HELDERSCHE NIEIJWEDIEPER COUR AST. en Advertentieblad voor lollanis Noorderkwartier. 1885. N°. 104. Jaargang 43.. Zondag 30 Augustus. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. 22> DE YRODW IET DE KARBONKELSTEENEN. .,Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag nnmiddag. Abonnementsprijs per kwartaal franco jkt post 0.90. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De BURGEMEESTER der gemeente Helder maakt ter aan vulling van de bekendmaking van den 26 dezer, betreffende de schietproeven op het fort de Harssens, aan de daarbij belang hebbenden bekend, dat die schietproeven thans zijn vastgesteld op den 1 en 2 September a. s. Helder, 28 Augustus 1885. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. Binnen 1 and. De Tijd schrijft in zijn nummer van jl. Donderdag naar aanleiding der samenscholingen die te Amsterdam hebben plaats gehad: „Ongeregeldheden, zooals in de laatste dagen plaats hadden, moeten zoo spoedig en zoo krachtig mogelijk worden onderdrukt; al hetgeen tot herhaling er van aan leiding kan geven, moet zooveel mogelijk voorkomen worden. Wij hebben hier bepaaldelijk op het oog de wijze, waarop het socialistisch blad Recht voor Allen door de straten onzer hoofdstad gecolporteerd wordt. Hier, in Nederland, bestaat geen centuur, geen preventief toezicht op de druk pers: iedereen heeft recht, zijn gedachten in openbare ge schriften te uiten, behoudens zijn verantwoordelijkheid tegenover den strafrechter. Dit behoort zóó te blijven. De directie van elk orgaan der pers moet vrijheid hebben, om haar courant te doen rondventen en ter verkoop aan bieden op de wijze, die haar goeddunkt: insgelijks toe gegeven Daaruit volgt echter niet, dat het eveneens vrij moet staan, het rondventen van bladen tot politieke demonstratiën te maken en het van een soort van redevoeringen te doen vergezeld gaan, welke schier noodzakelijk aanleiding moeten geven tot het verstoren der orde. Wat zou men wel zeggen, indien de directie van De Tijd bv. dwaas genoeg was, om eenige kruiers in een geel-wit pat te steken en eiken avond door de Kalverstraat te laten galmen: „Dood aan het liberalisme De rijke liberalen van de Heerengracht laten Naar het Duitsch van E. MARLOT. Tante Sophle verschrikte. „Nu, dat ontbrak er nog maar aan, dat de duiventil ook van zijn dak beroofd is!" riep zij en ging vastberaden eenige schreden vooruit, om tusschen het latwerk door naar het dak van het wevershuis te zien, waar haar gevederde lievelingen huisden. De handelsraad keerde zich schouderophalend om en ging naar de benedenverdieping. Hy kwam spoedig daarop met den koetsier en den huisknecht terug, die een ladder en schoorbalken droegen. Het gelukte hun slechts met moeite de deur dicht te drukken toen werden de stutten er tegen gezet. „Misschien was het wel goed, dat de storm er eens doorheen- geveegd heeft," hoorde Margarctha den koetsier onder het werk tegen den ander ander zeggen, terwijl zij met haar vader en tante Sophie bezig waren om de omgeworpen schilderyen weder op te richten. „Het spook wil altijd met alle geweld daar door! Ik heb het zelf eens met myn eigen oogen gezien het zal nu ongeveer tien jaren geleden zijn hoe de witte wolk rechtstreeks door den gang op dien hoek toeschoot, als ging het zoo maar naar buiten goeden morgen! toen was alles met planken dicht gemaakt en het spook verdween zoo maar door den muur het is altijd dezelfde geschiedenis, sedert de vrouw dood is en niet in den hemel kan komenMaar nu is er een luchtgat geweest, juist groot genoeg, om zulk een arm zieltje door te laten dat zal haar goed te pas gekomen zijn, en haar gun ik de rust ook graag. Verdiend heeft zy het wel niet; want zy is het toch geweest, die er haar geliefde toe gekregen heeft, dat zijn eerste vrouw haar woord niet heeft gehouden. Zoo'n valschheid kan je alleen van de vrouwen ver wachten. De wind maakte ieder woord duidelijk verstaanbaar en het hinderde den trotschen handelsraad zeker io hoogc mate, dat de bedienden zyn voorouders zoo scherp critiseerden. Margaretha zag, dat hij de gebalde vuist ophief, alsof hy den spreker wilde straffen; maar hij liet het by een toornig: „Vooruit! rept u!" blijven, waarop de koetsier verschrikt den ladder neerzette en naar het venstertje klom, dat ook zoo goed mogelijk gebarrica deerd werd. Margaretha verliet den gang en plaatste zich gedurende een oogenblik voor het naaste venster der vestibule. Uit verscheidene vensters van het voorhuis viel een helder licht in den tuin, op de heen en weer zwiepende toppen der lindeboomen en het op spuitende water van de fontein en het jonge meisje zag met smart, dat de steenen waternymf boven de vier waterraonden verdwenen was de storm had ook haar omgeworpen, evenals een groot stuk van de kroonlijst Tan het spookhuis, in welks gapende spleet juist een breede lichtstreep uit de bovenste vensters viel. Daarboven waakte men dus ook. Zij zag plotseling haar vader naast zich staan, terwijl de beide mannen met hun ladder zoo spoedig mogelyk achter hen langs naar den uitgang spoedden. Hij liet zijn hand zwaar op den schouder zyncr dochter rusten en wees in de hoogte naar de onbeweeglijke lichtstreep op het dak. „Dat ziet er zoo kalm uit te midden van het geraas, zoo be daard als de bewoners van onze voorname bovenverdieping zeiven... Als zij het eens wistenMorgen zal ook daarboven een storm woeden, een storm, zoo wild als die, waaronder ons oude huis in al zyn voegen kraakte!" Tante Sophie kwam juist met de lantaarn om den hoek van de roomsche armen in den .Jordaan hun goddelooze scholen betalen! De Gereformeerden hebben de roomsche kerken gestolen!' enz. enz. Veronderstel verder De Standaard deed iets dergelijks en zond eenige „Sandwiches," behangen met opschriften over „paapsche afgoderij," meent men dat dit alles rustig zou afloopen, en ook dat dergelijke onbehoorlijke manifestatiën, manifestatiën als bij het rond venten van het orgaan der sociaal-democraten geregeld piaats hebben, behooren geduld te worden in een land, waar men, uit vrees voor mogelijke botsingen, elke uiting van de meest eerbiedwaardige gevoelens, elke godsdienst oefening in het openbaar verboden heeft? Is dan de open bare prediking van de omverwerping der geheele maat schappij minder aanstootelijk dan het bidden van een rozenkrans, en zouden, waar men wel draaiorgels in het algemeen belang kan verbieden, geen optochten kunnen geweerd worden, die een voortdurend gevaar zijn voor de openbare orde en een aantal nijvere ingezetenen onop houdelijk en in hooge mate hinderlijk zijn bij de uitoefe ning van nering of beroep?" De heer I. Esser, de bekende straatprediker, schrijft over het z. i. niet besmettelijke van cholera: in den Standaard het volgende: „Mijne ervaring in Indië leerde mij, wat de beroemde dr. Waitz mij had verzekerd: cholera niet besmettelijk, en geen sneller en beter middel tegen alle ingewandskrank heden van dien aard, dan snel, buiten tocht, een paar maal of meer per dag, met een natten doek eenige oogenblikken afwrijven van maagstreek en onderlijf en het uitsluitend gebruik van rijpe vruchten en water. Ik beslis, als niet deskundig, natuurlijk niet. „Wie echter met beslistheid het volk ontrust, door te beweren dat cholera besmettelijk is, moet er degelijker bewijs voor hebben, dan de verspreiding der krankheid schijnbaar oplevert. „Beter schijnt het, te herinneren aan het historisch feit, dat een dertigtal jaren geleden, toen de bevolking van ruim 1800 zielen van het dorp Motlingen zich oprecht bekeerde tot God, er vijf jaren lang geene kranken ge- den gang en nu zweeg hij terstond. „Tot morgen dan, mijn kind!" zeide hij, het jonge meisje, de hand drukkendetoen nam hij de lamp van het buffet en ging naar zijn kamer. Na middernacht bedaarde de storm. De lichten in de huizen der stad werden uitgedaan, en de beangstigde bewoners zochten haastig de welverdiende rust. Ook in het huis der Lamprechts werd het stil; alleen Barbel wierp het hoofd op haar hoofdkussen heen en weer en kon niet slapen van ergernis er was geen oprecht, vast geloof en geen vertrouwen meer in de wereld. Nu begonnen die twee domme menschen, de koetsier en Frcderik, hun heer ook naar den mond tc praten en te beweren, dat het de schilderijen geweest waren, en eerst hadden zij toch, zoo bleek als dooden, in de keuken gezeten en bij al wat heilig was be zworen, dat het kloppen en stampen boven in den gang niets anders dan duivelswerk kon zijn. Maar geduld slechts het zou nog wel komen! Den volgenden morgen was het doodstil in de natuur. De zon bescheen alle puinhoopen, van de doorzichtige torens en kerkdaken af tot het omgeworpen tuinhek met een warmen goudglans en deed de verbrijzelde glasruiten als diamanten schitteren. Ja, de lawaaimaker had veel kwaad gedaan en de ambachtslieden hadden in den eersten tijd handen vol werk om de schade weer te her stellen. Uit Dambach was met 't aanbreken van den morgen een bode met Jobstijdingen gekomen. Het onweer had de fabrieksgebouwen zóó beschadigd, dat het te vreezen stond, dat het werk lang zou moeten stilstaan. Daarop was de handelsraad dadelijk weggereden. Hij had er zeer gezond uitgezien en ook eerst bedaard een kop koffie gedronken, antwoordde tante Sophie op de angstige vragen van Margaretha, die toen nog had geslapen. Zijn voorhoofd was echter wel gerimpeld geweest; het was ook geen kleinig heid als de fabriek moest stilstaan, en bovendien moest er diep in de beurs getast worden, alleen al voor de herstellingen aan de bijgebouwen, want bij daglicht zag het er al zeer bedroevend uit. Margaretha ging de deur van den zijvleugel uit en overza" den verwoesting, en in dit oogenblik kwam ook mijnheer de landraad, gelaarsd en gespoord en den rijzweep in de hand,' nit het voorhuis en begaf zich naar de paardenstallen. Of hij d^n ouden man inderdaad niet opmerkte, of dat ook voor hem de stelregel gold, volgens welke de afwezigheid van de bewoners van het pakhuis zooveel mogelijk werd over het hoofd gezien, genoeg hij ging de staldeur binnen, zonder den beleefden groet van den schilder Lenz te beantwoorden, die in de nabijheid van de fontein stond. De oude gryze man was, naar het scheen, alleen over de puin hopen geklommen, om de stukken van dc verbrijzelde nymf bijeen te zoeken. Hij had juist het hoofd van het beeld uit het gras opgezocht, toen Margaretha op hem toetrad en met hartelijke woorden de hand toestak. Zij had hem altijd lief gehad, den altyd opge- ruimden, levenslustigen gryzen kunstenaar, die met zulke goede, trouwe oogen door zijn brilleglazcn de wereld bekeek, cn nog heden dacht zij aan het oogenblik, toen zij als kind in haar troostlooze verlatenheid met het zalig gevoel van veilig te zijn zich aan zyn borst had gevlyd. Dat vergat zij nooit. Hij verheugde zich als een kind, nu hy haar wederzag, en verzekerde op haar deelnemende vragen naar zijn ziekelijke vrouw, dat te huis alles weer in orde was, ofschoon voor het oogenblik zich dak boven hun hoofd bevond. De storm had geweldig huis gehouden, maar zijn meest roekelooze daad was toch de vernieling van de nymf, een zeldzaam kunstwerk, dat altyd zyn oogappel was geweest. En nu sprak hij over de prachtige lynen van het hoofd der nymf, dat hy in zijn handen had en over verschillende vonden werden, en toen daarna vele weder afweken, zij bezocht werd door een epidemie van rooden loop. „Zulke feiten spreken. Waar men ervaart, dat wat de Heere gezegd heeft in Jesaia 44 en 46 dat hij het bepaal delijk niet wil, dat de mensch nederknielt voor hout en steen, de gemeene man en de aanzienlijke zich aldus ver nedert, en Hij dat niet vergeeft, daar helpt, natuurlijk, hei: in processie ronddragen van beelden, zoo als in Spanje, niet. Evenmin helpt aanbeveling van reinheid, waar een der vuilste bedelaars, die ooit leefden, in den kalender onder de zalig verklaarde heiligen voorkomt." De Tijd antwoordt hierop: Wat de heer Esser zegt van „het neêrknielen voorhout en steen," heeft veel van oneerlijk woordenspel. De Katho liek knielt „voor hout en steen" op dezelfde manier als sommige Protestanten, de heer Esser misschien ook, knielen voor hun bijbel of voor hun bidstoel. Evenmin als de Protestant het papier van zijn bijbel vereert, gevoelt de Katholiek eenige vereering voor het hout of de steen, waaruit een beeld is vervaardigd, of voor het beeld op zichzelven, zoo spoedig het wordt losgemaakt van de voor stelling, die er in den geest aan verbonden is. Wat bet tweede punt aangaat, schijnt de heer Esser te meenen, dat de kerk, omdat zij den H. Labre onder de uitver korenen plaatste, ook aan de geloovigen „vuilheid" heeft aanbevolen. Mogen wij den heer Esser de vraag voorleggen, of hij dan tevens aanneemt, dat het Evangelie aan de Christenen het eten van sprinkhanen ten plicht heeft gesteld, aangezien wij door den Evangelist vinden mede gedeeld, dat de H. Joannes de Dooper zich in de woestijn met deze insecten voedde, terwijl door Christus zeiven de hoogste lof aan dezen grooten Heilige werd toegekend?" Tot lid der Tweede Kamer in het hoofdkiesdistrict Dokkum is gekozen de heer mr. W. J. Van Weideren baron Rengers (liberaal), met 1178 van de 1924 uitge brachte geldige stemmen. De heer jhr. mr. De Savornin Lohman (anti-revolutionair) bekwam 733 stemmen. Tegen dr. W. Römer, te Donkerbroek, is, onder verdenking van brandstichting uit wraakzucht, geverbaliseerd. beroemde vrouwenbeelden der oude wereld, een thema, dat Mar garetha levendig aangreep, te meer, daar de onde man groote kunstkennis aan den dag legde.... En intusschen was de landraad weer in de staldeur verschenen; hij had het jonge meisje gegroet, en nu liep hij wachtende langzaam onder de linden op en neer. Margaretha had zijn groet slechts met een vluchtig knikje beantwoord, de manier, waarop de trotsche aristocraat zich daar afzonderde, maakte haar wrevelig nu, hij behoefte voor haar pleizier daar immers ook niet te zijn. Al voortpratende, verge zelde zij den ouden schilder door den tuin, naar het pakhuis; daar sprong zij op de puinhoopen en stak den met moeite naar boven klimraenden oude helpend de handen toe. Hoe licht zij ook was, het los op elkaar geworpen bolwerk kraakte en week toch onder haar voeten, en iedere tred van den ouden man, hoe voorzichtig ook, deed den bouwval schudden. Nu kwam er op eenmaal leven in de onbewegelijke rustige gestalte van den landraad. Hij wierp zijn rijzweep op de tuin tafel en snelde in stormpas naar dc puinhoopen. Zwijgend klom hij op den naastbij liggenden balk en stak de armen om de wankelende te steunen en haar naar beneden te helpen. „Neen, volstrekt niet, oom! Gij zoudt de naden uwer nieuwe handschoenen in gevaar brengen!" riep zij half lachend en met het hoofd slechts een weinig naar hem toegewend, terwijl haar oogen oplettend de laatste inspanning van den ouden man volgden, die nu juist gelukkig den grond bereikte. „Adieu, mijnheer Lenz!" riep zij op hartelijken toon, toen stapte zij een schrede zijwaarts en vloog zoo licht als een veer over dc om hoogstekende stukken hout op den grond. „Dat was een nutteloos heldenstukje, dat zeker niemand be wonderen zal," zeide de landraad koel, terwijl hij een stuk lat werk, dat op zijn voet was gevalllen wegschopte. „Een heldenstukje!" herhaalde zij ongeloovig. „Denkt gij werkelijk aan gevaar? Hier beneden doet het vermolmde hout werk niemand meer kwaad." Zijn oogen staarden van terzijde op hare teedere buigzame gestalte. „Het zou de vraag zijn, wie tusschen deze puinhoopen verward geraakte." „Zoo, dus rekent gy dan den goeden ouden schilder tot de lichamelijk en geestelijk onkwetsbaren Gij hebt geen hand uit gestoken, om hem er over te helpen, evenmin als gij straks zijn beleefde ochtendgroet beantwoordt hebt." Hij keek haar strak en onderzoekend in de oogen, die van toorn fonkelden. „Het groeten is als pasmunt; het gaat van hand tot hand, en blijft aan geen vinger kleven," antwoordde hij bedaard. „Als gij dus meent, dat beperkte hoogmoed my zou beletten, een groet te beantwoorden, vergist gij u ik had den man niet gezien." „Ook niet, toen hij daar naast mij stond?" „Meent gij, dat ik had moeten nader komen om ook mijne bewondering van de nymf mede te doelen?" viel hij haar in de rede, cn er speelde een lachje om zijn mond. „Zoudt gij werkelijk verlangen, dat hy, wien gij niet vaak genoeg den eerwaardigen titel van oom kunt geven, zich in zijn ouden dag zou te schande maken?... Ik heb geen verstand van die dingen, en ofschoon ik er veel belang in stel, heb ik toch nooit den tijd gehad mij daar opzettelyk mee bezig tc houden." „O, tijd en lust genoeg, oom!" zeide zy lachend. „Ik weet nog zeer goed, hoe daar onder de keukenvensters" zij wees naar het voorhuis „een groote jongen stond, met de zakken vol keisteentjes die uren lang de arme nymf met die steenen bombardeerde." „Wel zie er is dus toch nog een tyd in uwe herinnering,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1