HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 145.
Vrijdag 4 December.
Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
7> TRUIDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Yenchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter algemeene kennis, dat door den Raad dier gemeente,
in zijne zitting van den 27 dezer maand, tot leden van de Com
missie om Burgemeester en Wethouders bij te staan in het toezien
op het beheer en onderhoud van alle plaatselijke werken en vaste
eigendommen, zijn benoemd de Heeren:
J. C. JANSEN,
C. A. BEUKENKAMP,
J. T. TINKELENBERG en
H. JANZEN Ez.
Helder, den 30 November 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
EERSTE OPENBARE KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE.
OPROEPING TER INSCHRIJVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder;
Gezien de artt. 15 tot 20 der Wet betrekkelijk de Nationale
Militie, van den 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72);
Brengen de navolgende wetsbepalingen ter kennis van de inge
zetenen
Dat alle mannelijke ingezetenen, die op den 1 Januari aanstaande
hun 19de jaar zullen zijn .ingetreden, verplicht zijn zich ter
inschrijving voor de Militie aan te geven tusschen den 1 en 31
Januari aanstaande. Zy die zich na den 31 Januari, doch
vóór den 31 December 1886 ter inschrijving aanmelden, worden
alsnog ingeschreven, doch verbeuren eene boete van f25 tot f 100.
En dat zy, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch
vóór het volbrengen van hun 20ste jaar, ingezetenen worden,
eveneens tot die aangifte verplicht zyn, zoodra zy de hoedanigheid
van ingezeten verkrygen.
Dat voor ingezeten wordt gehouden
1. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zyn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de Wet
van 28 Juli 1850 (Staatsblad No. 44), luidende art. 3 dier
Wet aldus:
„Gevestigd of ingezetenen zyn, die binnen het Rijk in Europa
hebben gewoond:
„a. Gedurende de drie laatste jaren.
b. Gedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner
woonplaats het voornemen tot vestiging te hebben verklaard.
„Nederlanders zyn: gevestigd of ingezetenen, die gedurende
„de laatste achttien maanden hunne woonplaats binnen het Rijk
„in Europa hebben gehad.
Door W. Heimburg.
Frans trok aan het schelkoord. „Ga zitten, tante. Die brief moet
terechtkomen; Doortje zal hem wel vinden!"
Doortje kwam en zocht en zocht nogmaals. Achter alle kasten
werd gelicht, achter elke gordyn werd gekeken alles tever
geefs.
„Laten we maar uitscheiden I" zeide Frans eindelijk. „Ik denk dat
het een brief van myne moeder of van Withoofd zal zyn en dan
zal ik wel eens hooren wat er in heeft gestaan. Geef my maar
een kop koffie, tante I"
„Ik zal de eerste nachten niet kunnen slapenbetuigde de oude
vrouw zenuwachtig en gejaagd.
„Trek het u maar niet aan," bracht hij goedaardig hiertegen
in. „Laten wy liever over wat anders sprekenhet weer is juist
geschikt vóór een gezellig praatje."
Maar het gerimpeld gelaat onder de groote mnts bleef betrokken,
en over bet koffieblad heen zwierven de oude oogen nog altijd
zoekend de kamer rond en bleven peinzend op de groene lampe-
kap rusten. Het goede mensch was niet vatbaar voor óónig
gesprek. Na een poos stond de jonge man op om haar te ver
laten.
„Ja, ga maar, ga maar!" zeide zij met volkomen toestemming.
„Dan kan ik er eens dedaard over nadenken, waar ik dien brief
heb gelaten. O, dat geheugen! Dat geheugen! Ik begin zoo oud
te worden!"
Hy ging de gang door en de trap op naar de eerste verdieping.
November bracht reeds korte dagen; alles om hem heen was
k) schemerduister gehuld, en bovendien was het zoo doodstil in
buis, dat hy niets dan het geluid van zyn eigen voetstappen
hoorde. Van zulk een dag had zyn vriend eens gesproken;
ontzettend eenzaam en leeg was het in dat stille, van de bewoonde
wereld afgelegen buis. Men kan niet altijd lezen, niet altyd bezig
zijn, vooral niet als de gedachten rusteloos over bosch en veld
heenzwerven altyd naar éóne zekere plek, van waar zy steeds
onzeker en twijfelachtig terugkeeren.
Hy stond in zyn kamer bij het raam en keek naar de dwarrelende
Bneeuwblokken en dacht hetzelfde wat hij gedurende de laatste
weken alle dagen gedacht had; zóólang peinsde hy zelfs, dat hij
zich eindelijk verbeeldde een lichten voetstap achter hem op het
tapijt te hooren en een zachte vrouwenstem, die „Frans! Fransi!"
fluisterde. Hij wendde het hoofd om en zag in de half duistere
kamer rond. Als zy nu eens plotseling de deur opende, met het
kind op den arm, en op hem toetrad Waarom niet waarom
niet? waarom zou dat niet kunnen gebeuren Waren die muren
niet stevig, die kamers niet ruim en gezellig genoeg om twee geluk
kige menschen te herbergen?
Hij liep het vertrek eenige malen op en neer. Dwaasheid!
Onzin! Wat verlangde hy? Was hy maar nooit hier gekomen
of was zy althans maar de dochter van den directeur, en zat zij
ook maar voor dat kleine huis op de bank onder den vlierboom,
dan zou die zich wel naar wensch ontwikkelen! Maar nu!
„Nederlanders, die ter zake van 's Lands dienst in een vreemd
„land wonen, worden voortdurend als ingezetenen beschouwd.
„De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voor-
„komende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen in
„die wetten behandeld."
2. Hij, die, geene ouders of voogden hebbende, op 1 Januari
aanstaande gedurende de laatste achttien maanden in Nederland
verblijf zal hebben gehouden.
3. Hij, van wiens ouders de langst levende ingezeten was,
al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf
houdt.
Dat voor ingezeten niet gehouden wordt de vreemdeling,
behoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan den
verplichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der
dienstplichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.
Dat voor de Militie niet wordt ingeschreven:
1. De in een vreemd Ryk achtergebleven zoon van een
ingezeten, die geen Nederlander is;
2. De in een vreemd Rijk verblyf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten.
3. De zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands
dienst in 's Rijks Overzeesche bezittingen of Koloniën woont.
Dat de inschrijving behoort te geschieden:
1. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of,
is deze overleden, de moeder, of, zyn beiden overleden, de voogd
woont;
2. Van een gehuwde en van een weduwnaar, in de gemeente
waar hij woont;
3. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de gemeente waar hij woont;
4. Van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander,
die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in
de gemeente waar zyn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
En worden diensvolgens by deze opgeroepen alle mannelijke
ingezetenen dezer gemeente, die in dit jaar den 18jarigen
leeftijd hebben bereikt of nog zullen bereiken, en mitsdien degenen,
die geboren in het jaar 1867, op den eersten Januari 1886 hun
19de jaar zullen zijn ingetreden, om zich ter inschrijving voor
de Militie, bij hen, Burgemeester en Wethouders, aan te geven
in het Raadhuis der gemeente op den 2den of een der volgende
dagen van de maand Januari, des morgens tusschen 9 en 12 ure
zullende zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch
vóór het volbrengen van hun 20ste, ingezeten worden, en dus
mede verplicht zijn, zoodra zij die hoedanigheid verkrijgen, zich
ter inschrijving voor de Militie aan te geven, de aangifte kunnen
doen ter plaatse en uur hierboven omschreven.
Burgemeester en Wethouders verwittigen verder de ingezetenen
Dat, welke aanspraak op vrystelling van dienst iemand ook
zoude vermeenen te hebben, de aangifte ter zyner inschrijving
niettemin behoort te geschieden, terwyl bij ongesteldheid, afwe-
Voor geen geld van de wereld zou hij aan dien dollen wedloop
willen deelnemen, dien Truida Baumhagen's goed gevulde buidel
telkens opnieuw uitlokte. Maar toch haar aanvallige vriendelijk
heid
En weer bezweek hy voor de betoovering, die hare oogen zelfs
in de herinnering op hem uitoefenden.
Dat tijdperk van twijfelen, van hopen en vreezen was thans voor
hem aangebroken, dat elke man, die werkelijk verliefd is, moet
doorworstelen. En Frans Linden was in de eenzaamheid reeds
lang tot de overtuiging gekomen, dat slechts Truida Baumhagen aan
zijn geluk ontbrak.
Hij was volstrekt niet beschroomd of vreesachtig van aard.
Integendeel bezat hij die innemende vrijpostigheid, die sommige
menschen, wie de maatschapij glimlachend alles vergeeft, zich zoo
gemakkelijk eigen maken. Had hy een riddergoed bezeten, in
plaats van die „barak," zooals zijn vriend de kantonrechter
Niendorf oneerbiedig betitelde, zeker had hy haar liever vandaag
dan morgen gevraagd de zijne te worden, zonder al te groote
vrees voor dien wél gevulden geldbuidel. Maar in deze omstan
digheden viel het hem pijnlijk; hij moest ten minste eerst „er
bovenop" zijn, zooals hij het noemde, en als het eens zoover
was wie weet waar Truida Baumhagen dan zou wezen? Hij
beet zich op de lippen bij deze gedachte en altyd kwam hy
weer tof hetzelfde resultaat! Maar legden dan een oprecht hart,
een vaste wil ook geen gewicht in de schaal? Was Withoofd
nu maar hier, dan kon hy eens met dezen spreken
Aldus bij zichzelf redeneerende, had hy de lamp aangestoken.
Daar lag het omgevouwen kaartje op de tafel, dat tante Rosalie
hem had gegeven. „Arthur Frederich." Hij glimlachte by de
gedachte aan den kleine onbeteekenenden man, wien hare zuster
hand en hart had geschonken, en kon zich Truida niet naast
dezen voorstellen. Eindelyk dus een contrabezoek van hemEn
zie, daar stonden ook een paar met potlood geschreven en nauw
leesbare woorden: „Wien het zeer spijt u niet thuis te hebben
getroffen en die u den tweeden Kerstdag op een eenvoudig souper
ten zijnen huize verzoekt"
Het was de eerste uitnoodiging in Truida's ouderlijk huis.
Onmiddellijk schreef hy een toestemmend antwoord. En daarop
herinnerde hij zich dat hy de slede besteld had, om in de stad
eenige inkoopen voor het Kerstfeest te gaan doen. Zijn antwoord
wilde hij dan tegelijkertijd door den knecht uit het logement
laten bezorgen.
Het Kerstfeest was voorbij en de derde Zondag met dooi-
weer en regen aangebroken. Hij ontnam der aarde haar schit
terend sneeuwkleed, alsof dit slechts een feestgewaad was
geweest en de zwarte aarde goed genoeg was voor dagelyksch
gebruik.
Mevrouw Baumhagen zat zeer verdrietig in haar kamer bij
het venster en keek naar buiten over de markt. Ze had wat
hoofdpyn en bovendien dien dag was er niets te doen, geen
komedie, geen diner, niet eens een whistpartytje, en den vorigen
avond was het bij Jenny recht vervelend geweest. Daarby had
zij zich zeer geërgerd over Geertruida, die tegen hare gewoonte
zigheid of ontstentenis, zijn vader, of is deze overleden, zijne
moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van
aangifte gehouden is.
Dat, ter voorkoming van onaangenaamheden, welke voor de
ingeschrevenen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van
naam of uit eene onjuiste opgave van den dag der geboorte, de
belanghebbenden moeten medebrengen een Extract uit hunne
geboorte-acte, hetwelk kosteloos kan worden verkregen.
Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt gestraft volgens
de Wet.
Helder, 1 December 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
•Rlnnenlanct.
In de Cura$aosche Courant komt het volgende ingezondan
stuk voor, waarin een treurig tafereel wordt opgehangen
van den toestand op Aruba:
„De deerniswaardige toestand, waai*in de arme bevolking
van Aruba verkeert, tengevolge van den mislukten oogst
en gebrek aan werk, verplicht mij, als Arubiaan en landraad
de hulp en den bijstand in te roepen van het bestuur
alhier en der menschlievende bewoners van dit eiland,
die steeds getoond hebben een goed hart voor hunne
lijdende natuurgenooten te hebben."
Men schrijft verder nog uit Aruba, dat de hongersnood
het toppunt heeft bereikt: men ziet iederen dag mannen,
vrouwen en kinderen de Oranje-stad doorkruisen, nadat zij
hun plantzaad verkocht of opgegeten hebben, om een stuk
brood bedelende, dat hun tot lafenis kan verstrekken.
Buitendien heerscht op het eiland de dysentrie, waaraan
velen dier behoeftigen lijdende zijn, en welke, volgens
rapport van den geneesheer aldaar, aan de armoede is toe
te schrijven.
Een belangrijke vergadering is door de vereeniging
Grondwet te Amsterdam gewijd aan het advies der Liberale
Unie in zake de belasting-hervorming. Prof. Pierson leidde
het debat in en stelde tot besluit van zijn uitvoerig betoog
voor, de volgende resolutiën aan te nemen.
De vergadering is van oordeel:
1. dat de belasting-hervorming in de eerste plaats moet
bestaan in afschaffing der evenredige rechten op de over
dracht van onroerend goed;
2. dat de personeele belasting een gemeentelijke heffing
behoort te worden, met inachtneming van zekere wettelijke
bepalingen naar plaatselijke behoefte te regelen;
3. dat tot dekking van het verlies, dientengevolge door
aan tafel druk en opgewekt met haar buurman had gepraat, dien
zelfden vreemden man, die haar voor eenige maanden in de kerk
had nageloopen. Het was al zeer ongepast, dat de kinderen haar
naast hem hadden geplaatst!
„Een brief, mevrouw!" En Sophie overhandigde haar een
brief in een eenvoudig wit couvert.
„Zonder poststempel? Wie heeft dien gebracht?" vroeg zij,
het haar geheel onbekende handschrift met aandacht beschouwende.
„Een oude knecht of koetsier. Ik ken hem niet."
Hoofdschuddend opende en las mevrouw Baumhagen den brief.
De gewone kleur op haar gelaat nam nog aanmerkelijk toe en
met luider stem riep zij: „Geertruida! Geertruida!
Het jonge meisje gaf aanstonds aan die oproeping gehoor.
De bedrijvige vrouw had ondertusschen al aan het schelkoord
getrokken en Sophie bij haar komst het bevel gegeven„Verzoek
mijnheer en mevrouw Frederich dadelijk hier te komen. Maar
dadelyk, hoor! Geertruida, kind, wat is dat voor een over
rompeling! Ik ben er geheel door van streek eerst
„Mama, zeide het meisje op smeekenden toon, terwijl de kleur
van haar wangen verdween, „laten wy die zaak onder ons afdoen.
Waarom moeten Arthur en Jenny
„Weet ge dus waarover ik u spreken wil?" vroeg hare moeder
opgewouden.
„Ja, antwoordde Truida op vasten toon, terwijl ze naast den
fauteuil van hare moeder ging staan.
„Met uw toestemming dus! Geertruida?"
„Met myn toestemming, mama!" herhaalde het meisje, en
tevens stroomde al het bloed haar naar het gelaat terug.
Mevrouw Baumhagen zeide niets meer, maar begon bitter te
weenen.
„Wanneer hebt ge hem verlof gegeven mij te schrijven?" vroeg
zij na een lange pauze, terwyl ze haar oogen afdroogde.
„Gisteren, mama."
Op dit moment stak Jenny haar mooi blond kopje door de
deur.
„Jenny! Kom toch eens hier!" riep mama. Weer stroomden
de tranen haar over de wangen en kwam de eigenzinnige trek
om haar mond scherp te voorschijn.
„Wat is er in 's hemels naam gebeurd?" vroeg de jonge vrouw.
„Jenny! Kind! Geertruida heeft zich verloofd!"
Mevrouw Jenny bleef zeer kalm. „Wel nu," merkte zij be
daard aan, „is dat zoo'n ongeluk?"
„Maar met wien Met wien, denkt ge?" riep hare moeder.
„Met wien dan?" vroeg Jenny.
„Met dien dien vreemden man gisteren avond Frans
Linden heet hy. Daar staat het, zwart op wit iemand dien
ik nauwelijks driemaal rezien heb!"
De oogen van de .,onge vrouw bleven verbaasd op Truida
rusten, die nog altyd achter den stoel harer moeder stond.
„Goede hemel, hoe komt ge aan hém, Geertruida?" klonk het
van haar lippen.
„Hoe zyt gy aan Arthur gekomen?" vroeg het meisje, het
hoofd fier opheffende. „Hoe komen alle menschen aan elkander?
Ik weet het niet ik weet alleen dat ik hem liefheb en dat