HELRERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- ei Advertenfleblad voor Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 142. Vrijdag 27 November. Jaargang 43. Uitgever A. A. BAKKER Cz. TRULDA'S HUWELIJK. „Wij huldigen het goede.'' Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. In „De Goede Raadgever/' almanak voor vrienden van orde en welvaart, deelt dr. E. Laurillard, onder den titel: Sociaaldemocraten, het volgende mede: ,/Wie zoo heeten, is bekend ofschoon 't niet gemak kelijk zou zijn eene juiste omschreyene, duidelijke en vol ledige uiteenzetting te geven van 't geen zij eigenlijk willen. Maar dit is wel duidelijk, dat er in hunne redeneeringen veel onverstand heerscht. Niet alles daarin is onverstand. Als dat zoo was, was de gansche zaak in eens uit. Loutere dwaasheid, met geen greintje van waarheid of wijsheid er in, is eenvoudig onbestaanbaar. Maar toch, er is veel dwaasheid en overstand in. In de eerste plaats noem ik dit onverstandig, dat de bedoelde lieden geen begrip hebben van xoerken, als 't niet is werken met een hamer, een troffel, een verfkwast of ander gereedschap. Volgens hen is het de werkman, die werkt. Dus kooplieden, fabrikanten, ingenieurs, genees kundigen, rechtsgeleerden, onderwijzers, en zoo voorts, werken niet. Dat zijn luiaards! Een ander onverstand is dit, dat zij op zulk eene wijze van de nooden van den werkman spreken, alsof alleen deze zijne nooden had. Zij vergeten, dat honderden klerken en kleine ambtenaren nog wel zooveel zorgen kennen, als menige werkman, en dat zelfs vele hoogere ambten en be trekkingen eene bezoldiging hebben, volstrekt niet geëven- redigd aan de daarmee verbondene behoeften en eischen. Ook is 't onverstandig te noemen, dat zij loonsbepaling houden voor een gril van de patroons, en niets anders. Ze zien voorbij, dat de aanvraag en het aanbod, de waarde der producten, de stand der markten, en zoo meer, van duizend omstandigheden afhangen, waaraan geen patroon iets kan doen, en dat daarnaar noodwendig en onvermijdelijk het tarief der loonen zich regelt. Eveneens is liot onverat»uiig, KtuQeruciitigiiHier uiag ik zeggen, tegenover den beladen werkman den onbe- zorgden werkgever te stellen. Voor wie beter doordenkt lijdt het geen twijfel, dat menigmaal de werkman des Zaterdags onbezorgd met zijn weekloon naar huis gaat, terwijl de werkgever voor tal van bezwaren en lasten blijft zitten, 't Is er vaak mee, als met de dienstboden, in be trekking tot de heeren en vrouwen: veelal zit de bezorgd heid op de canapé, terwijl de onbezorgdheid op den keuken stoel plaats vindt. Door W. Heïmburg. Waar waren de avonden gebleven, die zij zoo prettig en ge zellig met haar vader had doorgebracht? Ze schenen mede in het graf verzonken want sedert dien vreeselijken dag, toen haar vader was begraven, was het ook leeg en koud in huis en in het hart van het meisje gebleven. Papa was zoo ziek geweest, zoo zwaarmoedig; het was maar gelukkig dat het op die manier een eind had genomen, zeiden de menschen tot de weduwe, die in de hartstochtelijkste bewoordingen aan hare droefheid lucht gaf, maar toch aanstonds met Jenny op reis was getogen en den geheelen winter te Nizza had doorgebracht. Truida had volstrekt niet mede willen gaanhare oogen, die zooveel ellende aanschouwd hadden, waren nog niet vatbaar om Gods schoone natuur te waardeeren, nare geschokte zenuwen nog niet tegen het leven in den vreemde bestand. Zoo was zij met een oude bloedver want thuis geblevenmaar tante Louise sliep byna den ganschen dag, als zij niet at of koffiie dronk, en toen had het jonge schep seltje de eenzaamheid in al haar omvang leeren kennen. Zij was geestelijk en lichamelyk ziek geweest; maar toen moeder en zuster terugkwamen, werd zij gewaar, dat men zich ook onder menschen eenzaam kan gevoelen. En eenzaam was zij gebleven tot nu toe eenzaam van hart en arm aan vreugde. Door innig verlangen daartoe gedreven, had zij telkens opnieuw beproefd, een verontschuldiging voor hare moeder te vinden en zich ten minste eenigszins in hare levensbeschouwing tc voegen. Ze had zich laten medevoeren naar de gezelschappen, die de levenslustige vrouw, zoodra haar rouwtijd was verstreken, bezocht en verzocht; ze had zichzelve trachten op te dringen, dat die concerten en bals en alles wat daarmede in betrekking stond, haar wezenlijk genoegen verschaften en haar hart voldoening gavenmaar haar waarheidsgevoel kwam tegen dat zelfbedrog in verzet. Zij begon te peinzen over de leegte in en om haar, over het een en ander gesprek, over alles wat hare oogen zagen en hare ooren hoorden en het leven rondom haar stuitte haar hoe langer hoe meer tegen de borst. Zij begreep niet hoe anderen zoo konden opgaan in allerlei vermaken, waaraan zij niet de minste waarde hechtte. De kunst om het leven te verbeuzelen, om alleen van het schuim op zijne oppervlakte te genieten, zooals Jenny dat deed, verstond zij niet. In de uitgezochtste toiletten op danspartijen te verschijnen, op reis in de duurste hotels te logeeren, in de fijnste menu's uit te munten was het wel de moeite waard, hoofd en zinnen hiervoor in te spannen Eens had zy gevraagd of zij niet evenals vroeger, toon papa nog leefde, 's avonds als zij samen thuis waren, uit het een of ander boek mocht voorlezen? Na ontvangen vergunning was zij stralend van blijdschap met Schefïels Ekkehard beneden gekomen, het laatste hoek dat ze van haar vader ten geschenke had gekregen. Met gloeiende wangen had ze een poo3 doorgelezen; maar toen ze eindelyk opkeek, werd zij gewaar dat Jenny in het nieuwste mode journaal verdiept was en dat mama rustig zat te slapen. Ze had niets gezegd, maar ook nooit meer iets voorgelezen. Op eens biggelden een paar groote tranen haar over de wangen. Weer was een dier oogenblikken aangebroken, waarin zy al 6 Niet minder is het onverstand, en dit is een zeer onheilig onverstand, allen, die in hoogeren stand zijn of tot de meer gegoeden behooren, zoo maar gezamenlijk ten toon te stellen als ellendelingen en boozen, en dan ook het goede, dat van hen uitgaat, zwart te maken, door het toe te schrijven aan bedoelingen, die lafhartig of; laag zijn. Onwaarheid en onrecht is het altijd, indien men, wat van enkelen geldt, zoo maar voetstoots uitbreidt tot allen. Die zegt: er zijn rijken, die ellendelingen zijn en boozen, spreekt waarheid. Maar die zegt: zoo zijn de rijken, die liegt. Evenzoo spreek ik waarheid, als ik zeg: er zijn onder de werklieden zeer luie en liederlijke kerels maar on waarheid, als ik zeg: zoo zijn de werklieden. Nog is het een reusachtig onverstand, dat de mannen, die steeds den mond vol hebben van den nood des volks, geen oog hebben voor de winst, die in bezuiniging ligt, en niet vóór alle dingen zeggen: mannen broeders! laten we beginnen met uit te sparen, wat we uitsparen kunnen nommer één, geen jenever drinken! dan winnen we te zamen miUioenen. Zoo zou er meer zijn te noemen. Maar 't genoemde is voldoende om te bewijzen, dat er nog vrij wat dwaasheid en onwaarheid ter zijde is te zetten. Deed men dat, dan hield men tocli wel wat waarheid en wijsheid over, en daardoor zou men dan kracht hebben. Maar hoemeer de waarheid en de wijsheid worden ontwikkeld met onzin en leugen, des te minder overtuigen ze, des te minder dragen ze vruchten, ten goede." Door de Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank is weder „een roep- en smeekstem tot het Nederlandsche volk" gericht. Zij zegt daarin o. a. hoe zij in gehoorzalen, in tal van geschriften, samen al lengs een lijvig boekdeel van geschikte volkslectuur vor mende, vroeger in haar maand-, thans in haar weekblad, terecht als //Volksvriend" bestempeld-, tracht /»n Jon v^lkc. geesr te werken, om zooaoenr.ó het Nederlandsche volle van, een rampzalig, diep ingeworteld kwaad te bevrijden, en richt ten slotte eene opwekking tot financiëelen steun tot allen, die voor het welzijn van het Nederlandsche volk iets over hebben. „Het penningske der weduwe en de gift der meergegoede" zal gaarne in ontvangst genomen worden door den penningmeester prof. dr. J. P. Th. Van derLith te Utrecht. Te Nieuwe Pekela is, nadat jl. Zondag morgen vroeg brand was ontdekt in de eenzaam gelegen woning van een wanhopig de armen uitstrekte naar een ziel die haar begreep, die haar een weinig, maar een heel klein weinigje, om haarzelve liefhad. Ze was zoo wantrouwend, zoo vreeselijk wantrouwend geworden, dat zij elke vriendelijkheid, die vreemden haar bewezen, aan haar fortuin, aan hare uitwendige positie in de maatschappij te danken had. Ze was zich volkomen bewust, dat zij stng en onbeminnelyk was, soms zelf streng en gesloten; de menschen behoelden niet te weten dat zij zich zoo ongelukkig voelde. Zy hadden er niets mede noodig, dat zy handenwringende vroeg: „Wat moet ik doen? Waarvoor leef ik?" Zij had den lust om te werken, de behoefte om nuttig te zyn van haar vader geërfd elk degelijk mensch verlangt een werkkring, wil gelukkig maken en gelukkig zijn; maar haar drukte het leven als een last. Het was zoo vervelend, zoo hol en zoo onbeteekend. Schielijk droogde zij hare tranen en keerde het hoofd om. De deur werd geopend en een oude dienstmaagd trad binnen. „Ge vergeet weer het avondeten, juffrouw Truida," zeide zij op verwijtenden toon. „Alles staat in de eetkamer klaar en ik heb al een kopje thee ingeschonkendan kan ze koud worden. Maar nu moet ge ook komen." Het jonge meisje volgde haar bereidwillig; maar al zeer spoedig kwam zij terug. Het smaakte haar niet, zoo alleen. Nu stak zy de lamp aan en ging in een boek zitten lezen. Op straat was het langzamerhand stil geworden. Van den Benedictustoren sloeg het eene kwartier na het andere. Eindelijk was het elf uur, beneden hield een rijtuig stil mama kwam thuis. Truida deed het boek dicht; het was tijd om te gaan slapen. Nu kraakte er een deur, nu hoorde zij een stap voorbij haar kamer neen, toch niet daar kwam iemand binnen. Het was mevrouw Baumhagen, nog met haar doek van Spaan- sche kant over het hoofd geslagen. Ze wilde hare dochter even vragen, wat dat eigenlijk voor een „dwaze geschiedenis" dien middag in de kerk was geweest? De vrouw van den predikant had haar iets van zoo'n wonderlijken peter verteldhaar man had er niet van kannen zwijgen, toen hij thuis kwam. „Toen Jenny zich liet wachten, bood een vreemde heer zich aan," antwoordde het jonge meisje. „Hoe vreeselijk indringend!" riep mevrouw Baumhagen opge wonden. „Gij had je moeten terugtrekken, kind; wie weet, wie en wat hij is!" „Ik ken hem volstrekt niet, mama. Maar wie hij ook zij, goed en menschelyk heeft hij gehandeld. Stellig heeft hy niet gedacht, dat men zijn vriendelijkheid anders zou kunnen uitleggen." „Kijk," hernam hare moeder klagende, „zóó gaat het nu altyd met u. Met iets van dien aard zyt ge dadelijk ingenomen wezenlijk, Truida, ik maak mij soms bezorgd over u! Weet ge wel dat mijnheer van Leeuwenberg ik heb mij nu zijn naam weer herrinnerd nog een verre neef is van den hertog van A. Mevrouw van S. kent de geheele familiehet moeten allerliefste menschen zijn. Maar ik wil u volstrekt niet dwingen, ik zeg dit maar terloops. Morgen zijn wij by den burgemeester verzocht, heeft Sophie mij daar juist gezegd, 't Is alle dagen wat, maar dan gaat ge toch mede, niet waar? 't Is een soort van feest en gij, jonge meisjes, zult het een of ander opvoeren. Bij Jenny was nog licht," ging zij voort, zonder het antwoord van hare alleenwonend, eenigszins gebrekkig man, later in de schuur het lijk van den bewoner gevonden, alle kenteekenen dragende van te zijn vermoord. Men vermoedt, dat de dader, wien het blijkbaar te doen was om den man te bestelen, de woning in brand heeft gestoken om de ont dekking zijner misdaad te voorkomen. Omtrent dien moord wordt nog het volgende gemeld: „Daar woonde, eenigszins afgelegen en geheel alleen, W. Drewes, 43 jaren oud en gebrekkig van lichaamsbouw; eenige akkerbouw maakte het bedrijf en bestaan uit van dien man. Jl. Zondag morgen in de vroegte werd brand ontdekt aan en in de woning van Drowes; de brand werd gebluscht, vruchteloos werd echter gezocht naar den eigenaar en bewoner. Eindelijk vond men het lijk van Drewes, reeds verstijfd en met belangrijke wonden en teekenen van verwurging aan den hals, onder het stroo in de schuur verborgen. Die gruweldaad wordt vermoed Zaterdag in den laten ivond te zijn geschied; zeer waarschijnlijk heeft de dader, door den anderen dag vroegtijdig brand te stichten, de ontdekking van den moord willen voorkomen. Wat door den moordenaar gezocht werd is slecht ten den deele gevonden; de contracten voor verkochte aardappelen en boekweit ontvangen, waren voor 't meerendeel gebezigd voor afdoening van schuld wegens uitgevoerde timmerwerken. Echter moeten ongeveer zeventig gulden aan geld en een zilveren horloge ontvreemd zijn. De verslagene had op Zaterdagavond bezoek gehad. Het parket te Winschoten heeft zich met een locaal onderzoek bezig gehouden." Naar men verzekert, zijn de verdachten wegens den diefstal van 180 horloges op den Haarlemmerdijk te Amsterdam, wegens gebrek aan bewijzen op vrije voeten gesteld, wéraeil^'iiófe *Yiè?agefiéêfe ^fahd ^éexammeërd 583 mannén, waarvan afgewezen 298 en toegelaten 285 of 49 pCt. 332 vrouwen, waarvan 163 niet en 169 of 51 pCt. wèl slaagden. De hoogste percentage der mannen was 63 (Drente), het laagste 37 (Friesland); voor de vrouwen was deze 85 (Overijsel) en 28 (Gelderland). De Java-Bode te Batavia is, nadat de drukkerij elf dagen gesloten is, geweest, weder verschenen. De hoofd redacteur was inmiddels afgetreden. dochter af te wachten. Arthur heeft Karei Reuber meegebracht, die zyn jonge vrouw kwam afhalen, en juist zag ik Line met champagne uit den kelder komen. Nu, wat ik je verzoeken mag, vertel aan niemand iets van dat dwaze geval in de kerk, hoor! Ik heb dat ook aan de predikantsvrouw verzocht. Slaap wel, kind! De thee bij die goede S's was natuurlijk weer niet te drinken!" „Goedennacht, mama," zeide Truida. Zy nam de lamp op en bleef nog even voor papa's portret stilstaan, eer zy zich te rusten begaf. Eensklaps schrikte zy echter uit hare eerste sluimering op duidelijk klonk haar de stem in de ooren, die zij dien dag voor de eerste maal had gehoord, en met kloppend hart sprong zy op. Neen, het was geen droom geweest, wat zij had ondervonden. De vriendelyke daad van den onbekende viel als een zonnestraal in deze wereld vol eigenbaat en ongevoeligheid. En daarop bleef zij een geruime poos wakker. De najaarsstormen trokken over het gebergte, brachton grauwe luchten en regenbuien mede en beukten het verwelkte loof aan de boomen en de vensters en deuren van de huizen. Frans Linden zat aan zijn schrijftafel in een vertrek, dat hij op de eerste ver dieping voor zich had ingericht, en liet zijne blikken over de kale boomen in den tuin naar de bergen in het verschiet afdwalen. Zoo gezellig als men het slechts bij een ongetrouwd heer kan ver langen, was het om hem heen: kasten met boeken en wapens, een knetterend vuur in den haard, goede schilderijen tegen de muren, de damp van een geurige sigaar en toch was het geen tevreden uitdrukking, die over zijn anders zoo gunstig gelaat lag verspreid. Thans schoof hij een groot vel papier vol getallen ter zijde en nam in plaats daarvan een blad papier om een brief te gaan schrijven. Schielyk begon hij: „Waarde vriend, „Hoe zoudt ge mij uitlachen, als ge eens wist onder welke depressie ik verkeer! Buitenshuis regent en waait het, en binnens huis bestormen mij duizenden verdrietige gedachten. Ik ben tot besef gekomen, dat het alleen dan aangenaam is het vak van oeconoom te beoefenen, als men een onuitputtelijke portemonnaie zijn eigendom mag noemen. De uitgaven worden mij haast te machtig. Alles zou eigenlijk vernieuwd moeten worden. Maar enfin, ik zal nog niet klagen, daar ik aan den anderen kant toch ook zoo ontzaglijk geniet. Ik kan u niet beschryven, hoe op wekkend en poëtisch zoo'n wandeltocht door de bosschen is, die nu met al hun herfsttinten pryken! Dat doe ik byna dagelyks met don ouden Juno. De opperhoutvester, met wien ik kennis heb gemaakt, heeft mij daartoe verlof gegeven. En hoe heerlijk, als men dan onder zijn eigen dak terugkeert! „Maar gij, prozaïschte van alle menschen, denkt hierbij waar schijnlijk slechts aan hazen, reeën en patrijzen, en een stemming li la Wilde Jager kent gij alleen van hooren zeggen! „Ik moet beginnen met u te vertellen, dat ge wel gelijk hebt gehad, toen gij mij met betrekking tot dien Wolf toeriept: „Hic niger est!" Hoedt u voor dien man, Romeinen! 't is een booswicht!" Misschien is dit wat te veel gezegd, maar in elk geval maakt hij 't mij lastig. Zoo stuurde hy my gisteren een kaartje voor een concert, met bijvoeging: „De plaatsen 3840

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1