HELDERSCHE EN NIE1IWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AtertentieMad TOorHollands Noordertwartier. 1885. N°. 151. Vrijdag 18 December. Jaargang 43. POSTKANTOOR HELDER. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsrnimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de tweede helft der maand October. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. VermeulenAmsterdam. G. F. Harmse J. H. De JongRotterdam. BlankenWillemsoord. Van het Hulpkantoor Anna Panlouma-Polder Wed. CramerAmsterdam. Wieringen P. WagemakerSchermerhorn. Briefkaarten Jan Meijer Amsterdam. Brievenverzonden geweest naar België: J. GomesBrussel. Ned. Oosl'Indië C. HoesBatavia. H. Wessel J. Tonneman West-Indièi J. G. RoeverPort au Prince. Binnenland. De heer A. Beaujon geeft in het Hld. eene beschou wing over graanprijzen en graanrechten en schrijft ten slotte „De ondervinding, in Duitschland opgedaan en in offi- ciëele cijfers neergelegd, leert derhalve: 1. dat het tarief van 1879, welks werking men ten volle beoordeelen kan, de positie der graanbouwers aanvankelijk verbeterd heeft door de graanprijzen virtueel te verhoogen; 2. dat zij dit voordeel bij de eerstvolgende verpachting aan de grond eigenaars hebben moeten afstaan in den vorm van pacht- verhooging. Het is waarlijk niets nieuws, dat het zoo toegaat. Het is zelfs niet aangenaam, dat men het telkens herhalen moet. Maar dit is toch niet overbodig zoolang men om „matige" en „fiscale" graanrechten van 10 a 20 pCt. komt vragen met de bewering, dat zoo iets eene vrij onverschillige zaak is en niemand kwaad zal doen. Wij lijden sedert jaren aan eene gecompliceerde kwaal, die verscheidene oorzaken heeft of hebben kan. Maar alle symptomen zonder onderscheid wijzen eene vermindering van het inkomen der natie aan. Daaronder lijdt ieder, maar natuurlijk de armste het meest. Nu is er iets ont- 8temmends in, dat men in deze omstandigheden, met een 13> TltUIDA'S HUWELIJK. Door W. Heimburg. Truida wachtte geduldig, totdat de laatste streek met de poederkwast aan de slapen was aangebracht. Vervolgens kreeg mevrouw Baumhagen de lange zwarte handschoenen van de tafel, zette zich op de sofa aan het ondereinde van haar groot, met rood damast bekleed Ut dange en begon den rechter aan te trekken. „Wat wilt ge, Geertruida?" „Wat ik wil, mama? Ik wilde afscheid van u nemen," ant woordde het meisje, terwyl ze nevens hare moeder ging zitten en hare hand nam. Mevrouw Baumhagen knikte haar toe. „Ja, wij zullen elkaar nu in langen tyd niet zien." „Mama zijt ge nog boos op my?" vroeg het meisje met stokkende stem en door tranen benevelde oogen. „Vergeef my in dit uur." smeekte zij, „ik ben dikwijls driftig en eigenzinnig geweest, maar O, praat er nu niet meer over!" viel hare moeder hierin. „Ik hoop hartelijk dat ge gelukkig zult worden en nooit berouw zult behoeven te hebben over uw eigenzinnig doordryven." „Dat zal ik nooit!" zeide Truida met volkomen vertrouwen. Mevrouw Baumhagen ging voort met hare handschoenen dicht te knoopen. De geheele kamer was vervuld met een bedwelmende geur van patchouli en lavendelwater en de zware zijde van haar japon kraakte en ritselde, terwijl zy zich inspande om de knoopen dicht te maken. Zij antwoordde niet. „Mag ik u nóg iets vragen, mama?" „Wel zeker!" Het meisje vouwde onwillekeurig de handen in den schoot. „Mama, wees als 't u belieft wat vriendelijk tegen Linden, ga een weinigje van hem houden, maak dezen dag voor hem tot een werkelyk gelukkigen dagl Zie, mama," ging zij na eenige oogenblikken voort, „het zou mijn hart doorboren, als hem van daag de eene of andere beleediging werd aangedaan. Lieve mama Een paar groote tranen kwamen onder hare oogleden te voorschijn. Nog dóns moest zy vragen: „Zult ge 't doen, mama?" Mevrouw Baumhagen was juist gereed. Zij stak haar beide kleine handen uit, bekeek ze van binnen en van bniten en zeide, zonder op te zien: „Vriendelijk dat spreekt van zelf; maar houden dat laat zich niet dwingen, kind. Ik ken hem nog nauwelyks." „Doe het dan om mijnentwil!" had Truida bijna uitgeroepen. Maar zij bedacht zich. De dagen van hare kindsheid waren immers voorby en sedert dien tijd Mevrouw Baumhagen stond op. „'t Is by vijven," zeide zij. „Ga maar naar uw kamer, Linden zal wel dadelijk komen." Zij kuste Truida eerst op het voorhoofd, en toen vluchtig op den mond. „Ga nu, kind laten we elkandtr niet zenuwachtig maken! God schenke u geluk en voorspoed l" Truida keerde naar haar eigen kamer terug, tot in het diepst baars harten verkoeld. Daar trad een lange gestalte snel op haar toe en legde een krachtige arm zich om haar heen. „Zyt gij daarl" onschuldig gezicht, op maatregelen komt aandringen, die de onmiskenbare strekking hebben om van het gesmaldeeld nationaal inkomen een grooter deel dan tot dusver te geven aan de landbouwers, die het bij de eerste pachtvernieuwing aan de grondeigenaars zullen hebben af te dragen. Voor allen te zamen is er minder dan voorheen. Nu wil men ontnemen aan den arme, om te geven aan den rijke. Het brood belasten ten bate van de landheeren. Er is inderdaad iets ergelijks in." De Standaard deelt mede, dat de collecte voor de Unie, de school met den Bijbel, meer dan f 111,000 heeft opgebracht. Wegens den gedrukten toestand van het landbouw bedrijf wordt nu door de gemeente Schoterland een tweede hoeve niet opnieuw verpacht. Het huis wordt op afbraak verkocht, de bouw- en weilanden worden eenige jaren verhuurd om ze daarna te exploiteeren tot den aanleg van bosch, en de maden (hooilanden) worden jaarlijks aan den meest biedende van de hand gedaan. De uitvoer van levend en geslacht vee naar Engeland is te Harlingen sedert jaren niet zoo druk geweest. Alleen aan levende schapen nam de laatste Londensche boot 1300 stuks mee. Uit Rotterdam schrijft men aan het Dagblad: „Toen in de vorige week ieder werk kon krijgen bij het wegruimen van sneeuw, waren er vele werkeloozen, die voor het „schooiersloon," dat vanwege de stad betaald werd, niet wilden werken; dit loon is.... f 1.50 daags, de dag berekend van 's morgens 7 uren tot donker, terwijl de gemeente zorgt voor het benoodigde gereedschap." Het Nederlandsch klipper fregatschip Voorlichter, kapitein Van den Bos, van Rotterdam naar Batavia en Soerabaia, werd op de reis om de Zuid door zwaar storm weder beloopen. Den 29sten nam het aan tot vliegend stormweder met hooge zee, het schip hield zich goed en maakte geen water tot op den 30sten, toen het zich be vond op 40° ZBr. en 50° OL., lenzende voor groot- en voorondermarszeil en gereefde fok, met de wind van ZW. tot ZZW., koersende om de NO., eene zware breker over het achterschip heenkwam, door een tweede gevolgd, welke het achterschip totaal ontredderde. Alles werd daar verbrijzeld. De kajuit en salon sloegen vol water en de verschansing, eene vaste plenk in den spiegel en het pot deksel werden weggeslagen. Bij het afloopen van de zee bemerkte men dat de derde stuurman, die bezig was om zeide zy met een zucht van verademing, terwijl een blos van geluk zich over haar gelaat verspreidde. Weinige oogenblikken daarna had de kleine bruidsstoet zich in de zaal verzameld: moeder en tante, de burgemeestersweduwe, Arthur, Jenny en oom Henri, terwyl twee jonge nichtjes in hare wit kanten kleedjes eenige afwisseling brachten onder al dat sombere zwart. „Kykt in 's hemels naam toch niet zoo melancholiek!" verzocht oom Henri, die er zelf uitzag alsof de aanstaande plechtigheid hem op de maag was geslagen, „'t is toch akelig genoeg Nu werd de deur geopend en trad de oude predikant binnen. Oom Henri ging hem tegemoet en begroette hem met een buiten- woon harden stem, waarop hij ijlings verdween om het bruidspaar te halen. De middagzon wierp hare stralen in het fraai gemeubelde vertrek, en spiegelde zich in kronen en kandelabers, en kaatste terug op het jonge paar, dat daar voor het altaar stond. Zacht en duidelyk klonk de stem van den geestelijke: In het bedehuis, zeide zy, hadden zij elkander voor de eerste maal gezien, blyk- baar had de Heer hen tezamen gevoerd, en wat hy had vereenigd, mocht de mensch niet scheiden. Hij sprak van de liefde, die alles vergeeft en hoopt en verdraagt. Truida had zelve dien tekst gekozen. Toen de korte toespraak was afgeloopen, wisselden zy van ringen; ze knielden neder om den zegen te ontvangen, en nu waren zy man en vrouw. Zy wendden zich het eerst tot hunne moeder. Het ging Frans Linden zooals Truida straks: in deze momenten beschouwde hy alles met andere oogen. Zoo stak hij dus de hand uit, en wyl hy geen woorden vond, wilde hy met dien handdruk beloven, voor zyne vrouw te waken en te zorgen, haar levenslang als zijn oogappel te behoedeD. Maar mevrouw Baumhagen kuste hare dochter allerbevalligst op het voorhoofd, legde even hare vingertoppen in Linden's rechterhand, en wendde zich vervolgens tot den predikant, die met een gelukwensch op haar toetrad. Frans zag Truida aan, en toen hij de bedroefde uitdrukking in hare oogen gewaar werd, drukte hij haar arm, die in den zijnen lag, nog vaster tegen zich aan. Oom Henri had natuurlijk voor het menu gezorgd. In de eetzaal, die op het noorden lag, waren de gordijnen gesloten en de lichten aangestoken, terwyl de gansche inhoud van de zilver kast op tafel blonk en schitterde. De oude heer had verstand van die dingen; het was hem wel op een paar slapelooze nachten te staan gekomen, maar daarvoor was alles nu ook volmaakt in orde en liet het menu niets te wenschen over. 't Was alleen maar jammer, dat hy, de burgemeestersweduwe en Arthur de eenigen waren, die het volgens zyn gevoelen op den rechten prys wisten te schatten. De styve, koele stemming, die onder de aan wezigen heerschte, wilde maar niet wyken, zelfs niet bij oom Henri's toost, zelfs niet eens by de champagne. De oude egoïst werd er bijna wanhopig onder. Toen het gezelschap opstond om de koffie te gebruiken, begaf Truida zich naar hare kamer, waaruit zij na een kwartier in een ander toilet te voorschijn kwam. Linden stond haar reeds in de zijkamer te wachten. Hier was het doodstil; de stemmen van het tafelgezelschap klonken nog slechts gedempt tot hen olie over boord te gieten, ten einde het geweld der golven te breken, gedood was, de opperstuurman de beide beenen zwaar gekneusd had en de zeilmaker en twee matrozen aan armen en beenen zwaar verwond waren. De kracht dezer buitengewoon hooge zee was zóó geweldig, dat de matroos Anderson, die bij het overkomen der brekers aan net roer stond, met gebroken been op de voorhut tusschen de booten bewusteloos terug werd gevonden, en de gezag voerder vond men buiten kennis liggen, met gebroken rechterarm en gekneusd schouderblad, bij de kruismast. Het schip van zijn stuurtoestel, dat mede geheel vernield was, beroofd, liep in den wind en bleef zoo over stuurboord liggen, met de lij verschansing geheel onder de zee. Nadat zoo spoedig en zoo goed mogelijk het schip weder onder bestuur gebracht was, bevond men dat verscheidene ra's gebroken of gesprongen waren, de steven en het schip zeer ontzet en het roer zwaar beschadigd was, tevens vond men drie voet water bij de pomp en ontdekte, dat bet schip, hetwelk tot vóór die stortzee potdicht was, water maakte. Met eenige zeilen werden de opengeslagen plaatsen in het schip zoo goed mogelijk dichtgemaakt en vervolgde men de reis tot Anjer, waar de ontredderde staat van schip, roer en equipage het noodig maakte, om eene sleep boot van Batavia te laten komen, welke het van Anjer derwaarts sleepte. De gewonde en zieken werden in het hospitaal opgenomen en zijn herstellende. De Maatschappij der lijn LuikMaastricht herdacht dezer dagen den dag, waarop zij voor 24 jaren werd opge richt. In die jaren werden meer dan 17 millioen reizigers vervoerd. Iets zeer opmerkelijks vooral in onzen tijd van rampen en ongelukken is, dat in die 24 jaren niet één harer reizigers gedood of zelfs maar gekwest werd. Dezer dagen werd als eene merkwaardigheid vermeld, dat te Zaandam een dominé voor den kantonrechter een pleitrede hield voor een ander. Uit Zalt-Bommel wordt nu medegedeeld, dat een dominé voor het Kantongerecht aldaar reeds tweemaal als advocaat is opgetreden, en dat wei niet in eene kerkelijke of gods dienstige, maar geheel particuliere zaak, namelijk betreffende eene vordering, ingesteld door een notaris tegen een land- pachter. Naar de Amsterd. Crt. verneemt, is de justitie den vermoedelijken moordenaar van den beer Lamblée, in de Zandstraat te Amsterdam, op het spoor. door. Zij zag nog eens om en knikte de oude hangklok toe. „Goedendag, Sophie," zeide zij vervolgens, terwijl zij met hem gearmd de trap afging en de oude dienstmaagd zich eensklaps schreiend over de leuning heenboog: „Groet allen nog duizend maal van mij!" De helder verlichte vensters blonken hen tegen, toen Frans haar op Niendorf uit het rijtuig hielp en de stoep opleidde. De lucht was bewolkt, maar er woei een zachte vooij aars wind. „Treedt binnen!" zeide hy, terwijl hij de van ouderdom bruin geworden voordeur opende. „O, hoeveel rozen!" riep zij, in eene verrukking. De leuning van de trap, de posten van dc deuren, de ketting van de hang lamp, alles was met rozen versierd en by de niet al te heldere verlichting kwamen zij uit het donkere groen als in levende pracht te voorschijn. Die goede tante Rosalie! Hand in hand gingen zij de trap op en de gang door; het was slechts een houten vloer, maar nu geheel met geurige denne- takken bestrooid. „En hier is onze woonkamer, Truida, totdat de uwe gereed is." Zij stond op den drempel en zag nieuwsgierig naar binnen. Onbeschrijfelijk rustig en gezellig scheen dat kleine, helder ver lichte vertrek haar toe; kwispelstaartend van vreugde sprong de fraaie jachthond tegen zijn meester op, dien hij den geheelen dag had moeten missen. Met een onuitsprekelijk gelukkig gevoel trad ze aan zijne hand binnen. „Wat mooie hond! En is dat uw schrijftafel, uw boekenkast en o, wat een lief portret in die vergulde lijst! Is dat uwe moeder, Frans? Ja, zóó moest ze er wel uitzien zóó heb ik my haar juist voorgesteld. En hoe gezellig dat theeblad met die twee borden! O, mijn beste!" En het door rijkdom en weelde verwende kind wierp zich weenend aan zijn borst. „Hier zóó moet het blijven, Frans, hier is 't warm en goed, hier kan geen bitter woord gesproken worden." „Denk daaraan nu niet meer!" trooste hij haar. „Alles wat minder aangenaam is, hebben we achter ons gelaten. Hier maken wij van ons huisrecht gebruik en dulden niet anders dan vrede en welwillendheid." „Ja, zeide zy, lachende en schreiende tegelyk, „ge hebt gelijk, wat kan ons nu de geheele wereld daarbuiten schelen!" Zij stonden samen voor zijn schrijftafel. Hier prijkte een schotel van Majolicaporcelein met voorjaarsbloemen. „Hoe heerlijk geuren die viooltjes," fluisterde zij, diep ademhalend en zich uit zijne armen loswikkelend. Een visitekaartje lag tusschen de bloemen: beiden strekten zij er de hand naar uit. „De hartelijke gelukwenschen bij uw huwelijk zendt u E. Wolf. Agent." lazen zy. „Hoe kent gij dien man? Hoe komt hij daartoe?" vroegen hare oogen. Hij wierp het kaartje echter achteloos op de tafel en kuste haar op het voorhoofd. Het is verrukkelijk met zyn geluk de lente tegemoet te gaan De boomen in den tuin van Niendorf kregen knoppen en bloesems, een groene sluier breidde zich weldra over het bosch uit en overal bloeiden geurende viooltjes, die blauwe kinderen der lente

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1