HELDERSEHE EN iVIElIWEDIEPER Kil R l VT. Nieuws- en AlvertentieMal voor Hollands Noordertwartier. 1885. N". 117. Woensdag 30 September. Jaargang 43, Uitgever A. A. BAKKER Cz. 35) DE VROUW IET DE KARBONKELSTEENEN. „Wij huldigen het goedo." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Gróote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. De millioeneDspeech, jl. Vrijdag gehouden, heeft het Vaderland weinig voldaan. Na op de verhooging der uit gaven voor Marine en Oorlog gewezen te hebben zegt het blad: „Waar wij zulke cijfers zien, vreezen wij, dat ook deze minister van Financiën de kracht mist, om zijn ambtge- nooten binnen de perken te houden, die door den toestand der schatkist als noodzakelijk worden aangewezen. „Zal dan wellicht van hem die hervormende kracht uit gaan, die ons belastingwezen op betere grondslagen weet te vestigen, die de middelen ruimer weet te doen vloeien zonder de bronnen van bestaan der natie aan te tasten, die den druk gelijkmatig maakt en het geld bij voorkeur weet te halen, waar het 't beste gemist kan worden? „Het antwoord op deze vraag geeft de millioenen-rede ons niet. Wel weet de minister dat hij leenen moet en leenen zal, en wel ruim 12| millioen voor nog ongedekte tekorten, behalve 52millioen voor nog te voltooien werken, wel rekent hij uit, dat hij dan nog f 2,900,000 meer 's jaars moet hebben voor rente en amortisatie, maar op de vraag hoe die gelden te vinden, geeft de minister geen antwoord, en over de hervorming van ons belastingwezen geen enkel woord. Hij stelt zich tevreden met een paar bruikbare lapjes voor den versleten deken, hem nog door zijn ambtsvoorganger gelegateerd, maar van afdoende ver betering is bij hem geen sprake. 'Naar den roem om de hervormer te zijn van ons belastingwezen haakt hij niet. ,/Hapert het hem aan eerzucht of aan talent? „Of deze ónderstelling is ons het liefst vreest hij, waar het aan eerzucht noch talent hem ontbreekt, dat hij voor de verwezenlijking zijner denkbeelden bij deze ver tegenwoordiging op geen meerderheid kan rekenen? Maar waarom heeft hij dan de portefeuille opgeraapt, waaronder zijn voorganger zoo braaf heeft voortgezwoegd, als hij slechts kans ziet op tijdelijk lijfsbehoud in het drukken van diens schreden?'' De N. Rott. Crt. besluit haar hoofdartikel, getiteld: „Onze Werklieden, met de volgende regelen: Naar het Duitsch van E. MAllLITT. De oude schildër boog zich haastig over de zieke en fluisterde haar eenigc woorden in het oor. „Zal zij het nog niet vernemen vraagde zij en keerde wrevelig het hoofd om. „En waarom niet? Wil men wachten, tot gij van Londen teruggekeerd zijt, en als uw reis eens vergeefs is, wat dan Neen, dan zal zij tenminste weten, dat het een rechtmatige erfgenaam is, die uit het huis zyns vaders wordt verdreven, omdat hij geen schriftelijke bewyzcn kan vertoonen.... Max is even goed uw broeder, als de boosaardige gestrenge heer op het kantoor!" zeide zij met onverbiddelijke vastberadenheid tot de jonge dame. „lilanka was gedurende bijna een jaar uw moeder, zij was de tweede vrouw van uw overleden vader." Uitgeput zonk haar hoofd weer in de kussens; Margaretha bleef een oogenblik als versteend staan. Het was minder de plotselinge onthulling der zaak, waarvoor zy terngdiensde, dan het schelle licht der kennis, dat in een enkel oogenblik een ge- heelcn schakel van duistere gebeurtenissen ophelderde. „Ja, dit geheime huwelijk was het geweest, dat op de laatste levensjaren van haar vader zwarte schaduw had geworpenZy wist nu, dat hy den zoon uit dit tweede huwelijk teeder bemind en toch den moed niet gehad had, om hem openlijk als zoodanig te erkennen. Maar zij wist ook, dat in dat vreeselijk oogenblik, toen hy moest vreezen, dat dit teer beminde kind onder de puinhopen van het dak verpletterd lag, het vaste besluit bij hem tot rijp heid was gekomen, den knaap in al zijn rechten te doen treden „Morgen zal daarboven een storm woeden, even hevig als die waaronder ons oud huis nu in al zijn voegen kraakt," had hij naar de bovenverdieping wijzende in dien stormachtige nacht gezegd: Ja, hy zou inderdaad vreeselijke tooneelen beleefd hebben. Nu, de dood had hem die botsing met de vooroordeelen der door hem zoozeer gevreesde voorname wereld bespaard, maar tot welken prijs! „Gij hebt geen schriftelijke bewijzen in handen zeidet gy zoo niet?" vraagde zy met half verstikte stem. „Geene," antwoordde de schilder op doffen toon, en een bittere teleurstelling sprak ait den blik, dien hij na dien onverwachte vraag op de dame sloeg. „Tenminste niet zoodanige, die voor de wet geldig zyn. Deze heeft de overledene zich bij den dood mijner dochter toegeëigend; maar zy zyn in zijn nalatenschap niet te vinden geweest, zij zijn spoorloos verdwenen." „Zij moeten en zullen gevonden worden," sprak zij met klem. Daarop ging zij naar de keuken en kwam dadelijk daarop met den kleinen Max aan de hand weer binnen. „Hij zal mij gedu rende myn geheele leven een lieve broeder zijn," zeide zij geroerd terwijl zij den rechterarm om den knaap sloeg en haar linker hand beschermend op zijn krullebol legde. „Het kind is voor mij een heilig erfdeel myns vaders!.... Niemand heeft ecnig begrip gehad van het geheim zijner laatste levensjaren; slechts aan zijn oudste kind heeft hij tenlaatste eenige openbaringen gedaan. Zij waren weliswaar raadselachtig voor mij; maar nu ken ik de oplossing van het raadsel. Als mijn vader nog maar twee dagen had geleefd, dan droeg deze arme wees al lang onzen naam Maar ik zal niet rusten, voor zijn bepaalde laatste wil, die voor zijn dood zijn hoofd en hart uitsluitend bezig hield, ten uitvoer gebracht is.... Neen, spreek niet meer!" ;riep zij afwerend de hand naar de vrouw uitstrekkende, die met een uitdrukking van geluk op het gelaat haar mond wilde openen. Gy moet nu rusten Niet waar, Max, grootmama moet slapen, opdat zij spoedig weer Bij de volksbewegingen der laatste weken vielen tegen strijdigheden op te merken, die de aandacht niet mogen ontgaan. Van hen, die daartoe samenwerkten, zongen tegelijkertijd de ééne groep het „Wien Neerlands bloed," en de andere groep de „Marseillaise." Voelt men niet, dat dit niet kan samengaan? Bij den optocht te Amsterdam speelde het muziekkorps voor het paleis het „Wilhelmus van Nassauen, als eene hulde aan ons Koningshuis, en in dien optocht werd op eene vlaggestok een phrygische muts omhoog geheven, een symbool waarvan de beteekenis niet dubbelzinnig is. Bij de optochten te Amsterdam, te Rotter dam en in Den Haag ging de Nederlandsche vlag voorop, maar in het gevolg van hen, die als goede vaderlanders dit zinnebeeld van ons zelfstandig volksbestaan fier omhoog hieven, ontwaarde men de roode vlag, de drijgende sym bool, waaronder in het buitenland alleen vijanden eener geordende maatschappij, zich scharen, de vlag die dood, verwoesting en veiderf uitspreekt. En in deze optochten, waaraan werklieden deelnamen, die bij elke gelegenheid hoog opgeven van hunne gezindheid, om alleen langs ordelijken en wettigen weg naar hun doel te streven, werd ook nog een ander symbool meegevoerd, dat met deze verzekeringen in schrille tegenspraak is een bijl! Al deze dingen bewijzen, dat men op een verkeerden weg zich beweegt. De heer Heldt moge verzekeren: onze zaak is eene nationale zaak, maar wat beteekenen dan die telegrammen uit het buitenland, die roode vlag, dat uitheemsche revolutielied, die republikeinsche muts, die valbijl? Verzekeringen als die van den heer Heldt kunnen geen vertrouwen inboezemen, en evenmin het vertoonen der Nederlandsche driekleur, als men tegelijkertijd zoovele teekenen ziet, die bij den rustigen burger, den Nederlander die aan zijn land, zijne instellingen en zijn Vorstenhuis gehecht is, niets dan wantrouwen kunnen wekken. Wij nemen gaarne aan, dat vaderlandsliefde en orde lievendheid nog karaktertrekken zijn van ons volk, die ook door de werklieden niet zullen worden verloochend; maar hoe kunnen zij dan samengaan en samenwerken met lieden, die er zich op toeleggen deze karaktertrekken uit beter worde?" De knaap knikte en streelde de hand zijner grootmoeder. Hij nam zijn plaats aan het voeteneinde van het bed weer in, terwijl de jonge dame, gevolgd door den heer Lenz, naar de woonkamer ging. Hier in de diepe vensternis deelde hij haar tot nadere opheldering in vluchtige trekken nog enkele bijzonderheden mede, en zij storte daarbij stille tranen. De aandoening was voor hare zenuwen te hevig geweest en ter wille van de zieke had Mar garetha haar innerlijke ontroering beheerscht; maar nu kwam de reactie en zij kon haar tranen niet langer weerhouden. Eer zij heenging wierp zij nog eens een blik in de slaapkamer. De kleine Max wees op de zieke zy sliep blijkbaar kalm en vastzij had de drukkende last van haar ziel gewenteld, en een jongere, krachtige had die op de schouders genomen. Weinige oogenblikken later klom Margaretha de zoldertrap in het pakhuis weer op. Zij liep als het ware droomend voort. Er was niet veel meer dan een half uur verloopen, sedert zij zonder iets te vermoeden deze trap was afgekomen, doch welk een verandering in de toestanden had dit half uur teweeg gebracht!... Nu was het haar duidelijk geworden, waarom haar papa een beroep had gedaan op haar kracht en trouw! Hy had zichzelf beschuldigd van een ongelukkige zwakheid ja, die zwakheid, die vrees, dat de voorname wereld hem om zijn tweede huwelijk zou uitstooteu, dat was het geweest, wat hem het leven had vergiftigd! Zij bleef onwillekeurig staan en keek eens naar het voorhuis. Een snijdende wind huilde door het geopende dakvenster en glinsterende ijskegels omringden als drakentanden het kleine ronde kozijn. Margaretha huiverde, maar niet van de koude, die wel dadig haar gloeiend gelaat bekoelde haar kwam dc strijd voor den geest, die daar in het oude huis moest gestreden worden, eer het recht zegevieren en de jongstgeboren zijn intrek in het vaderl'jk huis volbrengen mocht. Had de zieke vrouw geen gelijk? Was deze schoone, flinke knaap geen waar geschenk des hemels voor de familie Lamprecht, die nog slechts een steunpunt had? Maar wat bekommerde de koude, hooghartige oude dame op de bovenverdieping zich over het verzekerde voortbestaan .der geërfde firma? Het kind was de kleinzoon van het verachte schildersvolk," en dat was voldoende, om haar bloed te doen koken en haar aan te sporen de erkenning van den wees zoo lang mogelijk te beletten. En Reinhold, de zuinige koopman, die de beide handen vast op de geërfde geldkist had gelegd, zou zeker geen penning afstaan zonder den hevigsten tegenstand Zij ging verder over de zolderplanken, die onder haar voeten knxaktcnAch ja, het waren niet alleen de dikke zolen der pakhuisknechts, die daarover waren gegaan, ook teêre meisjes voeten hadden zwevend de ongeschaafde planken betreden „een witte duif" was hier eens in en uitgevlogen. Bij deze plotselinge gedachte bedekte een donkere blos haar gelaat, dat zij een oogen blik achter hare handen verborg; toen stapte zy haastiger naar de deur, die naar den heilloozen gang voerde zij vermoedde niet, dat het ongeluk inderdaad achter deze deur op de loer lag. In het voorhuis had ondertusschen een heftig tooneel plaats gehad. Barbel had den behangers een verfrissching gebracht, en na een kort gesprek met hen had zij de deur geopend, om het roode salon te verlatenmaar met een slag was de deur dadelijk j weer toegesmeten, en de oude keukenmeid was gillend de kamer j weer binnen gekomen. Zij had in het eerste oogenblik niet kunnen spreken; met de hand naar de deur wijzende, was zij op den naastbystaanden stoel neêrgezegen en had haar voorschoot te roeien? Hoe kunnen zij, die om de banier onzer volks eenheid zich scharen, in hunne achterhoede lieden dulden, die deze banier verachten en bij voorkeur zich scharen om de roode vlag? Begrijpt men niet, dat men zijne eigen zaak op die wijze bederft? Men houdt niet op een goed vaderlander en een ordelievend burger te zijn, als men de meening uitspreekt dat van het algemeen stemrecht voordeel te j wachten is voor staat en maatschappij. Dit is eene meening waarover verschil van gevoelen kan zijn, maar die op zichzelve gelijke aanspraak heeft op eerbiediging, als elke andere eerlijke meening. Maar wanneer het algemeen stemrecht gevraagd wordt onder vertoon van roode vlaggen, phrygische mutsen en valbijlen, en onder het zingen van revolutionaire liederen, en er worden daarbij telegrammen van buitenlandsche oproermakers als middelen gebruikt om schrik aan te jagen, dan houdt alle aanspraak op eerbie diging op, want dan blijkt het dat er heel andere roerselen in het spel zijn, dat het algemeen stemrecht gevraagd wordt als een middel om troon en staatsinrichting omver te werpen en het maatschappelijk verband te verbreken. Het baat niet, of de ordelievende en welgezinde werk lieden, die aan dergelijke demonstraties deelnemen, al ver zekeren zij, dat zij betere bedoelingen hebben, hun samen werken met die anderen legt hun in elk geval eene mede aansprakelijkheid op. En al zouden zij er beteekenis aan willen doen hechten, dat die anderen slechts in de achter hoede staan, wie waarborgt hun en ons, dat zij niet morgen aan den dag door die achterhoede overvleugeld zullen worden Men schrijft uit Scheveningen: De zich nog niet verbeterende prijzen der haring drukken niet alleen op de reederijen, maar ook op de beurs der bemanningen van de vaartuigen, die thans minder loon dan vroeger genieten. Ook doet zich die toestand aan aanverwante vakken gevoelen; immers de manden makerijen hadden in den regel dezen tijd volop werk van mandjes, waarin de gerookte haring naar België werd ver zonden; thans ziet men, dat een enkele baas sluit en anderen de werkuren verminderen. België, waarheen uit- over het hoofd geslagen. Maar er was buiten volstrekt niets bijzonders te vinden geweest, gelijk een der arbeiders verzekerde, die de deur uit was gegaan, om te zien wat de stevige oude zulk een schrik had aangejaagd. „Ik geloof het gaarne, niet iedereen ziet het! Ach, dat is mijn dood!" had Barbel onder haar voorschoot gekermd. Toen had zij beproefd, weer op de been te komen; maar zij was zoo zwak en ontsteld geweest, dat zij geruimen tijd op den stoel moest blijven zitten. Langzamerhand had zij haar voorschoot laten vallen en haar gezonde bruinachtig roode gelaatstrekken waren aschgrauw geweest. Maar zij had gezwegen dat waren immers vreemde menschen, die ambachtslieden, die mocht men den mond toch niet openmaken, die zouden het bekend maken en dan wist in een paar uren de geheele stad, wat er bij de Lamprechts ge beurd was!" Gelukkig waren de arbeiders kort daarna met hun werk gereed. Toen behoefde zij toch niet alleen door den langen gang te loopen. Zij was van de beide handwerksgezellen vergezeld, had links noch rechts gezien en was eindelijk weer naar haar keuken geslopen ja „geslopen" had de huisknecht verteld,'zij was als een spook aangekomen en op de keukenbank nedergezegen. Maar hier was haar tong weer losgeraakt. Nu was „de vrouw met de karbonkelsteenen" haar ook verschenen en nu moest er maar een komen om haar uit het hoofd te praten, wat zij met eigen oogen had gezien! Dat moesten ze maar eens probeeren! De oude huisknecht en de oude Jet hadden met open mond en oogen geluisterdde koetsier was er ook bijgekomen, en juist op het oogenblik, toen Frederik had gevraagd: „Was zij ook in het donkergroene sleepende kleed, zooals toen ik haar gezien heb?" was ook een leerling uit het kantoor de keuken binnen gekomen, om een glas suikerwater voor zijn jongen chef to halen. „Wel neeu groen niet!" had Barbel hijgend maar sterk met het hoofd schuddende gezegd. „Wit, sneeuwwit vloog ze in den gang den hoek om. Precies zoo moet zy in de doodkist gelegen hebben." En daaraan had zij een verhaal vastgeknoopt, dat zelfs den leerling de haren had doen te berge rijzen. Maar door hem was de gebeurtenis ook op het kantoor bekend geworden. Reinhold was over het lange wegblyven van den jongeling hevig vertoornd geweest, en toen had deze zich veront schuldigd met de ontsteltenis in de keuken. Dadelijk daarop was de jongeheer gekomen. Hij had zijn dikken pelsjas aan en zijn bontmuts op gehad. „Gij gaat nu met mij naar boven en wijst mij de plaats, waar gij de witte vrouw beweert gezien te hebbenhad hij de oude aan alle leden bevende keukenmeid op strengen toon bevolen. „Ik wil toch eens zien, of men het spook eindelijk niet eens zal kunnen te pakken krijgen Gij lafaards brengt het huis hoe langer hoe meer in opspraak hoe zal ik huurders krijgen, als ik later eens alle overtollige ver trekken wil verhuren?.... Voorwaarts, Barbel! Gij weet, dat ik volstrek niet van gekscheren houd!" En nu had Barbel geen woord van tegenspraak over de beven de lippen durven brengen. Zij was hem met knikkende kniëen gevolgd de trap op en de vestibule door; haar angstig tegen streven bij den hoek van den gang had haar ook niets geholpen hij had haar bij den arm gepakt en langs de hen aanstarende portretten voortgeduwd tot aan het trapje, dat zijwaarts naar den zolder van het pakhuis voerde. Maar daar was hij plotseling als dol teruggedeinst, had de even geopende deur van het dakkamertje wat verder opengeduwd en zoo naar binnen gegluurd, en toen hij Barbel het gezicht weer had toegekeerd, waren zijn groote, gryze oogen vol leven geweest, zy hadden gefonkeld als die van een loerende kat.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1