Nederland 216,691 en in Oostenrijk 1,802,756. Het totaal
bedrag der inlagen in elk land was in dat jaar: in België
27,792,883 fr., in Engeland 13,575,167 p. st., in Frankrijk
73,035,702 fr., in Italië 105,582,729 lire, in Nederland
f 2,884,478 en in Oostenrijk fl. 8,176,883. Op ultimo
December 1883 hadden de gezamenlijke spaarders van de
zes genoemde Rijken 1,306,000,000 fr. te goed tegen
1,156,000,000 fr. op ultimo December van het jaar te voren.
Begunstigd door schoon weder en opgeluisterd door
de muziek van het stedelijk corps, had jl. Zondag te
Alkmaar de gecostumeerde zwemwedstrijd plaats. De
uitslag was de volgende:
Afdeeling I. Voor jongelieden beneden 14 jaar, a. Snel-
zwemmen op den buik: prijs J. P. Bosman; eervolle ver
melding J. P. Ohmstede. b. Fraai zwemmenprijs J.
Keutes; eervolle vermelding J. P. Ohmstede.
Afdeeling II. Voor geoefenden. a. Snelzwemmen op den
buik: prijs P. v. d. Horst; eervolle vermelding J. P.
Moerbeek, b. Snelzwemmen op den rug: prijs P. v. d.
Horst; eervolle vermelding J. J. C. Moerbeek, c. Fraai
zwemmen: prijs G. Scalé; eervolle vermelding A. Coster
en H. J. Vonk. d. Duiken: prijs D. J. Bosmaneervolle
vermelding J. J. C. Moerbeek.
Afdeeling III. Boegsprietloopenprijs P. v. d. Horst;
eervolle vermelding G. Scalé.
Afdeeling IV. Tobbewedstrijd: prijs D. J. Bosman; eer
volle vermelding C. Bosman.
Gisteren morgen omstreeks 10 uren is de spoortrein,
komende van IJmuiden, te Haarlem bij het station op den
Zandvoortschen trein gereden, die ook in beweging was.
Verschillende wagens van laatstgenoemden trein werden
op- en tegen elkander geschoven en beschadigd. Naar men
verneemt, zouden er 8 passagiers tengevolge van den schok
niet gevaarlijke kwetsuren bekomen hebben.
Het noodige onderzoek is ingesteld naar de oorzaak van
dit ongeval.
Men schrijft uit Hoogkarspel:
„De winteraardappelen geven over 't algemeen geen
flinke knol en vertoonen neiging tot doorwassen. De
erwten zijn behoudens enkele uitzonderingen zeer slecht.
Boonen daarentegen beloven veel, zoowel kwaliteit als
hoeveelheid; evenals de mosterd, die flinke peulen draagt
met goeden korrel gevuld. De karwei echter gaf weinig
en klein zaad. De koolbouwers evenwel waren met dit
zomervoer zeer goed in hun schik, voornamelijk de bloem
koolplanters; tal van spoorwaggons gaan gevuld met
bloemkool van uit de streek naar Amsterdam en Rotter
dam, om van daar naar 't buitenland verzonden te worden.
Ook de hooioogst was uitmuntend in de streek; zonder
een droppel hemelwater is het naar binnen gehaald, en
zelfs zoo overvloedig werd er geteeld, dat iemand te
Onderdijk tien oppers verbrandde op zijn land."
Volgens het Leidsche Dagblad studeeren thans te
Leiden 16 dames in de letteren, 9 in de philosophie en
1 in de geneeskunde. Het voorbeeld van mej. Aletta
Jacobs heeft navolging gevonden; hulde aan haar, die het
eerst bewees, dat de tempel van Minerva ook hier te
lande voor vrouwen geopend is. Verblijdend is het, dat
steeds meer begrepen wordt, dat elke studie der vrouw past.
Zoo is te Zürich Claire Schubert in de wijsbegeerte
gepromoveerd, in het vak der kunstgeschiedenis. Haar
academisch proefschrift draagt tot titel: „Brunnen in der
Schweiz, in kunst-und kulturgestichtlicher Würdigung."
Men meldt „als een goed teeken in dezen tijd van
malaise/ dat te Scharwoude een kuiken, ongeveer 1 Mei
uit het ei gekropen, reeds op 1 dezer een eerste ei gelegd
heeft en dat werk om den anderen dag voortzet.
In het artikel, getiteld: „Marine-krijgstuchtverslapping
bij onze zeemacht/' dat uit de Java-bode in bijna alle
couranten werd overgenomen, kwam o. a. de volgende
zinsnede voor:
//Ik zou u kunnen zeggen, hoe bij de jongste stranding
Ja, dat geliefde Dambach! Nu zon het heen en weer trekken
op nieuw beginnen. Grootpapa was niet bij het diner geweest
hij had zich, als altijd, om goede redenen van den uitgelezen
kring verwijderd gehouden," zooals mevrouw de ambtsraad zeer
geraakt opmerkte.
Den volgenden morgen wilde Margaretha te voet en door de
bedauwde stoppelvelden naar Dambach gaan, ofschoon haar papa
verzekerde, dat de oude heer des namiddags zou komen, om met
hem op de patrijzenjacht te gaan.
En het weerzien buiten was nog veel schooner geweest, dan
het jonge meisje zich dat te Berlijn had voorgesteld. Ja, zij
was zijn lieveling gebleven! De krasse grijsaard, forsch van
gestalte en ruw van voorkomen, was zacht en teeder geworden
hy zou haar het liefst als een poppetje op zijn breede handpalmen
geplaatst hebben, om haar aan de toeschietende fabriekarbeiders
te laten zien. Zij was den middag over gebleven, en de vrouw
van den opzichter had lekkere eierkoeken moeten bakken; maar
op haar nog beter bekende koffie werd niet gewacht stipt op
de minuut, wierp de hartstochtelijke oude jager buks en weitasch
over den schouder en toen ging het in flinken pas den straatweg
langs vooruit.
Daar ginds, ter zyde van den weg, lag de Prinsenhof. De
lucht was zoo helder, dat men de bloemperken op het grasveld
duidelijk kon onderscheiden. Het kleine kasteel was inderdaad
fraai geworden! Vroeger had het als een sluimerend roosje aan
den voet van den berg gelegen half verborgen onder het
beschuttende looverdak van het zich tegen den berg verheffende
woud, dat nu reeds versierd werd door de gele bladeren van
den herfst. Nu had het zich opgericht, en de oogen geopend
het schitterde en glinsterde tusschen de donkere notenboomen,
alsof er een handvol diamanten rondgestrooid was de oude,
vermolmde en nooit geopende jalousiën waren verdwenen, en
waren vervangen door nieuwe, groote spiegelruiten.
„Ja, ja, Margaretha, zijn wij hier buiten niet voornaam ge
worden?" vraagde grootpapa. Hij wees met uitgestrekten arm
naar het kleine kasteel. Als een reus stapte de zeventigjarige
voort! De steentjes op den weg kraakten onder rijn voeten, en
zyn zware grijze knevel stak als zilver af bij het bruine, koene
gelaat, dat door het breede litteeken dwars over den wang bijna
vrees inboezemde. „Ja, voornaam en uitheemschherhaalde hij
voortstappende; „ofschoon mevrouw de mama een echte Pom-
mersche is en de dochter ook van vaders zijde niets van „John
Buil" of het „parlez-vous francais" in de aderen heeft dat
doet er niet toe! er wordt toch op Engelsche wijze gekookt
en gegeten en Fransch gesproken... Ja, de oude notenboomen
zullen wel vreemd opkijken en zich inwendig schamen, dat zij
daar op hunnen ouden dag als domme boerenjongens staan en in
hun jeugd niet liever platanen of iets anders, dat voornaam is,
geworden zijn."
Margaretha lachte.
„Ja, nu lacht gy, en uw grootvader lacht er ook omIk
lach om het stof, dat twee vrouwenrokken daar in 't rond"
hij beschreef met uitgestrekten arm een groote cirkel „doet
dwarrelen een meoie komedie, zeg ik ui... Zijt gy reeds op
van de Leeuwarden te Atjeli, toen de steenkolen niet vlug
fenoeg door de matrozen uit de ruimen werden gelost,
e officier van de wacht in de ruimen afdalende om de
kolenwerkers aan te sporen, de lampen werden uitgeblusclit
en stukken steenkolen links en rechts om zijn ooren vlogen,
en eerst na zijn vermaning om een revolver te zullen
halen, 't werk zoowat doorging."
Thans blijkt ook uit de Java-Bode dat de schrijver, de
konstabel-majoor K., die zich niet aan boord van de
Leeuwarden had bevonden, zich wat op de mouw heeft
laten spelden. De stukken steenkolen die den officier van
de wacht om de ooren waren gevlogen, veranderden eerst
in steenkolenzakkeu en iets later werd het gebeurde totaal
ontkend.
De heer K. gevoelde natuurlijk spijt op losse praatjes
bovenvermeld verhaal de wereld te hebben ingezonden.
Een zeer treurig bericht wordt uit Hoogezand ge
meld. Twee dames uit Groningen, die daar te logeeren
waren, schoonmoeder en dochter, geraakten, door de
duisternis misleid, Vrijdag avond bij de Martenshoekster-%
straat in 't water. De lijken der ongelukkige vrouwen
zijn den volgenden morgen gevonden.
Aan het artikel „Een onderhoud met den Wals-
koning" voorkomende in de Amsterdammer ontleenen wij
de volgende regelen:
Wellicht dat musici van dertig of veertig jaren ge
leden, eenigszins gelijk hadden, toen zij uwe landgenooten
koel en phlegmatisch noemden," zeide de heer Eduard
Strauss, „maar ik verzeker u dat ik jl. Zondag avond in
het Park te Amsterdam te moede was alsof ik mij in het
Zuiden van Europa, ja in Napels bevond."
„Ge velt dus een gunstig oordeel over ons publiek?"
/Ongetwijfeld, het Nederlandsche publiek is hoogst
„liebenswürdig," het luistert met de grootste aandacht naar
onze „Leistungen" en is volstrekt niet karig in luide en
uitbundige bijvalsbetuigingen."
„In de Kurzaal te Scheveningen schijnt echter bij de
uitvoering uwer kapel geen volkomen kalmte te hebben
geheerscht."
„O, de schuld daarvan lag niet aan uwe landgenooten;
wij speelden voor een publiek dat uit alle natiën was
samengesteld, uit Amerikanen, Italianen, Duitschers, Engel-
schen en wat al weet ik niet. Het was een curieus
schouwspel.
De heer Eduard Strauss is een man van vijftigjarigen
leeftijd, maar men zoude niet zegen dat hij dien ouderdom
had bereikthij heeft zeer schrandere en scherp geteekende
gelaatstrekken, is een hoogst prettig prater en in al zijn
doen en laten een jovial man. In het vuur der rede gesticu
leert hij op waarlijk verbazende wijze, hij schuift met
stoel en al heen en weder, grijpt nu en dan den persoon
met wien hij spreekt vast en tracht hem door op arm of
schouder te drukken, zijn betoog klem bij te zetten. Daarbij
zet hij zijn stem zóó verbazend uit, dat een oningewijde
zou denken dat hij in de hoogste woede verkeerde, 't geen
in geenen deele het geval is; als zijne redeneering uit is,
barst hij in een hartelijk muzikaal lachen uit.
De heer Strauss deelde nog het een en ander mede over
zijne opvatting van verschillende tempo's en hoe men daar
over in Berlijn (waar hij zich zesmalen bevond) aanvankelijk
zeer verbaasd was; hij meent dat men ook ten onzent, bv.
in de wijze waarop de eerste maten van walsen worden
gespeeld, iets bevreemdends zou vinden; wanneer de kapel
op een bal speelt, wordt echter het tempo vlugger genomen.
Wij waren zoo vrij te vragen of de dansende beweging,
die de heer Strauss bij het dirigeeren van dansmuziek
maakt, geheel onwillekeurig geschiedde en hij beantwoorde
die vraag bevestigendmet den voet geeft hij de maat aan
en het geheele lichaam komt dan, zonder dat hij het zelf
weet, in beweging.
De vriendelijke Oostenrijker vertelde ons nog dat hij
gedurende de geheele maand Augustus, in ons land con-
den Prinsenhof geweest?" dit herhaalt men gedurig, en zijt gij
daar reeds voorgesteld?" En de een groeit nauwelijks, als men
niet, even als hij bij het groote diner is geweest en een ander
staart iemand als een waanzinnige, in het gelaat, die zegt, dat
hij bedankt heeft en liever tehuis bleef.... Ja, ziet gij, Margaretha,
de mensch is nooit uitgeleerd! Ik heb gemeend, dat ik alleen
verkeerde met degelijke mannen van echt Thuringsch ras, van
den echten stempel, en nu wringen me daar die oude knevel
baarden zich in den nauwen salonrok, gieten eau de lavande,
of ander reukwater op hun zakdoeken en drinken daar ginds
een kopje thee met boterbiesjes zij moesten er in stikken, die
oude wijnbuiken!"
Margaretha zag hem van terzijde aanvan zijn lust tot lachen
was geen spoor op te merkenmaar wel straalde een gloed van
mannelijken toorn van onder de grijze, gefronste wenkbrauwen.
Zij nam haastig zijn arm, en trachtte in gelijken tred te loopen.
Hij mompelde iets en keek haar zijdelings aan. Haar kleine,
smallè laarsjes zage er toch al te belachelijk uit naast zijne groote
jachtlaarzen. „Zoo'n paar ongelukkige wandelstokjes! En die
willen zich ook nog groot houden!" zeide hy spottend, „kom,
geef het maar op, Margaretha. Dan leeft die jonge dame daar"
hij wees weer naar den Prinsenhof „op een anderen voet!"
Sakkerloot! daar moet men respect voor hebben! Werkelijk,
gij beiden hadt onderweg moeten ruilen zulk een onge
manierd klein voetje past u niet, en bij eene adel ij ke dame is
een groote voet steeds een onbegrijpelijk, boosaardig spel der
natuur... Maar overigens, is zij schoon, de jonge freule" dat
moet gezegd wordenBlank, frisch, blond, en tamelijk groot"
hij beurde de hand op tot bijna zijn eigen lengte „zwaar en
dik, echt Pommersch ras, stevig gebouwd en ferm uit de kluiten
gegroeid. Zulk een windhondje, als er hier een naast mij loopt,
komt daarbij niet in aanmerking."
„Och, grootpapa, het windhondje verheugt zich in zijn leven,
zooals het is bekommer u daar maar niet om!" zeide het
jonge meisje lachend. „Overigens hebben de tengere wandel
stokjes al heel wat dienst gedaan en het is de vraag nog, of
uw groote zevenmijlslaarzen het tegen mijne lichte voeten op de
bergen van Zwitserland zouden kunnen uithouden. Yraag het
maar eens aan oom Theobald te Berlijn!"
Zoo kwam zij gelukkig op een ander onderwerp. De oude
man had zich zeer boos gemaakt; hij overlaadde zijn toekomstige
schoondochter met al de scherpte zijner spotternij. Zijn ver
houding tot grootmama was in dit oogenbfik stellig nog minder
vredelievend dan gewoonlyk. En hij zou zeker wel weer gelijk
hebben, zyn scherpe blik bedroog hem zelden; maar zijn klein
dochter kon en mocht toch geen olie in het vuur gieten en
daarom vertelde zij op aanschouwelijke wijze van het klooster op
den St. Bernard, waar zij met haar oom en tante gedurende een
vreeselijken sneeuwstorm had overnacht, van allerlei voorvallen,
in Italië, enz.; en de oude heer luisterde met genoegen, tot de
groote poort van het pakhuis achter hen dichtviel en de afge
vallen bladeren in den tuin onder hun voeten uiteenstoven.
(Wordt vervolgd.)
certen zal geven, en negentien steden (o. a. ook Groningen
Leeuwarden en Sneek) zal bezoekendaarna namen wij,
met een handdruk, van den nieuwen bekende afscheid,
wiens bezielende muziek en eigenaardige wijze van dirigeeren
ongetwijfeld gisteren avond vele bewonderaars vonden.
Naar aanleiding van het bericht, dat het waagstuk
der Oxfordsche roeiers, om het Kanaal over te steken,
vóór hen nooit was volbracht, namen wij in het vorig
nummer van ons blad uit de Haarl. Crt. een bericht over,
twelk ons thans blijkt niet volkomen juist te zijn.
t Verhaal van de drie Nederlanders, die een dergelijken
tocht maakten, luidt aldus:
Arie Bruin, stuurman, en drie matrozen, genaamd Arie
Dijkhuizen, Cornelis Spaans en Michel Pronk, bekwamen,
in December 1780, den last, om eenige brieven van het
dorp Sools, in Engeland, voor Amsterdamsche rekening af
te halen. Den 25 December, met een pink van Scheve
ningen afgevaren, kwamen zij den volgenden dag te Sools,
doch werden na hunne aankomst aangehouden, ofschoon
de oorlog tusschen Engeland en Nederland nog niet was
uitgebroken. Den volgenden dag ontnam men zeil en roer
aan hun vaartuig, ten einde het ontvluchtten te beletten.
Van dat oogenblik af middelen beramende, om, zoo mogelijk,
de gevangenis, waarmede men hen bedreigde, te ontgaan,
gelukte het hun Zaterdag den 6 Januari 1781 een bootje
machtig te worden, en namen zij het kloek besluit, met
den voorraad van slechts een brood, een kruik water, een
kompas, een haak, een lijn, een ankertje, drie paar riempjes
en een pijlstok, de hoogst gevaarlijke vlucht over zee met
dat bootje, niet meer dan 19 Rijnlandsche voeten lang en
5£ breed, te ondernemen.
Toen men scheep zou gaan, bezweek de moed van don
stuurmanhij weigerde de kans te wagen en bleef achter.
Omstreeks zeven uren staken de drie anderen in zee.
In volle zee gekomen, ontdekten zij drie schepen. Het
gevaar van door deze gezien te worden gelukkig ontkomen,
zetleden zij hun koers voort, doch werden weldra door een
hevigen storm overvallen, dien zij, met inspanning van
ongeloofelijke krachten en voorbeeldelooze volharding,
doorstonden, totdat zij, op Maandag den 8 Januari, den
wal ontdekten en met groot levensgevaar bij het dorp Ter
Heide aanlandden en alzoo, na vier-en-twintig uren, den
vaderlandschen oever bereikten, door de bewoners met
hartelijkheid en belangstelling ontvangen en met vreugde
gejuich naar Scheveningen gebracht werden. (Amst. Crt.)
In 1884 werd uit Nederland 36,327 stuks vee minder
in Duitschland ingevoerd dan in 1883, namelijk: in 1883
gingen 21 oudere stieren, 16,635 koeien, 8006 jongbeesten
tot 2^ jaar en 13,071 kalveren, te zamen 37,733 naar
Duitschland, en in 1884 slechts 6 stieren, 910 koeien, 483
jongbeesten en 7 kalveren, te zamen 1406 stuks. Dit ver
schil bedraagt a f 150 per kop bijna 5J millioen gulden.
De vroeger sterk gedreven, doch thans stilliggende stal-
handel in Groningen, zoowel als de longziekte, schijnen
debet te zijn aan dit verschil, dat gerust een verlies mag
genoemd worden, en zoolang bij ons de longziekte niet
uitgeroeid is, zal Duitschland reden vinden tot sluiting
zijner grenzen, zegge tot uitsluiting onzer veefokkers van
de Duitsche markten.
leier ongmensch, met eenige verbeeldingskracht en
begaafdheid, meent een zekeren tijd van zijn leven, tot
hervormer op een of ander gebied, te zijn voorbeschikt.
W anneer die idealen van al die heethoofden vervuld
werden, ware de wereld reeds lang een hemel of een
gekkenhuis.
Eenige personen, die bij bekenden te dineeren waren
geweest, zaten gemoedelijk te praten.
„Het eten was overheerlijk!" „De kippen waren
delicieus!" „Welke overheerlijke asperges!" „Godde
lijke aardbeziën!" „De truffels warenjonovertreffelijk!"
Er volgde eene pauze„
Zulke uitgaven kunnen wij zeer zeker niet bekostigen
„Die menschen zijn dan ook verschrikkelijk spilziek!"
„Zij zullen zich ruïneeren!" „Ja het loopt slecht
met ze af„Maar dan hebben ze ook hun verdiend
loon!"
Gemeenteraad van Texel.
Zitting van Zaterdag 8 Augustus 1885.
Na opening der zitting worden de notulen gelezen en goedgekeurd.
1. De Voorzitter brengt ter tafel eenige ingekomen provinciale
bladen en circulaires, welke na mededeeling voor kennisgeving
worden aangenomen.
2. Er geschiedt voorlezing eener missive van den heer Districts
schoolopziener, betrekking hebbende op de vacature van Hoofd
der school te Waal. De Voorzitter deelt aan den Raad mede,
dat alsnu dient te worden bepaald, of, in verband met de inge
komen adressen, verplaatsing zal geschieden van een der Hoofden
van scholen in deze gemeente, of dat er eene oproeping zal ge
schieden, tot het houden van een vergelijkend examen.
B. en W. hebben besloten om in deze aan den Raad voor te
stellen, geene oproeping te doen, maar een der beide sollicitanten
te verplaatsen; het Dag. Best. is van oordeel, dat het in het
algemeen wenschelijk is, om aan de Hoofden van scholen het uit
zicht te openen tot verplaatsing vooral by vacaturesook vroeger
heeft de Raad in gelijken zin beslist bij de vacatures te Oude
Schild en Den Hoorn, toen geene oproepingen zijn geschied.
De heer C. Keijser Pz. acht het om bijzondere reden wenschelijk,
voor de vacature aan De Waal eene oproeping te doen voor die
betrekking, en vindt eene overplaatsing niet verkieselijk.
Nadat verschillende sprekers in gelijken zin hebben gesproken
wordt het voorstel van het Dag. Best. in stemming gebracht, en
met meerderheid van stemmen verworpen, zoodat alsnu eene
oproeping zal geschieden voor die betrekking en daarna een
vergelykend examen zal worden gehouden.
3. Er wordt ter tafel gebracht een rekwest van mej. H. Outhuijs,
vroedvrouw te Oosterend, verzoekende, haar tractement, evenals dat
van de andere vroedvrouwen op dit eiland, te verhoogen en op
f 300 te stellen.
De Voorzitter zegt, dat het Dag. Best. geene termen heeft
gevonden op dit verzoek gunstig te adviseeren.
Na eenige discussiën wordt het voorstel, van het Dag. Best.
in stemming gebracht, en aangenomen.
4. De Voorzitter stelt aan de orde het onderzoek der ingekomen
geloofsbrieven van de nieuwbenoemde leden voor den Raad, de
heeren D. C. Loinan, F. Keyser, A. Dros Az., W. Koning en
A. P. Koorn. Hij benoemt daartoe eene Commissie, bestaande
uit de heeren S. Keyser Sz., Westenberg en W. Bakker Klz.
De vergadering wordt voor eenigen tyd geschorst.
Na heropening wordt, by monde van den heer S. Keijser Sz.,
verklaard, dat de geloofsbrieven zijn onderzocht en alle in orde
zijn bevonden, en stelt alzoo namens de Commissie voor tot toe
lating.
De Raad vereenigt zich hiermede.