zal er aan denken, kleine dameMaar mag ik vragen, hoe het met het schoolwerk staat! Buiten, terwijl zij braam bessen at, heeft de freule haar Franschc les zeker niet gerepe teerd, en ik zou wel eens willen weten, hoeveel vlekken het zijde een gevleugelde zwevende faam met een lauwertak in de linker- en een bazuin in de rechterhand, dragende als randschrift: mr. J. A. Heemskerk Az., minister van Binnenlandsche Zaken; P. J. H. Cuypers, architect. Van deze medaille zullen, volgens het Dagblad, ook exemplaren worden aangeboden aan de autoriteiten, die de oorkonde hebben geteekend. In 't Panopticum te Amsterdam is thans een groep van niet minder dan 33 sujetten geëxposeerd, die te zamen een fragment van de vroegere Arasterdamsche Botermarkt te zien geven. De groep stelt een kiezentrekker voor, met de geheele omgeving, die naar hem komt kijken. De blauw gekielde boer en de kersversch getrokken kies ontbreken natuurlijk niet. Het merkwaardigste van de vertooning is, dat de beelden te Amsterdam vervaardigd werden en niet als vroeger uit Berlijn behoefden te komen. De Staatscourant bevat de statuten der vereeniging: Nederlandsch landbouw-comité. De zetel dezer vereeniging is gevestigd te Amsterdam. Zij bestaat uit de voorzitters of afgevaardigden van de verschillende maatschappijen door welke de belangen van land- en tuinbouw, in den uitge- breidsten zin opgevat, worden bevorderd en die minstens 700 leden tellen. Een maatschappij van minder dan 2000 leden zal één lid kunnen afvaardigen, van 2000 tot beneden 4000 twee leden, van 4000 tot beneden 8000 drie leden. Voor maatschappijen, die 8000 of meerdere leden tellen, zullen vier leden als maximum zitting kunnen nemen. Het comité vergadert minstens eenmaal in het jaar, op den eersten Dinsdag in de maand Juni, des middags te 12 uur, in een der hoofdsteden van de provinciën, in de volgorde die bij de grondwet is aangewezen. De eerste vergadering heeft dit jaar plaats gehad te Den Bosch. Voorts vindt men in genoemd blad de statuten der ver eeniging tot bestrijding van knoeierijen in den boterhandel, te Amsterdam. Deze vereeniging heeft ten doel om de belangen van den Nederlandschen handel in natuurboter te bevorderen en in het bijzonder om te bestrijden de misbruiken die voorkomen door het verkoopen van zooge naamde kunstboter of met kunstboter vermengde natuur boter, onder den naam van natuurboter. De contributie der begunstigers is bepaald op f 2.50, die der gewone leden op 50 cents. Nog vindt men in gemeld nommer de statuten der ver eeniging tot afvoer van groenten, aardvruchten en fruiten schrijfboek heden avond wel zal hebben, als de taak met stoom afgemaakt moet worden." „Geen enkele! Ik zal wel oppassen en mijn best doen juist om u te plagen, Herbert!" „Hoe dikwijls moet ik u toch herhalen, ondeugend kind, dat gij geen „Herbert," maar „oom" moet zeggen!" zeide mevrouw de ambtsraad toornig. „Ach, grootmama dat gaat niet aan, al was hij ook tienmaal papa's zwager!" antwoordde de kleine spytig en met alle teekenen van ongeduld de donkere lol,ken uit het gezicht schuddende. „Werkelijke ooms moeten oud zijnIk weet echter nog zeer goed, dat Herbert met bokken reed en met ballen en steenen de ruiten ingeworpen heeft. En door den dokter was hem het ooft verboden en hij at toch altijd handenvol pruimen uit den zak ja, dat weet ik nog zeer zeer goedEn nu is hij ook niets meer dan een schoolvos, die nog met de boeken onder den arm loopt. Wacht, Hans! Wilt gij wel wachten!" riep zij tegen het onge duldige span en hield de teugels in. Gedurende de zeer luid uitgesprokene, openhartige kritiek uit den kindermond, was de jonge man vuurrood geworden. Hij lachte gedwongen cn zeide door de tanden sissende: „Neus wijs ding, gij moest de roede hebben!" Ondertusschen staarde hij met verlegen, schuwe blikken op het tegenoverstaande pakhuis. De een weinig scheefhangende houten galerei, die op de bovenste verdieping langs dc schuiframen van dit oude huis liep, was ook als een prieel door de klimop omslingerd, slechts hier cn daar bleef een opening voor lucht en licht, en vormde dan rondbogen. In een dezer groene nissen schemerde iets als mat goud en menigmaal verhief zich een teedere blanke hand achter de borstwering, om als droomend over het los goudblonde haar te strijken, of er doorheen te woelen. In dit oogenblik bleef alles echter stil en onbewegelijk. Mevrouw de ambtsraad was de eenige, die het geheimzinnig staren van haar zoon had bemerkt. Zij zeide geen woord, maar haar voorhoofd trok in rimpels samen, terwijl zij haastig den rug naar het pakhuis keerde. „Lieve Sophie, mijn zoon heeft gelijk Margaretha wordt vau dag tot dag lomper!" zeide zy driftig tegen tante Sophie, terwijl zij den stander met haar papegaai greep, om hem weer naar boven te brengen. „Ik doe mijn best, zoo dikwijls het kind bij mij is; maar wat helpt dat alles, als hier beneden om haar ongemanierdheid wordt gelachen Onze overleden Fanny wa3 op den leeftyd van Margaretha reeds een heele damezij bezat als kind reeds een bcwonderingswaardige takt. Wat zou zy zeggen, als zij haar kind zoo wild en bandeloos zag opgroeien, als zij hoorde, dat het meisje gewoon is zoo vreeselyk „op den man af" en onverbloemd te spreken! Ik geloof, dat er met haar niets te beginnen is!" „Hard hout, mevrouw de ambtsraad! Dat is heel moeielyk te bewerken," zeide tante Sophie met een spottend lachje. „Over werkelijke ongemanierdheid lach ik nooit wees daar over gerust! Maar daarmede maakt onze Margaretha mij het leven niet zuur... Het mag moeielijk zijn haar een buiging te leeren dat wil ik gaarne gelooven, en daarin kan ik u ook niet helpen, want ik behoor niet tot de zoogenaamde wereld- j politici. Ik let er maar steeds op, dat de wildzang haar schoone voor Enkhuizen en omstreken, te Enkhuizen. Het doel dezer vereeniging is, om voor de in Enkhuizen en om streken geteeld wordende groenten, aardvruchten en fruiten, een geregelden en voordeelen afvoer naar andere plaatsen te bevorderen. liet bestuur dezer vereeniging bestaat uit vijf personen, waaraan o. a. is opgedragen om op verschil lende plaatsen met solide agenten contracten te sluiten, om zich met den verkoop van bovengenoemde producten te belasten. Bij de vereeniging zal worden aangesteld een boekhouder, die, tegen een behoorlijk salaris, belast zal zijn met de verzending der producten, de administratie, de ont vangsten en uitbetaling der gelden als anderszins. Van ieder afzender der genoemde producten zal van de bruto opbrengst, worden ingehouden, behalve de vracht en provisie van agenten, vier ten honderd, ten bate der vereeniging, waarvan zullen worden betaald bet salaris van den boek houder en alle onvermijdelijke onkosten. De leden der vereeniging betalen een contributie van een gulden per jaar. Het bestuur zal zooveel mogelijk zorg dragen dat de ledige manden, zakken of verpakkingen, zoo spoedig mogelijk vrachtvrij aan de afzenders terug worden bezorgd. Men meldt uit Schiedam aan de N. R. Crt.: „Jl. Vrijdag nacht, omstreeks 3£ uur, is aan den Rotter- damschen dijk een moord gepleegd op Pieter Wittenberg, maaier, zich tijdelijk aldaar bevindende. De dader, een jonkman van bijna 22 jaar, werkzaam aan de fabriek van gasmeters aldaar, is genaamd Veringmeier. Omtrent de aanleiding tot dien moord loopen de volgende geruchten Genoemde Veringmeier zou sedert eenigen tijd liefde hebben opgevat voor eene dochter van den broeder van verslagene. Deze laatste echter zou zijn broeder hebben aangeraden, zijne toestemming tot een huwelijk tusscben zijne dochter en gezegden V. niet te verleenen, daar op diens gedrag nog al iets was aan te merken. Dit moet ter ooren gekomen zijn van V., die, in woede ontstoken tegen den oom van zijne beminde, heimelijk het besluit schijnt opgevat te hebben, zich op hem te wreken. In dien zin zou hij zich ten minste in den loop van den avond op de kermis hebben uitgelaten. Tegen ruim 3 uur in den morgen, op bet uur dat V. wist dat Wittenberg naar bet land zou gaan, wachtte hij hem aan den Rotterdainschen dijk op. Hem ziende aankomen, moet hij hem aanstonds hebben aangegrepen en bracht hij hem met een mes een doodelijke wond toe in den bals, even onder bet linkeroor. Juist op bet oogenblik dat de waarheidsliefde behoudt, dat het kind niet leert huichelen en vleien en dingen vertellen, waaraan zijzelf niet gelooft." Intusschen bracht de kleine Margaretha, die bij het woord „roede" boos was opgesprongen, alsof zij den slag reeds voelde, met behulp van Barbel het span onder dak en Reinhold liet zijn jongen oom zijn schrijfoefeningen zien. De knaap had een buitengewoon tengere gestalte, een zwak gestel en was in al zijn doen en laten traag. „Margaretha bezit een overvloed van levenskracht, die uitrazen wil!" ging tante Sophie voort. „Gave God, dat ons klein bleek jongetje" zij wees steelsgewijze op den kleine, terwijl haar oog vochtig werd „er iets van had!" „Over zoogenaamde krachtige gestellen heb ik mijn eigen inzicht, lieve!" antwoordde mevrouw de ambtsraad schouderophalend. „Bij mij gaat de gedistingueerde bedaardheid boven alles! Daar zijn wij weer eens op het oude thema van Reinhold's tenger heid als gij wist, hoe gij mij met dat eeuwigdurende gezeur kwelt! Mijn God, Lamprechts eenige hoop, zijn kleinood. Neen, Goddank, onze jongen is innerlijk Hink gezond! De dokter verzekert het, en ik twijfel er niet aan, dat Reinhold zijn vader later niets in kracht en vlugheid zal toegeven!" Deze bewering scheen zeer gewaagd, als men het teere kereltje vergeleek met den man, die op dit oogenblik den tuin inreed. Mijnheer Lamprecht kwam van een anderen kant als zijn dochtertje, door de straat achter zijn eigendom, die eens druk gebruikt was door de met linnen bevrachte wagens. Hij kwam in den laatsten tijd meestal langs dezen weg. Zooals de ruiter uit het schemerdonker van de diepe poortnis te voorschijn kwam, had hy iets buitengewoon imposants. Mijn heer Lamprecht was een in het oogvallend mooie man, zoo slank als een den, het gelaat door een donkeren baard omlijst, vol vuur en waardigheid in zijn houding en bewegingen. „Papa, daar ben ik! Tien minuten vroeger dan gij! Ja, de bokken loopen anders dan uw Lucifer, zij loopen fameus!" zeide Margaretha triomfëerend, die by het getrappel van de paarden hoeven uit de staldeur was gesprongen. Het geruisch van de opengestooten poort beneden bracht ook beweging in de groene schuilplaats op de houten galerij, die juist boven den ingang was het blonde hoofd werd opge beurd. Misschien werden het groen der bladeren en de door ouderdom donker gekleurde huismuur daarachter een bijzondere lijst, waaruit het frissche, jonge gelaat van het meisje dubbel betooverend te voorschijn kwam; het meisje in het zomerkleedje was in ieder geval een gestalte, die dadelijk aller blikken tot zich moest trekken. Zij boog zich, naar het scheen, vol nieuwsgierigheid door de bladerenboog, daardoor bengelden twee dikke vlechten, die over de borstwering hingen, zoodat de wind de blauwe linten, die er omheen gebonden waren heen en weer deed fladderen. En op de borstwering lagen zeker bloemen; door de haastige beweging, waarmede het meisje er den arm op plaatste, vielen een paar schoone rozen naar beneden voor de hoeven van het paard. Het dier schrikte; maar de ruiter klopte het gerust stellend op den hals en reed het plein op. Met een strakken

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1