Nieuws- en Advertentieblad twr Hollands Nooriertwartier.
1885. N°. 93. Woensdag 5 Augustus. Jaar&ang
BEKENDMAKING.
BEKENDMAKING.
u> DE TROUW HET DE KARBOHKELSTEENEN.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
heldersche w.
en nieuwedieper courant.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
maken bekend, dat de rekening en verantwoording der ontvangsten
en uitgaven van de gemeente, over het dienstjaar 1884, gisteren
aan den Gemeenteraad is aangeboden, en van heden af gedurende
veertien dagen op de Secretarie der gemeente voor ieder ter
inzage is nedergelegd, en in afschrift tegen betaling der kosten
algemeen verkrijgbaar is gesteld.
Helder, 29 Juli 1885.
Burgemeester en Wethouders der gemecente Helder,
STAKMAN BOSSE.
De Secretaris,
C. BOON.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder brengt ter kennis
van de ingezetenen, dat de landmeter van het kadaster in de
eerste helft der maand Augustus a. s. deze gemeente zal bezoeken,
tot het verrichten van kadastrale werkzaamheden.
Helder, 29 Juli 1885.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
De inval van het U. D., om den verjaardag van ons
Prinsesje tot een algemeenen feestdag te maken, valt in
den smaak van De Tijd en van het Haagsche Dagblad.
Het laatste bepaalt zich tot een heftigen uitval aan het
adres van den Amsterdammer, die het wel een lief maar
tevens een ziekelijk idee vond, al acht het een nationalen
feestdag uitmuntend.
„De redactie van de Amsterdammer kent den Neder-
landschen volksgeest niet roept het Dagblad zij kent
ons volk niet.
„Neen, GoddankMannen, die spreken als zij, het zijn
bastaard-zonen van het Oranjelievend Nederland.
Werpt ze uit, landgenooten, die zóó van den volks
geest zijn ontaard. Laat voor ons elke dag, die aan den
band met Oranje herinnert, een feestdag zijn en blijven
als weleer. Ten spijt van hen, die Nederlanders in naam,
maar zonder een Nederlandsch hart zijn."
De Tijd is kalmer, al bestrijdt ook zij de Amsterdammer.
Naar het Duitsch van E. MARLOT.
„Myn Margaretha een schuwe vogel, zooals gij ziet!" had
haar papa op haar wijzende gezegd en daarmee was de betoove-
ring verbroken. Hevig verschrikt was de schuwe vogel van den
drempel gevlucht, had, vervolgd door een schaterend gelach, de
deur der vestibule met veel geweld achter zich dicht geslagen en
was de trappen weer afgestormd.
Maar vlucht en stijfhoofdige tegenstand hadden niets meer
gebaat, de woelwater was reddeloos op een vreemd gebied ver
dwaald geraakt; de lust cm te leeren en de dorst naar kennis
waren in de jonge ziel ontwaakt en hadden haar telkens weer
aan de voeten van den verteller teruggebracht, en toen acht
dagen later het rytuig voor het huis der Lamprechts had stil
gehouden om de reizigers naar het station te brengen, was ook
de „ongemanierde Margaretha" in reisgewaad de huisdeur uitge
komen, wel met roodgekreten oogen, ten teeken van een moeielijk
afscheid maar men behoefde haar toch niet naar het rijtuig
te trekken, en zy had ook niet geschreeuwd, zoodat de menschen
op de markt byeen liepen. Vastberaden en vrywillig was zij
medegegaan, om bij haar oom en tante te leeren en hen op
hunne reizen te vergezellen.
Vyf jaren waren weer voorbijgegaan. Margaretha was negen
tien jaar geworden en had het vaderlijk huis niet wedergezien.
Haar bloedverwanten, vooral haar papa, had zij in dien langen
tyd meermalen te Berlijn of op haar reizen op vooraf bepaalde
plaatsen gezien, en in de laatste twee jaren waren de bezoeken
van haar groot mama te Berlijn hoe langer hoe menigvuldiger geworden.
Zy wilde haar kleindochter weer mee naar huis nemen; maar
oom en tante beefden by de gedachte aan een scheiden, en het
jonge meisje zelf gevoelde niet den minsten lust om zich thuis
aan het hof te laten voorstellen en zoo moest mevrouw de
ambtsraad tot haar grooten spijt weer alleen vertrekken.
Tante Sophie was, behalve Herbert, de eenige van de familie
geweest, die zich een bezoek aan Margaretha had moeten ont
zeggen. O neen, dat zou nimmer iemand van haar kunnen
zeggen, dat zy om een uitspanning, ten behoeve van een drang
des harten de huishouding, al was het ook maar voor een paar
dagen, in de steek had gelatenHet ging nietzij kon het voor
haar geweten niet verantwoorden en dan had het onnoozele oude
hart met zyn vurig verlangen volstrekt niets te zeggen... Nu
werd echter het aanschaffen van nieuwe tapijten en overgordijnen
voor de pronkkamers volstrekt noodzakelyk, en de pelsmantel
van tante Sophie verloor niettegenstaande alle voorbehoedmiddelen
de haren hij moest op pensioen gesteld worden. Maar een
nieuwe pelsmantel was een duur stuk, dat kon men maar niet
zoo laten komen en als het ware een kat in den zak koopen,
evenmin als dat ging met de kostbare tapytcn en gordynen; zij
moest dus maar dadelijk naar goede magazyncn gaan en daarom
8toomde tante Sophie veel gauwer dan noodig was, maar toch
alleen voor het huishoudelijk belang eens op een dag naar
Berlyn en stond plotseling onder het storten van vreugdetranen
in het kamertje van Margaretha. En wat alle smeekende,
vleiende en ook strenge woorden van mevrouw de ambtsraad
niet hadden kunnen vermogen, deed het zien der niet vergeten
moederlyke verzorgster; er kwam een vurig verlangen by het
BUREAU: MOLENPLEIN.
Gaarne zou het blad vernemen welke dagen de Amster
dammer bedoelt, als het van tientallen van dagen spreekt,
die voor een nationale viering in aanmerking komen. Het
acht liet moeielijk zelfs één dag te noemen, die geheel
het volk mede kan vieren. Aan een nationalen feestdag
moet de eisch gesteld worden, dat het een dag zal zijn,
waarop alleen zal herdacht worden wat vereenigt, niet
wat verdeelt. Het krachtigste gevoel nu, dat ons Neder
landers, hoezeer overigens ook in godsdienstige en staat
kundige begrippen verschillend, te zamen houdt, is onbe
zweken liefde voor eigen onafhankelijk volksbestaan en
innige trouw en gehechtheid aan het regeerend Vorsten
huis; een trouw en een gehechtheid, die geheel en al
onafhankelijk zijn van de waardeering en beoordeeling van
feiten en beoordeeling van feiten en personen uit een
vroeger tijdperk. Het vaderland en de erfelijke monarchie
van het Huis van Oranje staan bij allen op een zeer hooge
plaats. Daarom, wil men een werkelijk nationalen feestdag
invoeren, dan behoort deze ook èn aan onze vorstelijke
dynastie gewijd te zijn; twee begrippen, die gelukkiger
wijze in den geest van schier iederen Nederlander onaf
scheidelijk zijn saamgewezen.
En nu meent De Tijd dat de geboortedag van ons Prin
sesje zeer goed voor zulk een feestdag in aanmerking
kan komen. Er ligt volstrekt geen overdrijving in, wan
neer men zegt, dat op Prinses Wilhelmina de hoop berust
van geheel Nederland voor de toekomst. Men stelle zich
een oogenblik voor welke onzekerheid wij zouden tegemoet
gaan, indien dit aanvallige kind niet aan Nederland ge
schonken wareDaarbij wat in deze ook van beteekenis
is de verjaardag onzer toekomstige Vorstin valt inden
zomer, in een maand, waarin openbare feestvieringen in
Nederland mogelijk zijn.
De Tijd zal dan gaarne zien dat er hier en daar eens
een proef wordt genomen met de feestviering zonder dat
nu juist het geheele volk wordt opgetrommeld. En hoe
't ook zij, het blad heeft meer sympathie voor het warm
gevoel van den Vaderlander, die in het U. D. het denk
beeld opperde, dan voor de nuchterheid en de overdreven
vrees voor menschvergoding van de Amsterdammer.
Een Amsterdamsche correspondentie aan de Zw. Crt.,
sluit met de volgende regelen:
„Van feesten gesproken, wat een woorden en klanken
jonge meisje op zij wilde voor eenigeu tijd naar huis, om er
kersttyd over te blijven. Tante Sophie moest voor haar evenals
of zy nog een kind was, den kerstboom in de gezellige woon
kamer ontsteken. En zoo werd het afgesproken, dat zy de huis
waarts keerende tante binnenkort zou volgen, maar in stilte,
niemand mocht het weten, papa en grootmama zouden er mee
verrast worden.
Zoo gebeurde het op een stillen, liefelyken avond tegen het
einde van September, dat de jonge dame te voet van het station
komende, de deur van het pakhuis achter zich sloot en een
oogenblik lachend onder de poortdeur bleef staan zij scheen
nog naar het knarsen en kraken der oude hengsels te luisteren,
ofschoon dit dadelijk had opgehouden. Deze zelfde geluiden hadden
zich in haar kindsche jaren doen hooren, zoover zij zich maar
herinneren kon, in haar spelen in den tuin en dikwyls was zij
er ook nog door opgeschrikt in de eerste sluimering van den
slaap. En hoe dikwijls had tante Sophie verhaald, dat juist
door deze poort eeuwen achtereen de vrachten linnen, dit goud
aanbrengend handelsartikel van de Lamprechts, de wereld waren
ingezonden! Dat had de kleine wildzang toen niet bijzonder veel
belang ingeboezemd; maar nu sloeg zij haar blik onwillekeurig
naar omhoog, alsof zy daar aan het steenen gewelf nog de spo
ren zou terugvinden van de hoogbeladen vrachtwagens.
In welk een licht verscheen haar nu de stille tuin van het
oude voorname huis, sedert zij door studie en leerrijke reizen
hare oogen had leeren gebruiken!.... Als vastgenageld bleef zy
staan, nadat zij met onstuimig kloppend hart eenige schreden
was voortgegaan. Onder haar voeten ritselde het dorre loof; de
hooge, breedgetakte lindeboomen hadden reeds voor het grootste
gedeelte hunne bladeren laten vallen en achter de stammen ver
schenen de muren van het eeuwenoude wevershuis. Evenals
iederen avond kwam de sterke lichtstroom van de groote wand-
lamp daar ginds dcor de keukenvensters; het licht scheen over
den tuin en viel even als altyd zijdelings op een gedeelte van
den aangrenzenden spookachtigen zijvleugel en deed het groote
steenen bekken der fontein in het midden van den tuin scherp
op den donkeren achtergrond uitkomen. En dat verlichte gedeelte
van den gevel tusschen het pakhuis en het styllooze heerenhuis
geklemde zijgebouw vertoonde tot hare groote verbazing de ver
sierselen van den edelsten renaissancestijl, en het steenen beeld,
waarmeê de fontein zich kroonde en waarnaar vroeger Herbert
en later ook Reinhold met keisteentjes hadden geworpen, het was
een bronnymf van de schoonste regelmatigheid ieder der
wandaalsche steenworpen van toen ontstelde op dit oogenblik
nog de jeugdige deskundige.... „De Thuringor Fuggers" hadden
de kooplieden en vertegenwoordigers van het handelshuis Lam
precht eens om hun rijkdommen geroemd in den stichter
van den zijvleugel met de daarby behoorende fontein openbaarde
zich ook iets van den kunstzin van den beroemden Augsburger
linnenwever; maar hy had zyn schepping in trotsche versmading
van alle roembejag aan de openbaarheid onttrokken en ze allen
voor alleen voor eigen genot en bevrediging in het verborgene
opgericht. Zoo was het goed! De dochter van het oude huis had
ook haar dosis burgertrots in het bloed gekregen; hij had in
dit oogenblik der tehuiskomst zyn deel aan het vroolijk opge
wonden kloppen van haar hart. O ja, men was toch zoo'n heel
klein weinigje trotschl
Van het steenen beeld dwaalde baar blik over de keukenven
Prys der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.|
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
over die feestelijkheid, welke de Utrechtsche Crt. wil
organiseeren, op den „prinsesjesdag!" Maar, laat ons
billijk zijn; de Utrechtsche bleef geheel in haar rol. Zoo
iets gemoedelijks, zoo iets verzoenends, zoo iets „liefs,"
gelijk de Amsterdammer 't zeer juist noemde, behoort
juist in de Utrechtsche Crt. thuis. Och ja, wat zou dat
lief zijn, als alle Nederlanders op 31 Augustus als zoete
kinderen feest vierden op den verjaardag van Willemientje.
De Utrechtsche Crt. tracteert dan zeker op chocolade en
krentenbrood
Neen, wij willen gaarne roepen: Leve 't Prinsesje,
maar onze opgewektheid en feestzin voor een echt natio
nalen vreugdedag bewaren wij voor een dag, die groote
herinneringen wakker roept, een dag die, als gestempeld
door 's Lands Historie, tot het volk spreekt van daden
feiten, welke iets meer zeggen dan de toevallige geboorte
dag van een vijfjarige, zij die vijfjarige dan ook een aan
vallig Koningskind."
De zaak der helmhoeden voor ons Indische leger,
waarvan de levering zou gegund zijn aan een Belgischen
fabrikant, heeft zich eenigszins anders toegedragen, dan is
gemeld. Uit inlichtingen, door het Dagblad ingewonnen,
blijkt, dat de aandacht van het Departement van Koloniën
was gevallen op een helmhoed, door den Brusselschen
fabrikant Tonson in 1883 te Amsterdam tentoongesteld.
Men achtte dien een in menig opzicht gewenscht hoofd
deksel voor onze Indische militairen, doch nog niet volkomen
voldoende. Men onderhandelde met Tonson over wijzingen
in het model, die het nog beter aan het doel zouden doen
beantwoorden. Zoo kwam het nieuwe hoofddeksel in de
wereld, waarvan dus de eer der uitvinding niet geheel aan
ons Departement van Koloniën toekomt. Tonson bedong
toen, voor 't geval het hem gelukken mocht een exemplaar
volkomen naar wensch te vervaardigen, tot voorrecht om
er een aantal te leveren. Vandaar de belofte van den
toenmaligen minister om den Belgischen fabrikant de levering
van minstens 10,000 stuks op te dragen.
De tegenwoordige minister zal echter de verdere nog
benoodigde 27,000 hoeden, na levering dezer 10,000, gunnen
aan de Nederlandsche nijverheid.
Wij zullen dus nu maar aannemen, dat oorspronkelijk
gehandeld is uit kieschheid tegenover den vreemaeling, die
hier zijn vinding tentoonstelde en die men daabom niet
sters, zij was blijde haar weder ïe zien en lachte in zichzelf
daar was waarlijk van Grieksche lijnen geen sprake; Barbel
kwam achter uit de keuken te voorschijn en kwam in het heldere
lamplicht. Zij was nog even vierkant en plomp als vroeger; het
dunne, grijze, om de kam gewikkelde vlechtje op het achterhoofd,
had zich uitstekend in zijn positie gehandhaafd, en het gebabbel
ging nog even vlot als altyd enkele klanken van haar schelle
stem klonken door het open venster.
Het ging in de keuken zeer levendig toe. Er waren ver
scheidene handen bezig, om het vaatwerk af te wasschen, want
men hoorde een aanhoudend gerammel en gekletter; Barbel en
de huisknecht droogden de borden af, en een flinke, jonge knaap
in nette livrei liep ijverig heen en weer.
Er werd ongetwijfeld een diner gegeven. Margaretha had
reeds, toen zy uit de donkere nis was gekomen, gezien, dat boven
op de eerste verdieping in de groote zaal, de kroonluchters waren
ontstoken. Dat verwonderd haar niet; tante Sophie had haar
reeds te Berlyn gezegd, dat er nu altijd wat te doen was tehuis
tusschen de personen aan het hof en de familie van den ambts
raad bestond groote hartelijkheid, en papa was daardoor een
gezocht man en de bruine oogen hadden daarbij vroolijk ge
knipt.... Welnu, dat was de beste gelegenheid, om al die deftig
heid in kleuren en geuren te zien, zonder zelf opgemerkt te worden,
even als van den achtergrond eener schouwburglogeHet was
ten minste te beproeven!
Zij ging door de vestibule naar de woonkamer. Daar was het
vrij donker; het gaslicht viel flauw door de vensters en wierp
slechts een scherpe lichtstreep op de eene wand en ook op de
wijzerplaat van de groote, welbekende staande klok. Het rustig
langzame tikken van het oude familiestuk trof het hart der
teruggekeerde als een groet van een geliefde stem.
Tante Sophio was er niet, zy had natuurlyk boven de handen
meer dan vol; maar de geheele groote kamer was gevuld met
den geur harer lievelingsbloemen op de tafel stond een ruiker
van rozen en reseda, zeker wel de laatste van dit jaar uit het
eigen tuintje van tante Sophie voor de poort wat gevoelde
zy zich weer thuis!
Margaretha wierp hoed en mantel op een stoel, wipte op de
hooge vensterbank en zag naar buiten, over de helder verlichte
markt... Alles was nog als vi-oeger, toen zij de kinderschoenen
nog niet had uitgetrokken, en de scherpe keien van het plaveisel
onder de voetzolen had gevoeld, toen de kleine, gedeeltelijk nog
door eeuwenheugende muren ingesloten huizenmassa voor haar
de wereld was geweest, waarin zy voor iederen prijs had willen
leven en sterven!... Alles als vroeger, de met mos begroeide
Neptunus der openbare fontein, het hoekhuis er tegenover met
zijn steenenbeeld boven de gewelfde deur wat beteekende,
dat de eigenaar gerechtigd was bier te brouwen de schrille
kleine klok op het torentje van het raadhuis, die juist half acht
sloeg, het [verwijderd getjingel van verschillende bellen aan
winkeldeuren, en ook de nieuwsgierigheid der goede burger
vrouwtjes, die daar in een groep aan een hoek der straat stonden
en, met slr.pende kinderen in hun wijde, ronde katoenen mantels
gewikkeld, den hals zoover mogelijk uitrekten; zij konden de
oogen niet aan den kroonluchter die boven in Lamprecht's pronk
kamer brandde en babbelden druk door elkander het kenmer
kende gewauwel op den hoek eener straat!
De jonge dame verliet haar verheven standpunt aan het venster