HELÜERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- ei Advertentieblad voor Mails Noordrtwartier.
1885. N°. 148.
Vrijdag 11 December.
Jaargang 43,
BEKENDMAKING.
10> TRUIDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Verachijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
franco per post
0.90.
1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents,
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter openbare kennis, dat de 2de suppletoire kohieren der
belasting op de honden, en van den hoofdelijken omslag, voor
het dienstjaar 1885, door HH. Gedeputeerde Staten goedgekeurd,
en van af heden gedurende vijf maanden op de Secretarie
der gemeente in afschrift voor een ieder ter lezing zijn neder-
gelegd.
Helder, 7 December 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Blnnenlano.
Door' de „Vereeniging tot verbetering van armenzorg"
te Rotterdam, wordt in haar jongste geschrift de //onte
vredenheid," welke in de laatste maanden hier en daar
zou heerschen, ter sprake gebracht en de oeconomische
zijde der quaestie mede in het oog gevat.
„Is er feitelijk een gebrek aan werk, dat recht geeft om
de groote woorden uit te spreken, die wij uit den mond
van vele werklieden en van anderen hebben vernomen?
aldus luidt de vraag. Heerscht er een ellende, die ons
lang vergeten toestanden in het geheugen roept? Moet
de gelukkig nog zwakke echo van de onrustbarende kreten
vóór de Fransche omwenteling een ernstige waarschuwing
voor ons zijn, of is die niet anders dan de uitdrukking
van een dwazen volkswaan?
//Ons antwoordt kan geruststellend luiden. Wij zien den
toestand niet donkerder in dan b. v. een tiental jaren
geleden.
„Wel heerscht er meer algemeen een geest van onte
vredenheid, van wispelturigheid, van verkeerd begrepen
onafhankelijkheidszin; maar waar vinden wij de bewijzen
voor den achteruitgang en de armoede, waarvan telkens
wordt gewaagd?
„Goede jaren wisselen met slechte jaren. Dit jaar is
er zeer veel wat wij beter zouden wenschen, maar aan
den anderen kant ook veel, waarnaar wij vroeger hebben
Door W. Heimburg.
„Goeden morgen, oom Henri!" zeide Truida, die in haar
balkonkamcr aan het naaimachine zat, terwijl zij opstond en den
kleinen corpulenten heer tegemoet ging, die juist bij haar binnentrad.
„Gelukkig dat althans één van u allen thuis is!" antwoordde
hy, gaf Troida's handen een stevigen druk en veegde vervolgens
zyn bril met zijn rooden zakdoek af. „Zou er wel één van al
dat vrouwvolk 's morgens thuis blyven, behalve gy? De jonge
mevrouw maakt visites, de oude mevrouw is op een koffiesaletje
't ia duidelijk dat hier een krachtige hand ontbreekt, die alles
in orde houdtj!"
Truida glimlachte. „Oom, knor nu maar niet en ga zitten,"
verzocht zy. „My komt gy uiterst gelegen, daar ik juist een
briefje aan u had geschreven, waarin ik u een onderhoud ver
zocht. Ik heb uw raad noodig."
„O, maar niet dadelijk, kind, niet dadelyk!" bracht hy hier
tegen in. „Ik kom juist van tafel, en niets is gevaarlijker dan
ingespannen denken. Zie zoo, nu zit ik gemakkelyk! Vertel
mij nu iets aardigs, kind, van je uitverkorene! bij voorbeeld
hoeveel zoenen hij je gisteren heeft gegeven? Eerlijk opgebiecht
Truida!" Hij had zich behaaglyk in een leunstoel uitgestrekt
en liet zich door het jonge meisje nu nog een bankje onder de
voeten en een plaid over de knieën geven.
„Geen enkelen, oom," zeide zy ernstig, „en daarnaar vraagt
men ook niet, weet ge. Ik zie Frans maar zelden." Hier bleef
zij steken. „Mama gaat zooveel uit, en ik kan hem toch niet
afwachten als zij niet thuis is. Och, oom, dat is het daarover
wilde ik met u spreken! Mama wederom bleef zy steken
„mama maakt my altyd zoo angstig met allerlei toespe
lingen op Linden's finantiëele omstandigheden. Ge weet wel,
oom
„En daarvan is zij zeker precies op de hoogte, denkt ge Het
mocht wat?"
„Ja wel, oom. Eergisteren ging mama ryden met Jenny, en
toen zij terugkwam, riep zy my by zich, en zoodra ik in de
kamer kwam, merkte ik dat er iets bijzonders gaande was. Ver
beeld u, oom, zij was op Niendorf geweest, om zooals zy het
uitdrukte de plaats te zien, waar hare dochter plan had zich te
begraven. Het was schande, zeide zy, een jonge vrouw in dat
boerenhuis onder dak te willen brengen, het was meer dan een
voudig, het geleek wel een pachthoeve van den derden rang.
Linden had in een kamer gezeten, zóó laag van verdieping, dat
zij de zoldering met de hand had kunnen aanraken, en alles was
even wrak en bouwvallig geweest. Om kort te gaan, ik mocht
daar uiet wonen, en als ik dien dwazen inval niet wilde opgeven
van mevrouw Linden te worden, moest zy eerst bouwen, daar
hij hij nu ja, geen geld daarvoor overhad en het ook zeker
veel gemakkelijker was zich door zijn aanstaande schoonmoeder
een warm nestje in gereedheid te laten brengen. Jenny, die het
huis ook had gezien, was het geheel met haar eens. Óch, oom,
het spijt my zoo, en dat alles om my!"
„Heeft mama dan met hem over dat verbouwen gesproken?"
vroeg oom Henri.
„Dat weet ik niet ik ben maar heengegaan zonder te ant
woorden. Als ik het gedaan had zie, we stryden met ongelyke
wapens, of beter gezegd, ik mag myn wapens niet gebruiken, ze
is toch mijne moeder."
Oom's oogen waren met onmiskenbaar medelyden op haar geves
tigd ze was zoo bleek en er lag zoo'n goedaardige trek om haar mond.
verlangd. Weinig werk in sommige ambachten, maar lage
prijzen van alle eerste levensbehoeften. De schromelijk
overdreven klachten vormen een zonderling contrast met
de materiëele welvaart in de laatste jaren. Er is vooruit-
gang, geen achteruitgang in die jarenreeks; vermindering
van armoede, geen vermeerdering."
Met het oog op de aanhoudende klachten, de pogingen
tot ophitsing enz. van sommige kanten uitgaande, wordt
't volgende kalmeerende woord gesproken:
„Wij schijnen aan den tijd der plichten ontwassen en
een tijdperk van rechten ingetreden. Den meer gegoede
wordt zijn rijkdom benijd; den werkgever zijn jaarlijksche
winst en de werkman, als schepper van allen rijkdom,
wordt hoog op een voetstuk geplaatst.
„Het is de minderheid die aldus denkt, maar toch, de
meerderheid krijgt den indruk, that tliere is much rotten in
the State. Niet mompelend, maar luide wordt gewaagd
van een aanstaande revolutie, die den werkman recht zal
doen wedervaren. Een weinigje kennis van de geschiedenis
der maatschappij waarin wij leven, zou werkelijk die vrees-
achtigen geen kwaad doen. Wij zeggen met een Engelsch
blad:
„Wij verlangen naar minder socialistisch gezwets op de
publieke tribune en, zoowel in sloppen of stegen als in de
studeerkamer, naar meer studie van de practische bezwaren,
aan elke maatschappelijke hervorming verbonden. Studie
hebben wij noodig, om een dergelijke wetgeving tot stand
te brengen tot verbetering van gebreken, die men zoo
gemakkelijk kan uitkrijten, maar zoo moeilijk kan uitroeien."
"Op die studie komt het aan. Werk verschaffen, stem
recht geven, loonen verhoogen schijnt veel, maar is niets,
en brengt ons geen stap verder, zoolang wij soms op de
eenvoudigste vragen, die het oeconomisch leven van ons
volk raken, het antwoord schuldig moeten blijven. Hoe
duidelijk is die onkunde niet gebleken, toen men zich
wilde vergewissen of er gebrek aan werk was, en in welken
omvang zich dit openbaarde. Zoolang men nog zóó ge
brekkig op de hoogte is van het volksleven, zoolang men
de welvaart niet in eenigszins duidelijken vorm weet
„Arm kind, 't is geen paradijs dat zy u in je engagementstijd
bezorgen!" dacht hij; maar hij kuchte slechts even en zeide na
eenige oogenblikken
„En wat zou ik nu daaraan kunnen doen?"
„Dat zal ik u zeggen, antwoordde Truida. „Zie, ik moet u
wel plagen, daar ik Arthur in dit geval moeilyk raad zou kunnen
vragen. Ik wilde u verzoeken, oom, eens met Frans te spreken
ik wil weten hoe groot zijn geldelijke zorgen zyn
„Kind, praat toch niet zoo dwaas!" viel de oude heer haar
blijkbaar verstoord in de rede. „Waarom zou ik mij daarmee
bemoeien? Geldelijke zorgen? Wat wilt gy daartegen doen?
Voorhands gaan die u niets ter wereld aan gy zult ze nog
vroeg genoeg leeren kennen."
„Omdat wij nog niet man en vrouw zyn, bedoelt ge?" vroeg zij.
„Natuurlyk!" knikte hij toestemmend.
„O, maar dat komt er niets op aan, oom," hernam zij opge
wonden. „Van het oogenblik af dat ik hem mijn hand beloofd
heb, beschouw ik myzelve als zijn eigendom en al het mijne als
het zijne. Waarom zou ik hem dan, daar ik toch vrij over een
gedeelte van myn fortuin kan beschikken, niet hoe eer hoe liever
aan een misschien zeer onaangenamen toestand ontrukken?"
„Maar, kindlief
„Laat mij eerst uitspreken, oom. Ge weet dat ik een vyftien-
duizend gulden van grootmama vooruit heb gekregen, waarover
niemand iets te zeggen heeft dan ik, en dat geld moet ge Linden
ter hand stellen. Ik geloof ook dat hy moet bouwen, daar
zal het een en ander buiten aan bet huis gerepareerd moeten
worden, het hindert cn kwelt hem bewijs my dien dienst,
oom! Zie, ik kan toch dergelijke zaken niet met hem behandelen!"
„Ik zal wel oppassen, juffertje!"
„Waarom?"
„Omdat hij het bij slot van rekening zou aannemen of
misschien brutaliseert hij mij ook. Wel verplicht!"
„Hy moet het ook aannemen, oom."
Hij zweeg. „Wanneer wilt ge gaan trouwen, kind?"
Truida's gelaat werd weer als met purper overtogen. „Mama
heeft er nog niets van gezegd, oom. Frans hoopt in April en
maar juist mijn ontvangst komt hem nu weer op nieuwe zorgen
te staan."
„Nu, zoolang kan hy dan ook wel wachten," zeide de oude
heer bedaard.
Zij zag hem teleurgesteld aan, maar antwoordde niet.
„Ik zal je toch geen kwaad doen, kind," ging hij voort, dien
droevigen blik maar al te goed begrypende, „ik wil alleen als
man van zaken handelen. Kijk, als ge stijf en sterk op uw stuk
blijft staan, verkwanselt en verbouwt ge een aardig kapitaaltje
om uw nestje toch recht goed en warm in te richten. En
als alles later eens faliekant uitkomt, hebt ge u zelf in den vinger
gesneden zooals men dat noemt."
Truida verroerde zich niet; een allerdroevigste trek om haar
mond verried alleen wat, er in haar omging. II y sprak dns ook
zoo! Hoe menigmaal moest zy thans iets dergelyks hooren!
Zelfs van één enkel geschenk, dat Linden haar gegeven had,
was haar door zulke kwetsende uitdrukkingen het genoegen
bedorven.
„Nu, kijk maar niet zoo wanhopig kind!" hernam de oude
heer geeuwende. „Wat heb ik dan eigenlyk gezegd? Geloof mij,
wij mannen zijn allen zonder onderscheid egoïsten; waarom
wilt ge uw aanstaande dan nog daarin versterken en hem al van
te voren de gebraden duiven in den mond laten vliegen
Houd hem kort, Truida! Dat's het beste wat ge doen kunt. Hij
mag niets meer zyn dan de prins-gemaal het bestuur behoudt
uit te drukken, loopt men elk oogenblik gevaar mis te tasten.
Met de beste bedoelingen zal men zondigen tegen de
belangen van hen, die men helpen wil."
Daarna wordt gewezen op het vele wat in de laatste
25 jaren, ook van staatswege, voor min en onvermogenden
is gedaan en op den materiëelen vooruitging, die in menig
opzicht is te bespeuren. Terwijl de bevolking zeer is ver
meerderd, is het aantal bedeelden bij onze armbesturen
lang niet in die verhouding toegenomen. Wel is er nog
veel te doen. Wel hadden wij nog verder kunnen zijn,
maar vooruitgang is er. Tegen eenzijdigheid echter moet
gewaakt. De staathuishoudkunde, die bij de oplossing van
een aantal vraagstukken onschatbare diensten bewees, heeft
veelal in eenzijdige richting gewerkt, zich voornamelijk
bezig houdende met vermeerdering van rijkdom in het
algemeen; bij al wat in verband staat met de verdeeling
van rijkdom, heeft zij zich te weinig op practisch terrein
bewogen.
Met de volgende woorden besluit liet rapport:
De verdere ontwikkelingsgang van onze maatschappij
ligt in het duister. Straffeloos kan niet de hand worden
geslagen aan de grondslagen, waarop zij rust. Het kapitaal
is zijn ontstaan aan kennis verschuldigd en verschil van
kennis is op zichzelf reeds voldoende om ongelijkheid van
rang en stand te bestendigen. Maar al zal de strijd tus-
schen kapitaal en arbeid nooit geheel ophouden, er kan
nog veel worden gedaan om dien strijd te temperen, om
de groote onzekerheid, die thans het bestaan van den
werkman bedreigt, weg te nemen.
Aan theoriën over dat onderwerp geen gebrek. Waar
blijft echter de wetgeving voor de praktijk? Zal zij nog
lang op zich laten wachten? Onderzoek, studie moet daaraan
voorafgaan.
Dit is het werk van de naaste toekomst.
Naar men uit Amsterdam aan de Maasbode meldt,
hebben burgemeester en wethouders der hoofdstad ingevolge
art. 9 der drankwet de vergunning van café Zincken,
alwaar de laatste vergadering der socialisten door den
commissaris van politie Stork is uiteengedreven, ingetrokken.
gij in je kleine vuisten. En, waarachtig, re ge er en, dat kunt ge,
dunkt mij!"
„Kom," zeide het jonge meisje zacht, terwyl zij voor hem
kwam staan. „Oom, gy zijt een huichelaar ge praat over
dingen, die ge zelf niet gelooft. Zoudt gij allen egoïsten
zijn? Ik ken geen mensch, die minder aanleg daartoe heeft dan
gij-"
„Neen, wezenlijk, kindl" betuigde hij, „ik ben een egoïst van
het zuiverste water."
„Wel zoo? En wie geeft het meest aan de armen hier in
de stad? Wie voorziet een geheele schoolmeesters-familie van
woning, kleederen, eten en drinken? Zeg oom, wie doet dat?"
„Alles egoïsme, niets dan egoïsme!" riep hij met luider stem.
„Bewyzen, oomLogische bewijzen
„Niets is gemakkelijker, Truida. Ge kent wel het verhaal, hoe
ik de kramp in het been kreeg en naar het eerste het beste
huis op de Steenstraat kroop en daar op den eersten den besten
stoel neerviel. Ik wilde juist gaan eten en had Gustaaf Seyfried
en August Seemann te gast gevraagd en ge weet wel, die
oude vrienden hadden te Londen cn te Parijs gedineerd! Ik zat
daar dus in die lage kamer en trof de bewoners juist aan hun
middagmaal een schotel dunne aardappelen soep, nauwelijks
voldoende voor één persoon. Zeven kinderen ik zeg zeven
kinderen, Truida! zaten rondom de tafel cn de moeder schepte
juist op. Zij begon met het jongste; het oudste, een knaap van
veertien jaren, kreeg het laatst uit den schotel, maar er was
niet veel meer in, en nooit zal ik den blik uit die ingevallen,
hongerige oogen vergeten, waarmede hy de leege schaal aanzag;
ik voelde mij op eens zoo wonderlijk. Ik vroeg terloops waarmee
de man den kost verdiende. Taalmeester voor twee kwartjes
de les! Een vaste aanstelling bij oen school kon hij om zyn
ziekelijkheid niet aannemen al had hij ze kannen krijgen!
Verbeeld je, Truida, dagelijks door elkander genomen twee uren,
dat's een gulden en dan zeven kinderenNu, we begonnen
dien middag vóór de soep met oesters; ze waren juist erg duur
en ik berekende dat zoo'n glad, lekker dingetje evenveel kostte
als een les, waarin de arme man zijn zieken hals schor praatte;
ze wilden my ondanks al hun glibberigheid niet door de keel
glijden, en ik kon het dan ook niet verder dan een half dozijn
brengen, wat ik al heel onplezierig vond. Bij elk levee had ik
datzelfde onaangenaam gevoel, en als Louis de kurk van een
flesch champagne liet knallen, scheen het mij eiken keer toe,
alsof zij op mijn maag terechtkwam. Ik heb nooit zoo'n naar
diner bygewoond; later was ik heel van streek en moest bruis-
pocder nemen. „Wat drommel," dacht ik, „dat zou me nog eens
meer zoo kunnen overkomen," en ge weet wel, kind, een
goed dineetje is voor ons soort van menschen het grootste genot
op de wereld. Mij bleef dus niets anders over, als de oesters
mij ooit weer zouden smaken, dan mij zelf rust te bezorgen door
de gedachte, dat de kauwspieren van dat hongerig zevental ook
eiken middag behoorlijk wat te doen zouden hebben. Zoo stuurde
ik dus vrouw Hamel naar de taalmeestersvrouw en liet haar
vragen, hoeveel huishoudgeld zij maandelijks wel moest hebben
om al die negen monden op voldoende wijs te vullen. Nu, goede
hemel, dat was nog te overkomenen zoo voorzie ik haar
van huishoudgeld en smaakt het eten mij weer in mijn restauratie.
Zeg nu nog eens, dat dit geen verfijnd egoïsme is!"
„Wel, natuurlijk, oom!" stemde het meisje met schitterende
oogen toe. „Met zulk soort van egoïsme heb ik allen vrede."
„Het komt op hetzelfde neer, kind! Vrouw Hamel pension
neer ik nu ook uit pure zelfzucht, daar ze zoo dik en breed
wordt, dat ze met het koffieblad de deur niet meer in kan. Nu.