HELRERSCHE
EN NIËIIWËDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 140.
Zondag 22 November.
Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
2> TRULDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnenland.
Nauwelijks was het bekend dat het nieuw gekozen Kamerlid
voor Sneek, de heer B. H. Heldt, jl. Donderdag zijn penaten
weder zou opzoeken, of zijne vrienden van het Nederlandsch
Werklieden-verbond waren er op bedacht hem in alle stilte eene
verrassing te bereiden, „want hadden wij het hem gezegd (zeide
de heer Post) de nederige Heldt zou er voor bedankt en den
wil voor de hand genomen hebben." Met toestemming van den
burgemeester brachten dan een honderdtal leden van het Bond
hem jl. Donderdag avond aan zijne bovenwoning in de Witten-
straat buiten de Haarlemmerpoort eene serenade met ranziek,
fakkellicht en lampions, in 't midden waarvan een groot trans
parant, aan de óéne zijde de woorden Ilulde aan ons eerelid, aan
de andere zijde: Leven de liberale kiezers van Sneek.
Te 9 uur verzamelden deze mannen zich in het gebouw van
het Werkmansbond, waar de voorzitter een kort woord van hnlde
bracht aan den man die dc ziel der arbeiders-beweging was niet
alleen maar ook een vraagbaak voor oud en jong, een vriend in
lijden en verblijden. Thans was duidelijk gebleken wat de
arbeiders-beweging op wettigen weg vermocht, en met Heldt
voor oogen, meende hij, moest men blyven voortgaan om lang
zamerhand nog meer te verkrijgen. Dc heer Post maande allen
aan om toch vooral ordentelijk te zijn, niet luidruchtig, maar
zooals Heldt, wien de ovatie gold, dit het liefst wenschte.
In de beste orde stelde de commissaris van politic der tweede
sectie, de heer Stork, die voor deze gelegenheid, om den heer
Heldt een passend eerbetoon te geven, met een officiëel ordelint
was getooid, den stoet op, en voorafgegaan door een paar honderd
knapen die volksliederen zongen ging het, omstuwd door eene
menigte, waarbij de socialisten schitterden door afwezigheid, langs
den Korten Nieuwendyk cn de Haarlemmerstraat.
Op het plein genaderd liet de muziek zich het eerst hooren
en weldra was men vroolyk het huis van Heldt genaderd. Nauwelijks
was deze voor het open raam verschenen of hij werd met fanfares
en hoera's begroet. Tot kalmte teruggekeerd zong de zangver-
eeniging Kunst na Arbeid den gevierden vriend een vers toe
van drie coupletten, vervaardigd door een lid der Veroeniging,
den smidsgezel Jordaan, waarvan de eerste en laatste strophen
aldus luiden
Triomf! Triomf! het schoon bewys
Van Friesland's ouden roem,
Zoo men den vrijen wil ooit prys'
Dat men dan Friesland roem.
Door W. Heisiburg.
Hij was zoo geheel onder den indruk van de leegte, die het
vertrek van een ons dierbaar persoon in het hart nalaat, dat hij
in een alles behalve opgewekte stemming zijn schreden stadwaarts
richtte. By den ingang sloeg hij echter zijwaarts af en betrad
een eenzamen weg, die langs den ouden, maaT goed onderhouden
stadsmuur voerde. Waar hy eigenlijk heenging, wist hij zelf niet
hij had hier niets te doen en kende niemand, maar mocht toch
geen vreemdeling blyven in de stad, die het dichtst by zyne
bezitting was gelegen. Zy scheen haar naam van Duitsche keizer
stad eer aan te doenfier verhief zich het kasteel met de beroemde
stiftkerk op de steile rots; boven al de roode, spitse geveldaken
stak nog menige hooge kerktoren uit, terwijl wallen en muren,
door lompe, vierkante wachttorens afgewisseld, de oude stad nog
altijd als een hechte krans omringden-
Hy genoot van dit fraaie gezicht, en al voortwandelende, deed
zijne fantasie de prachtige keizerstad uit hare duizendjarige
sluimering ontwaken. Na een korte poos bleef hij staan en zag
naar een dier grauwe wachttorens op: „Zoo- waar, bijna de
Eschenheimerpoort te Frankfort!" mompelde hij. „Welke won
derlijke sprongen maken onze gedachten!"
Eensklaps was hy weer tot den tegenwoordigen tijd terugge
voerd. Nog geen vier weken geleden was hij die fraaie poort
doorgekomen, zonder te vermoeden dat hij haar evenbeeld in
Noord-Duitschland zoo schielijk daarop zou loeren kennen. Even
onverwacht als een bliksemstraal bij heldere lucht bad hem de
erfenis overvallen, die hem tot eigenaar van Niendorf maakte.
Ho«* de oude broeder van zijn grootvader er toe gekomen was,
van al de talrijke familieleden juist bóm tot erfgenaam te be
noemen, was ieder een raadsel en alleen te verklaren uit diens
bijzondere gehechtheid aan de moeder van den jongen man, die
altijd een schreefje bij den ouden zonderling vooruit had gehad.
Hem was het echter by de ontvangst van die tijding te moede
geweest, alsof een gouden regen hem in den 6choot was gevallen.
In een stad van millionairs valt het zeer moeielyk met een
assessorstractementje rond te komen. En bovendien ddar in
dat weelderige, ziel en zinnen bekorende leven had hy een harte-
wond ontvangen, die nog telkens in de herinnering schrynde;
en wel, als een sierlijk rytuig met zwarte paarden en bedienden
in zwart met zilver afgezette livrei hem voorby snorde, waar een
vrouwelyke gedaante, met donkere struisvederen boven het blanke
gelaat en op de kastanje-bruine vlechten, in de satynen kussens
zat gedoken en hem zoo wonderlyk met baar groote blauwen
oogen aanzag. Na zulk een ontmoeting was hy dagen lang
ontstemd. „Een modepop, een vrouw zonder hart!" noemde hy
haar bitter; maar toch had hy eens, een geheel jaar lang, het
tegendeel gedacht en gehoopt, totdat hy op zekeren dag de aan
kondiging van hare verloving ontving. Zij trouwde een bankier,
die menigmaal tot mikpunt van hare spotternyen had gediend.
Maar 't was waar!" hij bezat een millioen!
Ja, hoe verheugd was hij geweest hare nabijheid te ontvlieden,
hoe gaarne had hy die groote wereld met al haar kleinheid
achter zich gelaten, hoe opgeruimd had hy zijne moeder over
alles geschreven en wat had hij nu gevonden
Maar om het evenDe rentmeester, dien hij voorloopig had
aangesteld, scheen voor zijne betrekking geschikt hij zelf wilde
ook de handen zooveel mogelijk uit de mouw steken en dan
was Wolf er immers ook! Hy begreep volstrekt niet, wat zijn
vriend de kantonrechter op dien man had aan te merken!
Voor eeuwen reeds alom bekend als mannen, een van stuk,
Wier geest men nooit tot „buigen wendt,
Zoo wars van ieder juk,
Ja, vrije Fries, uw naam tot eer, hebt gy een keus gedaan.
Boog lang de macht het recht ter neer;
Nu vangt herstelling aan! (bis)
Triomf! Triomf! dan ook de man,
Op wie die kenze viel,
Waar ons Verbond op bogen kan,
Als aller streven ziel,
Een held're geest, een kloppend hart,
Voor recht en billykheid.
Een trouwe vriend in vreugd of smart,
En edel in den strijd,
Zoo: voor het volk thans aangesteld,
Door keus van Frieschen grond,
Blijft hij voor ons toch: onze Heldt!
Wij blijven: zijn Verbond! (bis)
Hierna gingen enkele vrienden den heer Heldt geluk wenschen
waarbij de voorzitter van Kunst en Arbeid het woord voerde
en daarbij den wensch te kennen gaf dat aan alle arbeiders
de eerlijke trouwe vriend Heldt in hun leven en streven ten
voorbeeld mocht strekken.
Heldt dankte hartelijk voor de ovatie en zeide overtuigd te
zijn dat hij den zetel in de Tweede Kamer niet te danken had
aan zijn persoon, maar alleen aan de arbeidersbeweging. Hij zou
daarvoor en daarin blijven ijveren, en welke invloeden daar ook
bij of tusschen mochten komen, nooit zou hij zijn beginsel ver
zaken. Liever dan dit zou hij de Kamer verlaten.
Deze laatste woorden lokten een storm van toejuichingen uit
en zij gaven de heer Post aanleiding tot de verzekering, dat hij
niet anders verwacht had van Heldt, dien hij nu 20 jaren zijn
vriend mocht noemen.
Namens den heer Heldt sprak de voorzitter van het Bond uit
de woning de mannen daarbuiten toe, en herhaalde wat Heldt
gezegd had.
Alsnu werden er nog eenigc liederen gezongen, eenige muziek
stukken uitgevoerd en even ordentelijk als men gekomen was,
keerde men tegen elf uur naar het uitgangspunt terug. Geen
enkele wanklank liet zich hooren. Eene scherpe tegenstelling met
de optochten der socialisten! (N. Rott. Crt.)
Wegens ongesteldheid der diva, zijn de voorstellingen
van Adeline Patti te Amsterdam uitgesteld.
Reeds een geruime poos had hij door de drukke straten van
de stad gewandeld en onderwijl naar het logement gevraagd,
waar zijn koetsier wilde stallen. Nu kwam hij op de markt,
waar het standbeeld van Roland zijn oog trof. Een fraai stad
huis in renaissancestijl verhief zich aan de westzyde, met eenige
aanzienlijke woonhuizen aan weerszijdensommigen hadden bal
kons, anderen waren trapsgewijs uitgebouwd, zoodat men de
vrees niet kon weerhouden dat zy voorover zouden vallen. Slechts
twee of drie woningen waren van later datum, maar ook van
deze had men blijkbaar het middeleeuwsch voorkomen trachten
te behouden.
Verrast hief Linden de oogen op naar den voorgevel van een
deftig huis, waarbij hy toevallig was blijven stilstaan. Het was
een gebouw van drie verdiepingen. Boven de groote, in Got-
hischen styl bewerkte huisdeur, zag men een sierlijk balkon, dat
aan elke verdieping was aangebracht, om zich als statige toren,
met een windwyzer in top, naar de blauwe Octoberlucht te ver
heffen. Op de bel-etage waren de door kolommen gescheiden
vensters met ouderwctsche basreliëfs versierd. Ongetwijfeld was
daar alles volgens antiek-modernen smaak ingericht. Op de tweede
verdieping hingen fraaie kanten gordynen achter hooge spiegel
ruiten, terwijl een overvloed van fuchsia's en anjelieren in de
daar buiten aangebrachte bloemenhekken de voorbijgangers toe
knikten. Een lief meisjesgezichtje daartusschen en men zou
zich niets schooners kunnen denken.
Dit vertoonde zich echter niet, en met- nog een enkelen blik
op de kunstig vervaardigde yzeren leuning van de hooge stoep,
wendde de opmerkzame beschouwer zich af en stapte dwars de
markt over naar het logement, om hier het middagmaal te ge
bruiken. Daar het reeds laat was, bleek hij de eenige gast in
de groote, nette eetzaal te zijn. Zoo at hij vry schielijk en zette
vervolgens zijn wandeling door de stad voort.
Achter het stadhuis dwaalde hy in verscheidene nauwe straten
en stegen rond, maar kwam vervolgens door een verwelfde poort
onverwachts op een plein, met hooge reeds half ontbladerde
lindeboomen beplant, die ernstig en plechtig als het ware de
wacht over een groote kerk hielden. Alles scheen hier uitge
storven. Behalve een paar kinderen, die tnsschen het dorre loof
speelden, en een oude vrouw, die naar een zonnig plekje strom
pelde, was het overal even rustig en stil.
Een zijdeur van de kerk stond open en zoo trad hij het in
schemerdonker gehulde bedehuis binnen, nam zijn hoed af en
bekeek aandachtig, door den edelen eenvoud van de bouworde
getroffen, de slanke maar stevige pilaren en het kunstig traliewerk,
waarmede het koor was afgesloten. Vervolgens stapte hij voort
tusschen de van ouderdom bruin geworden en fraai gebeeldhouwde
banken. Het een en ander wekte zijn belangstelling; hij had
altyd veel op met de schoone vormen van den renaissancestijl
en thans trof het hem des te meer, daar hij niet gedacht had,
hier iets van dien aard aan te treffen.
Nu bleef hij ccnsklup verrast staan: bij gindsche doopvont,
waarboven een witte duif met uitgebreide vleugels zweefde, werd
hij drie vrouwen gewaar. Twee harer schenen tot den minderen
stand te behooren; de oudste, vermoedelijk de baker, wiegde de
doopeling op hare armen heen en weder; de andere, eene jonge
vrouw, zeer eenvoudig in het zwart gekleed, zag met beschreide
oogen op het kind neer, terwijl een derde zich daar overheen
boog; maar de kerkknecht, die juist het doopbekken vau water
voorzag, maakte deze laatste geheel onzichtbaar, zoodat Linden
alleen den sleep van een donkerzijden japon op den steenen
vloer kon onderscheiden.
En nu hoorde hij een zachte, welluidende vrouwenstem zeggen
Voor de Arrondissements-recktbank te 's Hage stond
jl. Donderdag terecht de sociaal-democraat en letterzetter
Van Raaij, die geschreven heeft en doen verspreiden in
September 11. het bekende Stemrechtlied, dat, als noemende
de rijke heeren der Eerste Kamer dieven, woekeraars eerste
klas, door de justitie is aangemerkt als hoon aan leden van
de Eerste Kamer aangedaan door hen beleedigend ten laste
te leggen, dat zij zijn woekeraars en dieven. Van Raaij
erkende de feiten, maar verzekerde bij zijn ondervraging
niet bedacht te hebben dat het woord dieven zou worden
opgevat in den zin van het strafwetboek. Zelf las hij zijn
verdediging voor. Hij had van Kamerlieeren niet van
Kamerleden gesproken. Hij hield vol het woord woekeraars,
met het oog daarop dat Eerste Kamerleden zijn kapitalisten,
levende van interesten en niet zelf arbeidende, en zette
zijne theoriën uiteen. Scheldwoorden had hij niet bedoeld
en de uitdrukkingen alleen gebezigd in staathuishoudkundigen
zin. Zijn veroordeeling zou bewijzen dat men in Nederland
niet mag denken en spreken anders dan regeerende personen
het begrijpen. De eisch strekte tot f 100 boete, subsidiair
14 dagen gevangenisstraf. De uitspraak is bepaald op
26 dezer. Op de publieke tribune merkte men vele socia
listen op, o. a. Domela Nieuwenhuis.
In de jl. Donderdag te Amsterdam gehouden ver
gadering van aandeelhouders in den Parkschouwburg is
besloten dat gebouw te verkoopen.
Het Gerechtshof te 's Hage heeft Veringmeijer te
Schiedam, wegens doodslag op den grasmaaier Wittenberg,
veroordeeld tot 6 jaren tuchthuisstraf.
Die op de marktdagen in November het overigens
zoo stille landstadje Goes bezoekt, zoo meldt men vandaar,
zou inderdaad gaan twijfelen of het met den boerenstand
wel zoo heel slecht gaat, als sommigen beweren. Er heerscht
dan eene buitengewone drukte in de stad. Overal ontmoet
men de keurig uitgedoschte boerinnetjes van allerlei leef
tijd, die eens echt Toondag komen houden. De naam
toondag duidt aan de veemarkt, die in deze maand op
iederen Dinsdag plaats heeft en van welke gelegenheid ook
zelfs de dienstbaren van beiderlei kunne gebruik maken
om eens een dag vrijaf te hebben en zich te vermaken.
„Schrei toch niet zoo, goede Johanna! Geloof mij, ge zult nog
veel plezier van het kleine ding beleven schrei maar niet!
Engelman, ga nu den predikant roepen mijne zuster schynt
niet te komen, ze heeft zeker oponthoudt gekregen. Wij zullen
maar niet langer wachten."
De spreker wendde zich tot de moeder en Frans Linden zag
nu vlak in een jeugdig meisjesgezicht. Eigenlijk was het niet
schoon, dat smal, langwerpig gelaat, door dik, lichtbruin haar
omgeven, was het teint te bleek en de uitdrukking te somber,
die door de eenigszins ingetrokken mondhoeken nog versterkt
werd; maar onder de fijn geteekende wenkbrauwen staarden hem
twee donkerblauwe oogen aan, helder als die van een kind,
smcekend en als het ware stilte afbiddend voor de heilige
handeling.
Waarschijnlijk gebeurde het niet zelden, dat vreemdelingen de
fraaie kerk binnentraden en hierdoor stoornis teweegbrachten
zóó meende Linden dien blik althans te moeten vertolken. Onbe
weeglijk bleef hy dus staan, tegen den ouden preekstoel geleund,
terwijl hij elke beweging van het slanke, bevallige meisje met de
oogen volgde, toen zij nu het kind in de armen nam en op den
predikant toetrad.
„Mijnheer," kloDk het zacht van hare lippen, „zoudt ge u
ditmaal met ééa doopgetuige willen vergenoegen? Mijne zuster
is tot mijn spijt weggebleven."
De geestclyke hief het hoofd op. „Dan zoudt gy, juffrouw
Schmidt begon hy, terwijl hij de oude vrouw wenkte om
wat dichterby te komen.
Maar daar stond Linden eenklaps naast het jonge meisje voor
de doopvont. Hij wist zelf niet, hoe hij er zoo gauw gekogjen was.
„Mag ik tweede getuige by den doop zyn?" vro|g hy. „Toe
vallig en als wildvreemde ben ik hier; maar ongaarne zou ik
deze eerste gelegenheid voorby laten gaan om iemand in de
streek, waar ik mij hoop te vestigen, een dienst te bewijzen."
Hij was een oogenblikkelyke opwelling gevolgd, en werd niet
misverstaan. De gryze predikant knikte hem welgevallig toe.
„'t is een arm kind, mijnheer," antwoordde hij. „Vier weken
voor zijne geboorte is de vader ongelukkig om het leven ge
komen. Ge doet daarmee een goed werk! Draagt het uwe goed
keuring weg, vrouw?" dus wendde hy zich tot de moeder.
„Best! Engelman, schryf dan den naam van den peet in het
register
„Karei Max Frans Linden!" zeide de jonge man.
En nu stonden zy te zamen voor den geestelijke, de beide
menschen, die een kwartier geleden nog niets wisten van elkan
ders bestaan. Zij hield het slapende kind in de armen en had
nog niet opgezien. Het purperrood der verrassing was nog niet
van de zachte wangen geweken en de eenvoudige kant aan het
kussen van de doopeling ging heen en weder.
De geestelijke sprak slechts kort, maar die enkele woorden
vonden weerklank in beider hart. Linden zag neer op het
kastanjebruine, diep voorovergebogen hoofd nevens hem, en daarop
werden twee handen naast elkander op het schamele bedje van
den doopeling gelegd, twee warme, jonge menschenhaqden, en
kwam van beider lippen een duidelijk en verstaanbaar „Ja!" als
antwoord op de vraag van den predikant. Toen de plechtigheid
geëindigd was, drukte het jonge meisje een kus op het kleine
roode gezichtje, en gaf het kind weer aan de weenende moeder
over, waarna zy op Linden toetrad en met een uitdrukking van
dankbaarheid en bewondering de oogen tot hem opsloeg.
„Ik dank u, mynheer," zeide zij, terwijl zij even haar kleine
hand in de zyne legde, „ik dank u uit naam van die arme vrouw
't was erg goed van ul"