MHELDERSCHEl "w ES MEUWED1EPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier, 1885. N°. 105. Woensdag 2 September. Jaargang 48 Uitgever A. A. BAKKEE Cz. Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. 331 nnenlan cl. In een tweede artikel met het opschrift: „De tucht aan boord van onze oorlogschepen," schrijft de Middelb. Crt. o. a. het volgende: „Thans terug te komen op den maatregel van 1879, is, naar onze zienswijze, niet mogelijk. De afschaffing der lijfstraften is eene dier overwinningen van den geest onzer eeuw op de tegenstrevende machten, welke, eenmaal be haald, niet meer behooren prijsgegeven te worden. De krijgstucht moet bij onze Marine, evenals bij die der andere beschaafde volken, gehandhaafd worden zonder lichamelijke j straffen. Dat in de „opleiding" onzer toekomstige matrozen I fouten worden aangetroffen; dat men in het strafstelsel, waardoor het afgeschafte vervangen werd, misschien niet i dadelijk in ieder opzicht het best bereikbare verkregen heeft, staat tot de afschaffing zelve in een verwijderd verband. Men verbetere de opleiding en herzie, zoo noodig maar niet overijld, noch op grond eener eenzijdige voorlichting de strafbepalingen. „De goede inrichting der matrozen-opleidingsschepen indien eenmaal vaststaat, dat ze er moeten zijn is een onderwerp, de ernstige aandacht waardig dergenen, wien het welzijn onzer zeemacht ter harte gaat. Op één hunner gebreken is de hand reeds gelegd door den minister Geerling. Hij wilde de opleidingsschepen van de kaden te Amsterdam en te Rotterdam afhalen en naar zeeplaatsen overbrengen. „Men brenge de twee schepen of één er van, indien de konstabel-majoor Kriens in zijne beschouwingen gelijk mocht hebben en ze met hen beiden eene „overproductie" van jongens over de vloot uitstorten, wat ons echter onge looflijk voorkomt naar zeeplaatsen. Men regele met zorg hunne opleiding en richte die voornamelijk op datgene wat een straatjongen meest mist: gehoorzaamheid, netheid, stiptheid, orde, enz. Wij zouden wel met een paradox willen eindigen om onze gedachte duidelijk te maken. Indien eene dracht slaag in de vorming van een oorlogs matroos onmisbaar geacht wordt, men diene die dan toe, streng, maar rechtvaardig, op de opleidingsschepen. DaAr moeten de slechte neigingen van den straatjongen uitge roeid en vervangen worden door de deugden van den militairen zeeman. Op een goed gecommandeerd oorlog schip wordt met slaag niet meer geregeerd, Men heeft er te doen met mannen en soldaten, en ter wille van DE VROUW MET DE KARBONKELSTEENEis. Naar het Duitsch van E. MARLOT. Zyn voorhoold was, terwijl Margaretha sprak, betrokken, en ook nu bleef hij ernstig: „Dan zouden we eigenlijk quitte zijn," zeide hy; „maar niettegenstaande dit alles legt gij er u nu op toe eerst terdege afrekening met mij te houden." „Thans, nu ik mijn best doe, om u naar titels en waardigheden te eerbiedigen?" Zij trok lachend de schouders op. „Naar het schijnt neemt gij het mij kwalijk, dat ik u aan de rosa blanca heb herinnerd; en gy hebt ook gelijk, het was voorbarig en juist, niet gepast. Maar het is vreemd: sedert ik zooeven met den ouden man heb gesproken, staat een noodlottige dag uit myn kindsheid mij zoo levendig voor de oogen, dat de herinnering daaraan mij maar niet wil verlaten. Daar heb ik de schilders dochter voor het laatst gezien zij was bleek en had een be- schreid gelaat, en het volle blonde haar hing los langs haar rug- Ik heb van kind af een bijna dwaze voorliefde gehad voor meisjes schoonheid de levendige, slanke Grieksche meisjes hebben mij tot ergernis van oom dikwijls evenveel belang ingeboezemd, als de opgegraven godenbeelden, en te Weenen heb ik een schooue Servische vrouw door stegen en straten nageloopenen toch hebben al die latere indrukken het beeld van Blanka Lenz niet kunnen verdringen.... De vraag naar haar zweefde mij zooeven op de lippen, en toch zweeg ikik kreeg plotseling een gevoel, als zou ik den vader met het noemen van den naam der dochter leed doen. Het meisje is zoo spoorloos verdwenen ik geloof dat niemand in ons huis weet, wat er van haar geworden is, of Zij zweeg en zag hem schalksch van terzijde aan. „Ik weet het ook niet, Margaretha," verzekerde hy luimig. „Sedertdien morgen, toen zij vertrokken is, en de vurige gymnasiast in zijn wanhoop overwoog, of het de moeite nog waard was langer te blijven leven, of dat een schot door het hart de voor keur verdiende, heb ik nooit meer iets van haar gehoord. Maar het is mij gegaan als u, ik heb haar nooit kunnen vergeten, langen tijd niet, tot plotseling de rechte is gekomen: want dat zou zy toch niet geweest zijn." Margaretha zag ontsteld naar hem op dit klonk zoo waar, zoo innig overtuigend, dat haar niet de minste twyfel aan de oprechtheid zijner woorden overbleef. Hij beminde deze Heloïse Von Taubeneck werkelijk. Niet om zijn carrière dong hij naar haar hand, gelijk de booze wereld beweerde neen, hij zou ook haar bemind hebben, als zij de schildersdochter was geweest... Papa had toch gelijk gehad met zijn verzekering, dat Herbert bij al zyn eergierigheid, bij zyn streven naar hooger, de slink- sche wegen versmaadde. Intusschen was de huisknecht herhaalde malen in do staldeur verschenen, en nu gaf de landraad hem een wenk. Zyn paard werd voorgebracht, en hij sprong in den zadel. „Rijdt gij naar den Prinsenhof?" vraagde Margaretha, terwijl zij haar hand in de zijne legde, die hij haar van het paard nog eens toestak. „Naar den Prinsenhof en nog verder," antwoordde hij. „Naar my gemeld werd, heeft de storm in die richting vreeselijk gewoed." Met een zachten druk liet hij de hand los, die hij gedurende al dien tijd had vastgehouden en reed weg. Margaretha bleef onwillekeurig staan en zag hem na, tot hij BUREAU: MOLENPLEIN. enkele bengels kan men niet terugkeeren tot hetgeen den man onwaardig, den soldaat de grievendste beleediging, den gezaghebbendeu de stuitendste dienstplicht behoort te zijn. „Niemand leide echter uit hetgeen wij als een paradox geven af, dat lichaamstraftén, in welken vorm ook, door ons voorgestaan worden. Liefst bannen wij ze geheel uit de opvoedende machten onzer toekomstige Hobeins." De Tijd stelt in een artikel met het opschrift „Een borrel-kwestie" tegenover een becijfering van De Volks vriend waarvan de uitkomst was, dat in de zeven eerste maanden van 1885 het Nederlandsche volk vier-en-vijftig millioen zeshonderd twaalf duizend borrels jenever (wel te verstaan veraccijnsden jenever) minder had gedronken dan gedurende de Zeven eerste maanden van 1884 andere becijferingen en zij komt tot de slotsom, dat sedert de invoering van de drankwet het verbruik van gedistilleerd nog vrij aanzienlijk toegenomen is. In 1882 bedroeg de hoeveelheid veraccijnsd gedistilleerd 387,842 hectoliter; in 1883 396,694 hectoliter; in 1884 iets minder, namelijk 394,694 hectoliter, en op grond der gewone berekening, dat de opbrengst gedurende de zes laatste maanden twee millioen meer geeft aan accijns dan de eerste helft van het jaar, kan men het verbruik voor 1885 zonder over drijving stellen op 400,000 hectoliter. De som, die jaarlijks aan sterken drank door ons volk wordt uitgegeven, neemt dus toe in veel grooter verhouding dan het kwantum gedistilleerd, waarover de accijns wordt betaald; daarenboven blijft nog buiten rekening de sterke drank, die langs de grenzen wordt binnengesmokkeld en zelfs zijn weg vindt tot Amsterdam, getuige de aanzienlijke hoeveelheid spiritus, daar ter stede onlangs in petroleum- fust fraudeleus ingevoerd en door de ambtenaren in beslag genomen. Het is er verre af, zegt De Tijd ten slotte, dat wij ons in de toeneming van het jenevergebruik zouden verheugen. Het kwam ons echter van belang voor, het zeer overdrevene aan te toonen der voorstellingen, die van de uitwerking der drankwet gegeven worden, en tevens de onjuistheid van de verwachtingen, die op grond van een en ander omtrent deze en soortgelijke wetten worden opgewekt. De Vereeniging ter bevordering van het Zeevaart kundig onderwijs hield jl. Donderdag te Amsterdam hare Prijs der Ad verten tien: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 13de algemeene jaarlijksche vergadering, onder presidium van den heep L. Janse Bz. Nadat de gewone huishoude lijke zaken waren afgehandeld, werd besproken de vraag: Ligt het niet op den weg der Vereeniging, een pro gramma van onderwijs voor de zeevaartscholen zamen te stellen? Die vraag, ingeleid door den heer Janse, gaf aanleiding tot eene warme discussie. Tot het gewenschte resultaat, liet brengen van eenheid in het zeevaartkundig onderwijs, kwam men echter niet, omdat, volgens het ge voelen van de meeste leden, de pogingen, die men daartoe zou kunnen aanwenden, moeten worden uitgesteld tot het zeevaartkundig onderwijs door de Hooge Regeering nader zal zijn geregeld en een gewijzigd programma voor de examens der stuurlieden zal zijn ingevoerd. Bij de verkiezing van een nieuw bestuur werd tot presi dent gekozen de heer W. Van Hasselt, die de benoeming aannam. Herkozen werden de heeren Heijbroek en Brug, als penningmeester en secretaris. De heer Van Hasselt deed vervolgens mededeelingen over verschillende zaken, met het zeevaartkundig onderwijs in verband staande. Aan een schrijven uit Penang aan 't Hld. is 't vol gende ontleend: „De Atjehers hebben groot gebrek aan wapenen en vooral aan kruit en munitie. Zij doen wat zij kunnen om een en ander tegen hooge prijzen machtig te worden en betalen voor een achterlaadgeweer de Beaumont's schijnen hen te bekoren 140 a 200 dollars, voor duizend slaghoedjes 10 dollars, voor kruit naar rato. De Chineezen van Penang zijn er natuurlijk op uit, hiervan te profiteeren. „Daarom juist heeft de onlangs door Zr. Ms. stoomschip Sambas, op aanwijzing van onzen consul te Penang, gedane aanhaling aan boord van het Engelsche stoomschip Canton èn hier èn te Atjeh zulk een diepen en heilzamen indruk gemaakt; een indruk, die waarschijnlijk niet zonder invloed zal blijven op hen, die den oorlog wenschen geëindigd te zien. In dat vaartuig werden niet minder dan 12 kisten met geweren waaronder 50 achterladers een massa verwisselstukken voor achterladers, vaten met achterlaad- patronen, anderhalf millioen slaghoedjes en een massa bus kruit geconfiskeerd. Het schip zal zwaar worden beboet en de eigenaars zullen vooreerst wel zorgen, dat geen contrabande meer aan boord hunner schepen wordt inge- uit liet gezicht was verdwenen. Zy had hem onrecht aangedaan, en wat nog erger was, zij had zich herhaalde malen op bijna bcleedigende wijze op dit standpunt tegenover hem geplaatst dat griefde haar.... En hij beminde haar werkelijk, die koele, stevige Heloïse, de volmaakte tegenstelling der bevallige nymf, die eens daar onder het groene loover had vertoefdOnbegrijpelijk Maar tante Sophie had wel gelijk. „Ja, waar men al niet ver liefd op wordt!" zeide zij steeds schouderophalend, als zij over het wonder sprak, dat jaren geleden werkelijk iemand op haar grooten neus verliefd was geworden... In diep gepeins verzonken ging Margaretha naar de deur van den zijvleugel terug. Daar in het gras naast de fontein lag de afgebroken hand der nymf. Zij raapte die op, en bij het zien van den karakteristieken vorm moest zij aan de verschillende hypothesen van den ouden schilder over het antieke origineel van het beeld denken maar ook slechts een oogenblik; toen sloeg zij de oogen weder neer, en droomend ging zij de stoep op het gewichtigste raadsel was en bleef toch dc menschelijke ziel! Spoedig kwamen er een menigte arbeiders in den tuin. Het opruimen van het puin veroorzaakte een hevig geraas, dat Mar garetha spoedig uit haar gezellige tuinkamer verjaagde... Nu zat zij weer als vroeger op de vensterbank in de woonkamer en doopte de pen in den grooten porceleinen inktpot, die jaren ge leden zooveel vlekken in de schrijfboeken en op de boezelaars der onhandige Margaretha had veroorzaakt. Zij wilde aan haar oom te Berlijn schrijven, maar zij was niet in de rechte stemming, haar gedachten waren voortdurend afwezig door de angstige spanning, die haar heden nacht had verontrust. „Morgen zal daar boven een storm woeden, zoo hevig als die, waardoor ons oud huis schudt!" had haar vader, op de bovenverdieping wijzende, gezegd. Wat daar gebeuren zou was haar een raadsel. Tusschen h8~r papa en de bloedverwanten daarboven scheen de beste overeen stemming te heerschener was geen spoor van oneenigheid en toch moesten er geschillen bestaan die het hoofd van het huis Lamprecht langzamerhand onverdragelijk waren geworden, want hij wilde er tot iederen prijs een einde aan maken. Onder de vensters van het heerenhuis was het ook al niet veel stiller dan in den tuin. Het was marktdag geweest. Nog hoorde men hier en daar het afdingen op boter, eieren en ooft en ledige hout- en korenwagens rammelden over de straatkeien huiswaarts. Vervolgens trok een zangkoor over de markt. Dit zangkoor bestond uit leerlingen van verscheidene scholen, die even als de bedelmonniken in vorige eeuwen hun middagmaal op deze wijze ophaalden. Ginds voor de apotheek zongen zij een koraal en spoedig daarop vormden zij een kring voor het huis der Lamprechts en zongen het lied: „Es ist bestimmt in Gottes Rath."Zy zongen een voudig met hun door den stadsmuziekmeester gedrilde keelen, die zoo jong, meestal op intonatie noch teekens letten, en toch troffen deze tonen het hart van Margaretha, en een gevoel van angst bekroop haar ja de vreeselyke schrik van gisteren, de stormachtige nacht en de spanning die nog in haar binnenste heerschte, deden zich nu toch gelden, zij was zeer zenuwachtig. En tante Sophie kwam binnen, overtuigde zich herhaalde malen omtrent den gereedgemaakten middagdisch en verjoeg een snoep achtige vlieg van het fruitschaaltje. „Het moet er daar buiten in de fabriek zeker erg uitzienuw vader komt in liet geheel niet terug," zeide zij tegen het jonge meisje aan het venster. Barbel loopt in de keuken te brommen en jammert over de pasteitjes, die haar geur en smaak verliezen." En nadat zij uit het venster een blik over de markt had ge worpen, waar de scholieren juist uiteen gingen, en de verlangde ruiter zich nog maar niet vertoonde, zeide zij„Gij kondet de trap nog wel eens gauw oploopen, Margaretha. De smid is boven en brengt de sloten daar in orde. Ik ben bang dat hij niet voorzichtig genoeg zal zijn met de schilderijen." Margaretha ging naar boven en liep langs de onbeschadigde portretten. Dc stutbalken waren weer verwijderd en de deur stond open als in den vorigeu nacht. De smid was bezig de losgerukte hengels weer vast te maken, en op dak waren timmer lieden aan het werk. Zij liep over den zolder, onder het stevige bruine bintwerk, dat zich als met scherpe tanden in de lucht verhief. Nn scheen de heldere Octoberzon op de plek waarover haar papa in den nacht had gesproken. Zij schudde het hoofd, en begreep thans onder den lachenden, helderen hemel nog veel minder dan in den nacht, hetgeen haar papa zoo zonderling had gezegd... Hier boven woei een tamelijk sterke wind, die liet haar van het jonge meisje in de hoogte deed fladderen. Zij haalde een klein zwart kanten doekje uit haar zak, bond het om haar hoofd en wilde juist den zolder rondloopen, toen een luid gegil van vrouwenstemmen uit het geopende keukenraam haar deed stilstaan... Er vertoonde zich geen gelaat aan de vensters, maar wel stoof op dit oogenblik de koetsier den tuin in en ijlde den stal binnen, cn verscheidene andere vreemde menschen liepen hem na. De arbeiders sprongen van de puinhoopen, en dadelijk verdrongen zich in het midden van den tuin een menigte men schen om een boer, die hijgend en zoo zacht stond te spreken, alsof hij vreesde, dat de muren het gebeurde zou openbaren. „Achter het Dambacher boschje," klonk het dof naar boven, en „achter het Dambacher boschje hebben zij hem gevonden," zeide plotseling een stem dicht bij de halfgeopende deur van den zolder. Het was een leerjongen, die van beneden kwam. „Zyn paard was aan een boom gebonden," voegde hij er buiten adem bij, „en hij lag op het gras, de vrouwen, die van de markt kwamen dachten, dat hij sliep. Nu hebben zij hem weer naar de fabriek gebracht. Zulk een rijkman als hij; hij heeft ver scheidene houderden fabrieksarbeiders onder zich, een koetsieren bedienden, en toch heeft hij zoo alleen hij zweeg verschrikt door het doodsbleeke meisjesgezicht, onder den zwarten kanten doek, door de wijd opengespalkte oogen en de slanke gestalte, die hem met neerhangende armen als een slaapwandelaarster voorbijstapte. Zij vraagde niet: „Is hij dood?" Deze bleeke lippen waren krampachtig op elkander gesloten. Zwijgend ging zij van de trap van het pakhuis af en liep door de geopende deur de straat op. En nu ging zij als gejaagd door de afgelegen, stille straten, denzelfden weg op, dien zy eens uit vrees voor de kostschool had ingeslagen.... Een herinneriug aan dien tijd kwam nu niet bij haar op; zij waudelde ook niet door golvende koren velden, die door de laatste stralen der Julizon werden beschenen zoo ver zij kon zien strekten zich de stoppelvelden uit, waarvan geheele vluchten kraaien opvlogen. Zy hoorde ook niet het gekras der vogels, het eenige geluid iu de doodsche stilte, die haar omringde het was haar, alsof het koor der scholieren

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1