H ELDERSOHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad YOorHotadsNoorderkwartier.
1885. N°. 119.
Zondag 4 October.
Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
III TEIÏÏi- II DAIKTO
bij Mevrouw KLEINE'S graf.
S7) DE VROUW MET DE KARBONKELSTEENEN.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Nauw dort de laatste lauwer aan Uw voet,
O, groote kunstnares! begaafde vrouwe!
En reeds krimpt 't schreiend hart ineen van rouwe,
Nu ge aardsche rust zoo schielijk derven moet!
Hoe eeren we U?Een traan slechts? slechts een groet?
Neendriewerf neenwant de eerzuil, U te bouwen
In 't hart van wie Uw glorie mocht aanschouwen,
Wijkt nooit uit ons bewonderend gemoed.
O, Priesteresse bij de gratie Gods!
Hoe kon Uw kunst vaak onze ziel verkwikken,
Ons troostend bij de wislingen des lots
Rust zacht! En wij?.... Bij 't rustloos golfgeklots
Der levenszee herdenken we oogenblikken,
Door U gewijd tot uren des genots!
2 October '85.
AMSTELAAR.
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Een plotseling opkomende blos kleurde het gelaat van het
meisje. /.Nu dan myn oom!" verbeterde zij haastig. «Hij zal
nimmer tot die gewetenlooze verstandige menschen behooren,
neen nooit, nimmer! Ik wil het! Ily zal uitspraak doen
„De hemel beware mijWaag het uiet er met hem over te
spreken, tot...."
„Tot wanneer, mama?" vraagde de landraad, die plotseling
uit zijn kamer kwam.
De oude dame ontstelde, alsof een onverwachte donderslag
boven haar hoofd dreunde. «Wel, zijt gy al zoo vroeg terug,
Ilerbert?" stotterde zij, terwyl zy zich verlegen omwendde. „Gij
komt zoo met de deur in het huis vallen!"
„Geenszins. Ik ben op den gewonen tijd teruggekomen en
sta hier al sinds lang in de open deur, maar ik werd niet opge
merkt." Dit zeggende trad hy nader. Hij zag er ernstig, ja
somber uit, en toch vond het jonge meisje, dat zijn blik verhelderde,
toen hij haar even aanzag.
„Ik zou mij dadelijk bescheiden verwijderd hebben," zeide hij
tot zijn moeder, „als het hartstochtelyk gevoerde gesprek tusschen
u en Margaretha niet ook mij betroffen had. Gij weet, dat
ik ray ten taak heb gesteld licht over die zaak te verspreiden."
„Ook thans nog, nadat gij u hebt kunnen overtuigen, dat ieder
wettig bewijs ontbreekt?" vraagde de oude dame bevend van
ergernis. Zy haalde de schouders op. Nu wat mij betreft,
ontsteek vrij de fakkels, om een schandvlek te verlichten meer
zult gij niet bereiken! U, Herbert begrijp ik niet! Het ligt
toch voor de hand, dat de papieren als zij ooit bestaan hebben,
wat ik echter betwijfel om goede redenen verduisterd zijn.
Zegt gij niet bij uzelf, dat gij u door 't oprakelen van die zaak
zwaar bezondigt aan Baldewijn?"
„Wat noemt gij het bezondigen, als ik tracht zijn schuld
goed te maken?" zeide haar zoon toornig. „Het is voor mij ook
volstrekt niet meer de vraag, of er door den overledene ver
duistering van papieren heeft plaats gehad of niet; ik kom hier
op voor het recht van den levende, die niet bestolen mag worden.
Ik weet reeds te veel, om te dulden, dat er een geheimzinnige
sluier over de nog hangende vraag blijft uitgespreid. Of meent
gij, dat ik mij immer tot medeplichtige van een verzwegen schuld
zou willlen verlagen? Margaretha zegt
„Spreek mij niet over die hersenschimmen!" riep mevrouw
de ambtsraad, terwijl zij haar beide handen afwerend naar hem
uitstak. „Het is voldoende bekend, dat er voor zulk een ver
ward meisjesbrein maar een geringe aanleiding noodig is, om
er een geheel weefsel van droombeelden aan te verbinden."
De landraad wendde het hoofd naar de zijde van Margaretha.
iLaat u dit niet krenken, Margaretha!" zeide hij.
„Welk een liefderijk troostende toon!" zeide zijn moeder spot
tend. „Wordt gij nu op eens een teedere oom, gij, die voor de
oudste van Fanny nooit de minste sympathie hebt gehad?....
Het zij zoo! Spant maar tegen mij samen, ik zal het hoofd nog
wel boven water houden! Mij zult gy niet overtuigen, of ik
(moet het zwart op wit zien!"
„Gij zult het zwart op wit zien, mama!" zeide Herbert kalm
en vastberaden. „De kerkregisters te Londen zullen toch wel niet
jverbrand zijn."
„O, myn GodBedoelt gij daarmede ook, oom, dat mijn vader
de papieren die onder zijn berusting waren zelf vernietigd heeft?"
riep Margaretha als in stille wanhoop uit. „Het is niet waar!
iHij heeft het niet gedaan! ik zal hem verdedigen en tegen deze
schandelijke verdenking stryden, zoolang ik adem haal!.... Ik
'ben vast overtuigd, dat de reis naar Londen overbodig is; de
papieren moeten hier gevonden worden, als er maar beter ge
werkt wordt."
„In deze illusie kan ik u, helaas! niet versterken," antwoordde
Herbert. „De geheele schriftelijke nalatenschap, alle documenten,
zelfs de kantoorboeken, zijn nauwkeurig onderzocht, niet het
kleinste stukje papier is aan onze oogen en handen ontgaan. Ik
heb de gansche benedenverdieping doorzocht, ook alle laden en
kasten der ongebruikte meubelen in de woonvertrekken."
„In de vertrekken der benedenverdieping, zeidet gij vraagde
zij met ingehouden adem. „En de kamers in den zijvleugel?"
De landraad zag haar met groote oogen aan. „Hoe kon de
gedachte bij mij opkomen, ook daar te zoeken?"
„In de spookkamer van de schoone Dora, die sedert jaren door
geen mensch is betreden!" voegde mevrouw de ambtsraad er
met een hoongelach bij. „Nu ziet gij eens, Herbert, hoe het in
zoo'n verward meisjesbrein toegaat!"
„Ik heb er papa kort voor zijn dood zien binnengaan," zeide
Margaretha oogenschijnlijk kalm, maar haar stem beefde van
innerlijke ontroering. Hij heeft zich toen in dat vertrek opge
sloten."
„Dan gaan wij er onmiddellijk heen!" riep de landraad verrast
uit? Zij vloog naar beneden, om den sleutel te halen. Na weinige
oogenblikken keerde zij terug en ontmoette Herbert aan de deur
der vestibule, maar hij was niet alleenzijn moeder, in een dikke,
warme shawl gewikkeld vergezelde hem. Zij moest er toch ook
bij zijn, als de schat opgedolven werd, zeide zij met een zyde-
lingschen blik op haar kleindochter.
Margaretha snelde vooruit en opende de deur der kamer.
Voor den eersten keer in haar leven overschreed zij dezen
drempel, en had zij de prachtige zolderschildering boven haar
hoofd. Een flauwe geur van verdorde bloemen kwam haar
tegen de namiddagzon wierp haar stralen door de zijden over
gordijnen. Over dezen drempel zou de witte vrouw geslopen
zijn en menige geestenziener beweerde, dat hier ook de boos
aardige mevrouw Judith huisde. Maar over dezen drempel waren
ook de voetjes in de van hooggehakte schoentjes gezweefd, en hadden
de bedienden van het huis verschrikt en de sage van de rond
dolende schoone Dora weer doen herleven.
Mevrouw de ambtsraad sloeg, toen zij binnenkwam met haar
zakdoek heen en weer. „Bah, wat is hier een akelige atmosfeer
En wat een stof!" riep zij toornig en wees naar de meubels.
Alles grauw en bestoven. „En nu wilt gy ons wijsmaken,
dat uw vader hier in zijn laatste levensdagen heeft vertoefd,
Margaretha?.... Ik zeg u, dat deze deur in jaren niet geopend
is!.... Nu, het is waarlijk geen wonder, als gij daar in dien
gang allerlei visioenen hebt gehad het is daar ook wezenlijk
om bang te worden
Margaretha zweeg. Zij zag den landraad vol beteekenis aan
en wees op een voetspoor, dat over den stoffigen ingelegden
vloer rechtstreeks naar de schrijftafel bij het venster liep.
Herbert schoof de gordijnen open en de buitengesloten zonne
schijn viel helder naar binnen en wierp een matten glans over
de kostbare schrijftafel met perle d' amour en zilver ingelegd....
Het was een prachtig meubelstuk met een groot aantal laadjes
in het middenvak.
Mevrouw de ambtsraad had haar japon opgenomen en was,
zichtbaar getroffen ook het voetspoor gevolgd. Nu stond zij met
uitgerekten hals achter haar zoon en kleindochter en kon zekere
zenuwachtige gejaagdheid niet verbergen.
Herbert kon den sleutel gemakkelijk omdraaien, en de deur
sprong open. De landraad deinsde achteruit en de oude dame
uitte een flauwen kreet; op het gelaat van Margaretha verscheen
een trek van gemengde vroolijke verrassing en diepen weemoed.
„Daar is zij!" riep zij uit als bevrijd van angst en spanning.
Ja, dat was het 3choone vrouwenhoofd, zooals het zich eens
in de galerij had vertoondDat was die onvergelijkelijke lelieblanke
huid, die het gelaat van het meisje zoo onschuldig en zoo aan
trekkelijk maakte, dat waren de helderblauwe oogen, waarboven
de fijne, donkere wenkbrauwen zich welfden! Slecht9 de blonde
lokken, die eens over borst en hals hadden gegolfd ontbraken
het haar was sierlijk gekapt en boven het voorhoofd prijkten de
karbonkelsteenen der schoone Dora.... Ach, daarom zouden deze
steenen, „nimmer weer een vrouwenhoofd versieren, zoolang hij
leefde?" zooa'~ de overledene op dien avond op hartstochtelijke
Binnenland.
Het verslag van het college voor de zeevisscherijen
is den minister van Waterstaat aangeboden. Daaruit blijkt,
dat in het afgeloopen jaar de haring overvloedig is ge
vangen Met een vloot van 429 schepen werden niet
minder dan 325 millioen stuks haring gevangen, waarvan
47 millioen werden gesteurd, om als bokking aan de markt
te komen. De rijkdom dezer vangst komt nog te beter
uit, als men ze vergelijkt met die der beide voorafgaande
jaren; de statistiek geeft voor 1882 240,479 vaten pekel
haring en 63.4 millioen steurharing, voor 1883 235,336
vaten pekelharing en 47.6 millioen steurharing en voor
1884 339,000 vaten pekelharing en 47.3 millioen steur
haring.
Toch heeft die voorbeeldelooze overvloed van haring in
1884 aan onze visschers en handelaars geen voordeel aan
gebracht, zegt het verslag. Ook de vreemde visschers
toch vingen veel en de buitenlandsche markten waren
daarom door handelaars niet zoo gemakkelijk te voorzien.
Veel bleef onverkocht. Over de kwaliteit viel voorts niet
te roemen.
De totale uitslag was in 1884 voor de rederijen dat
met een vangst van 100,000 vaten meer dan in 1883
f 500,000 minder werd besomd.
De nieuwe cursus aan de Theologische School te
Kampen is aangevangen met 74 studenten, van welke 44
nog in de litterarische vakken en 30 reeds in de theologie
studeeren.
Als een bijzonderheid op landbouw-gebied zij vermeld,
dat op de jongste weekmarkt te Heusden door den land
bouwer Huijgen uit Heesbeen een reuzen-roode kooi was
aangevoerd, die zeven-en-twintig halve kilo's woog.
toon had verklaard! Ja, deze vrouw met de karbonkelsteenen
was evenzeer bemind en beweend geworden als de eerste, de
ronddolende witte vrouw vau het huis der DamprechtsDe oude
Justus was niet weer getrouwd en was een somber, zwaarmoedig
mensch gebleven tot aan zijn dood, evenals zijn nakomeling, de
veelbenijde Baldewijn Lamprecht.... Welk een onweerstaanbare
drang des harten mocht de schoone Blanka er toe aangedreven
hebben, ora zich even zoo te tooien als haar ongelukkige voor
gangster, die denzelfden noodlottigen stap had gedaan als zij en
dien zy met haar leven had geboet?
Een bedwelmende geur verspreidde zich uit het kastje, rondom
het portret lagen rozen, verdorde rozen, die hier als wydings-
offer hadden moeten verwelken. Voor het portret lag ook de
laatste kleine bloemruiker, welke Margaretha op dien namiddag
in de hand haars vader had gezien de schoone Blanka had zeker
veel van rozen en rozengeur gehouden.
„Nu, het portret bewijst nog niets!" riep mevrouw de ambts
raad met trillende stem, nadat allen een oogenblik van verras-
en verbazing hadden gezwegen. „Het zal zijn, zooals ik u zeide,
Herbert! Er is inderdaad slechts bewezen, dat de zwakke man
ten minste voor eenigen tyd in de netten der kokette is ver
strikt geraakt.
Zonder te antwoorden trok de landraad aan een dor kleine
laden, maar zij ging niet los.
„De kast zal op dezelfde wijze ingericht zijn als de schrijftafel
van tante Sophie in de tuinkamer," zeide Margaretha. Zij tastte
binnen in de kast en trok aan een smal, vooruitspringend houten
lijstje; met dezen enkelen ruk waren alle laden aan den linker
kant geopend.
In de onderste vakken lagen vele moderne sieraden, meestal
voorzien van bonton linten, in ieder geval relikwiën voor den
eenzamen man; daarop kwam echter een met papieren gevulde
lade aan de beurt. Margaretha hoorde, hoe plotseling de adem
haling van haar grootmama, die achter haar stond diep en
moeielijk was; het oude, fijne vrouwengelaat verscheen over haar
schouder het was geheel kleurloos, cn de oogen doorboorden
als het ware den inhoud der lade. Slechts enkele met een zwart
lint omwonden pakketten brieven waren hierin; maar bovenop
lag een afgezonderd couvert met een opschrift van de hand
des overledenen.
„Papieren, betreffende mijn tweede huwelijk!" las de landraad
luide: Mevrouw de ambtsraad uitte een kreet van ontsteltenis.
„Dus toch!" riep zy, de handen ineenslaande.
„Grootmama, wees barmhartig!" bad Margaretha innig smee-
kende
„Er is geen barmhartigheid noodig, Margaretha," sprak de
landraad het voorhoofd fronsende. „Ik begrijp niet, mama, hoe
het u mogelijk is geweest, te wenschen, dat het vermoeden niet
bevestigd zou worden. Het recht van den knaap zou ook zonder
deze papieren bewezen zijn geworden, en de wereld had binnenkort
moeten vernemen, dat er een zoon uit een tweede huwelijk
bestaat. Het vinden van deze documenten heeft slechts in zoover
waarde, dat het ons, den naasten bloedverwanten bewijst, dat
Baldewyn niet voornemens is geweest, do eer zijner overleden
vrouw, van zijn kind om den banvloek der voorname wereld te
ontgaan, te benadeelen."
„Dat heb ik wel geweten!" riep Margaretha met van vreugde
stralende oogen. „Nu ben ik gerust!"
„Maar ik niet!" zeide de oude dame toornig. „Dat schandaal
vergalt mijn laatste levensjaren. Schande over hem, die ons in
zulk een stuitende komedie heeft doen medespelen! Ik heb aan
het hof zijn lof uitgebazuind, zooveel ik kon. Zyn aanzien in
de hoogste kringen had hij aan mij te danken, aan mij alleen.
Hoe zal men fluisteren en spotten over de „kortzichtige mevrouw
Marschall," die zonder iets te vermoeden den schoonzoon van
den ouden Lenz in de hoogste kringen heeft ingeleid!... Ik ben
voor altyd verlorenIk ben aan het hof onmogelijk geworden
O, had ik mij toch nooit vernederd, dit kramershuis binnen te
trekken! Nu zal men met den vinger naar dit huis wijzen, en
wij, de Marschalls wonen er in, en gij, de eerste ambtenaar der