UELDERSOHE M \1EUWED1EPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. Jaargang 44. Vrijdag 1 Januari. 1886. N°. 1. Uitgever A. A. BAKKER Cz. E X C ELS I O R! 1S» TRUIDA'S HUWELIJK. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal f 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 eents, elke regel meer 16 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De Directeur van het Postkantoor alhier verzoekt ons het volgende ter kennis van het algemeen te brengen. Om de spoedige bestelling gedurende de Nieuwjaars- drukte zooveel mogelijk in de hand te werken, wordt men verzocht de eerste drie dagen van het Nieuwejaar den brievenbestellers geen fooien uit te reiken, daar, zooals in vorige jaren gebleken is, de bestelling door het wachten op fooien aanmerkelijk vertraagd wordt. „Scheiden, ach! tbut Web!'' heeft de Duitscheliederen dichter ons reeds leeren zingen, voor 't geval wij 't uit ons zelf nog niet mochten geleerd hebben. Het ontbreekt anders in het menschelijk leven niet aan gelegenheden en aanleidingen om ons in dit opzicht keer op keer een erva ring rijker te maken. En zelfs al heeft de gewoonte ons met deze of gene scheiding reeds tamelijk vertrouwd gemaakt, toch brengt zij telkens weer een zeker gevoel van leegte en onzekerheid te weeg. Is er wel iemand, die zonder eenige de minste weemoedige aandoening op den Oudejaarsavond de twaalfde kerkklokstoon verbeidt, die hem verkondigt dat er alweer een jaar onherroepelijk in den nacht der tijden is verzonken? Zal zelfs niet de man, die zich in dit opzicht voor volkomen onverschillig uitgeeft en zich ook in het openbaar op zijne ongevoeligheid veel laat voorstaan, in een eenzaam uur zijn hart eigenaardig bewogen gevoelen bij de herinnering aan het thans weer afgeloopen tijdperk? Neen, de overgang van het oude in het nieuwe is altijd een gebeurtenis in het menschenleven, is voor iedereen een bron van herinneringen en levert telkenmale weer stof voor nadenken en overpeinzen. En hetzij we nu die gebeurtenis met blijdschap of met vrees hebben zien naderenbetzij onze herinneringen ons stemmen tot een vriendelijken terugblik op den weg, die achter ons ligt, of ons een zucht van dankbare verlichting doen slaken, dat die weg Goddank al weer afgelegd ishetzij onze over peinzingen ons een tafereel doen aanschouwen vol aantrek kelijke plekken en lachende groepjes, of ons de handen voor het gelaat doen slaan, om de tranen te verbergen, die ons uit de oogen worden geperst door het herdenken Door W. Hebiburg. Truida zat als het ware op de pijnbank. Zy wrong in wan hoop de handen en hield de oogen strak op den donkeren hemel gevestigd, waarin hier cn daar een enkele ster Uikkerde. Jenny geeuwde opnieuw. „Ja, verbeeld je," ging zij voort, „gy weet eigenlijk nog niet wat Arthur en ik met elkander gehad hebben. Hij verweet mij, dat ik te veel geld voor mijn toilet noodig hadmaar natuurlijk was dit een afleiding voor zijn verstoordheid over iets anders hij scheen onaangename brieven op het kantoor gehad te hebben. Ik antwoordde dat hem dit niets aanging en dat ik mij ook niet met zijn uitgaven bemoeide. Toen werd hij grof en verweet mij, dat ik te Nizza de toiletten van de elegante Fran^aises had willen naapen. Maar dat's niet waar; ik heb maar twee costumes gekocht. Nu, ja, ze waren iets duurder, dan ik ze van myn Berlynschen kleermaker laat komen. Natuurlijk zeide ik weer: z,Dat gaat je niets aan, ik betaal ze immers zelve!" En daarop sprak hij viceselijk zalvend over eerbare vrouwen en Duitsche vrouwen, die de welvr \rt des huizes helpen vermeerderen, en dat er nog wel grooter vermogens dan het onze op die wijs reddeloos verspild waren en dat, als men de zaak op de keper beschouwde, «Madame" daarvan aliyd de schuld had. Hij maakte ook allerlei aanmerkingen op mama, en zeide dat zij zich bespot telijk aanstelde met zich zoo jeugdig te kleeden, en ten slotte beweerde hij nog dat wij ook plichten tegenover onze aanstaande kinderen te vervullen hadden! De hemel beware mij! Mijn arm, lief Wnltcrtje heb ik weer moeten afstaan, maar een ander wil ik niet in de plaats; de droetheid over zijn verlies was zoo groot dat ik geen rust of duur zou hebben als ik weer een kind had. Om kort te gaan, hij praatte echt kleinsteedsch en burgerlijk en eindigde met den Othello te spelen, daar hij beweerde dat de ritmeester van Brelow mij altijd veel te familjaar groette. Toen verloor ik het geduld en stelde hem voor om te scheiden. Dat zeide ik maar zoo, moet gc weten want wezenlijk, hij is vrij gedwee en volgzaam, als men de teugels wat straf houdt. En, zooals ik zeg, om zoo'n kleinigheid kan men ook niet van elkander afkomen. «Ik loop weg," riep ik eindelijk schreiende, en ging naar mama." „Zwyg toch, als ik u verzoeken mag!" zeide Truida, haastig opstaande. Zij schelde om licht, en toen Johanna de lamp binnenbracht, bescheen deze een koortsachtig verhit gelaat en roode, gezwollen oogen; en toch had Truida geen enkelen traan vergoten. «Kind, hoe akelig ziet ge er uit!" zeide Jenny. «Ja, wat zal 't nu geven? Ik moet mama antwoord brengen daarom alleen kwam ik hier." En met een blik op de sierlyke klok boven de schryftafel, liet ze er op volgen: «Al vijf minuten over negenen ik moet naar huis! Zeg, hoe denkt ge die zaak nu verder te behandelen?" «Ik zal u bericht sturen, morgen of overmorgen ik weet het nog niet," stamelde de jonge vrouw, de hand tegen het kloppende voorhoofd gedrukt. «Maak maar geen scènes, Truida," hernam Jenny, terwyl zij den grijzen met roode zijde gevoerden mantel omsloeg en een strik legde in de kanten keelbanden van haar hoed. «Als de zaak nu zoo geschikt wordt, als mynheer Schneider zegt, heeft aan smartelijke verliezen en teleurgestelde verwachtingen, dit alles bewijst slechts te meer, dat er een ongewoon uur in ons leven verloopt. Een uur, waarin de menschen zich meer dan ooit als broeders en lotgenooten tot elkander voelen aangetrokken; een uur waarin zij elkaar sterkenen bemoedigen met een warmen handdruk en een liefdevollen blik; een uur waarin naar den goeden ouden trant het zalig uiteindeI" bij de uitvaart van 't oude en het «veel heil en zegen 1" bij de intree van 't nieuwe jaar gewisseld wordt. Laat ons die goede gewoonte, om elkaar bij den overgang an het oude in 't nieuwe met woord en handdruk het verbond van trouw en vertrouwen te bezegelen of te her nieuwen, niet als verouderd in onbruik doen komen. Het is altijd goed, te weten wat we aan elkander hebben en bij elke jaarwisseling een soort van of- en defensieve alliantie te sluiten, met het oog op de dingen die komende kunnen zijn. Wie weet hoe spoedig we elkaar noodig kunnen hebben In het centrum van depressie om met de heeren meteo rologen te spreken waarin zoo ongeveer het geheele menschdom tegenwoordig schijnt te verkeeren, staan we thans eiken Nieuwjaarsdag voor een dubbel groot vraagteeken. Het is niet te loochenen dat er onweders broeien, dat er geweldige stormen in aantocht zijn. Zal het 86ste jaar onzer negentiende eeuw die onweders hooren loeien en die stormen in volle woede zien losbarsten Ziedaar een vraag, die waarlijk niet geheel uit de lucht gegrepen is; en wie slechts een weinig met zijn tijd meeleeft, wie geopende oogen heeft voor al wat er om hem heen voorvalt en wordt voorbereid, die zal het gewicht en den ernst dier vraag niet durven miskennen. Ja, zelfs de oppervlakkige beschouwer van de woelingen en wisselingen op het groote wereldtooneel zal toch den indruk gekregen hebben, dat vele dingen niet meer zoo geleidelijk in de oude sporen loopen als vroeger. Het nu verloopen jaar heeft het ons alweer duidelijker dan zijne voorgangers doen zien, dat er een algemeen streven en zuchten naar hervorming, naar verandering, zelfs naar omkeering in de lucht zit. Niemand vermag het zich te ontveinzen, dat we ons ieder oogenblik op groote schokken en ingrijpende gebeurtenissen kunnen voorbereid houden, zoowel op staatkundig, op maatschappelijk, als op kerkelijk niemand er verder iets mede te maken. Hoe is Frans anders tegen u? Heeft hy alles bekend? Ja, wat zal hij ook anders doen En dus hooren we stellig morgen iets van u, niet waar? maar niet later, hoor! Weet ge,-wat mij nog later te binnen is geschoten dien dag toen Linden een visite by ons maakte, liep die man, die Wolf, met hem over de markt cn bracht hem tot aan ons huisik zat by het balkon en verwonderde mij nog, dat Wolf hem zoo vertrouwelijk op den schouder klopte." Truida stond onbeweeglijk. Ja, zij had dat ook gezien; zij her-- innerde 't zich nog duidelijk. «Ja, ja!" bracht zy met moeite uit. Hij moet meer handel in dergelijke zaken dryven, vertelde mynheer Schneider. Maar nu goedennacht, mijn beste! Zult ge bescheid sturen of zullen we morgen een van allen aan komen?" „Ik zal 't wel sturen," antwoordde Truida. Ze had hare zuster niet uitgeleide gedaan en stond nog altijd op dezelfde plek met op de borst gebogen hoofd en slap neer hangende armen. Het gesprek niet Jenny had een afgrond voor haar geopend ze wist niet meer wat te beginnen. Slechts dit eene stond vast, dat zij niot bij hem kon blyven; een onverschilligen omgang zou ze nooit kunnen dulden, en een innig samenleven zou nooit meer mogelijk zijn. „Nooit!" zeide zij, luid en vastbe raden, „nooit!" Nu hoorde zij Frans in zijn kamer loopen, en nu ging hij naar beneden, en nu hoorde ze zyne Voetstappen op het kiezelzand in den tuin, waar zij zich allengs verwijderden. Zij was zoo moede, zoo diep rampzalig, en ze kon niet begrijpen dat er ooit een tijd was geweest den vorigen dag zelfs nog dat zo zich zoo volmaakt gelukkig had gevoeld. Het stuk van dien noodlottigen brief hield zy in de hand geklemdhet brandde haar als vuur. Zy kende een ongetrouwde jonge dame, de dochter van een onvermogend ambtenaar, die reeds hare eerste jeugd gepasseerd en knorrig cn bitter gestemd was. Dertien jaren was zy met een onbemiddelden candidaat- notaris verloofd geweest en eindelijk hadden zy ingezien, dat men niet van rozegeur en maneschijn een huishouden kon opzetten. En zoo bleef zij ongehuwd, door allen beklaagd, die haar droevig lot kenden, En toch, hoe gaarne had zij met deze willen ruilen, die immers om haarzelve bemind was geworden! En al verzoende zij zich met het denkbeeld, dat hij haar niet uit liefde tot vrouw had gekozen dat liegen, dat huichelen bleef immers bestaan. Neen nooit! Zij had-alle vertrouwen op hem ver loren. Zonder recht te weten wat zy deed, begaf zij zich naar den overloop, waar de frissche lucht haar weldadig aandeed. Schielyk ging zij de trap af en den tuin in. Uit de keuken klonken haar gepraat en gelach tegen, de tuinman, maakte gek heid met den keukenmeid het oog der meesteres ontbrak, In de tuinzaal brandde geen lamp, maar tante Rosa's vensters waren dien avond buitengewoon helder verlicht, en de schaduw van een jeugdig persoontje was telkens op de witte gordijnen zichtbaar. Dat zou het jonge nichtje zij. Truida vervolgde den gindweg, de nachtegalen sloegen en uit de kamer van den rentmeester klonk gezang een fraaie mannen stem en een treurige melodie. Zy ging al verder en verder den tuin in en riep eensklaps: „Frans!" Daar stond hij vóór haar in de kromming van' den weg. w lied. De invloed en het gezag van veel, wat eens groot en machtig was, begint te tanen; aan vorsten en heerschers wordt onomwonden verweten, dat zij niet bij machte zijn de kwalen te bedwingen, waardoor de bloei en de welvaart hunner volkeren geteisterd wordende dusgenaamde Tierde stand laat overal zijn stem hooren en zijn rechten gelden; en de mannen, die in fabriek en werkplaats hun gedachten lieten gaan over het verband tusschen staatkunde en nijver heid, behoeven niet langer vruchteloos uit te zien naar een gelegenheid, om hun stem den volke te doen hooren. Dat is het begin der overwinningen van den vierden stand op zijn nieuw betreden terrein. Er wordt van die zijde met smachtend verlangen naar meerdere uitgezien. Want de algemeene indruk is daar dat het zóó niet langer kan, al verschilt men soms hemelsbreed in de keuze der middelen om te maken hoe het dan wel wezen moet. Maar de overtuiging heerscht allerwegen, dat er eene misschien geleidelijke, misschien plotselinge gedaanteverwisseling van vele volken en natiën aanstaande is. De onrustbarende voorteekenen er van zijn talrijk genoeg. Onder het oude en sedert eeuwen bestaande kraakt en waggelt het links en rechts, als profetie van naderenden onderganginstellingen die nog honderde jaren den tand des tijds schenen te kunnen trotseeren, zinken reddeloos in het niet; groote fortuinen gaan onherroepelijk te loor, schitterende namen verbleeken, de handel waart rond als in een doolhof, de nijverheid ziet zich met machteloosheid geslagen, en nieuwe toestand vormen en eischen vragen gehoor en - verhoorii twijfel: wij verkeeren in een toestand van o*erga* het jaar 1886 dien overgang aanschouwen? ZKL dubbel groote vraagteeken, dat ons bij zijn aanvarr oogen staat I.... En zullen we ons nu door al die onrustbarende vooi kenen schrik laten aanjagen of het spoor bijster laten mat Zullen we met minder goeden moed bet nieuwbegonn jaar ingaan, of ons zooveel mogelijk aan den groote. strijd des levens trachten te onttrekken? Zullen we met bevend hart en neergeslagen oogen voortleven als in af wachting van een spookverschijning? Neen, niet waar? driewerf neen! Dat zou een schromelijk tekortschieten zijn in de vervulling van onzen plicht als „Truida!" antwoordde hij, terwyl hy haar bij de hand wilde vatten. „Neen, laat datl" weerde zij hem af. „Ik heb u niet gezocht, maar nu we elkander toch ontmoeten, zou ik u gaarne iets ver zoeken." Alsof zij behoefte had aan een steun, klemde zy zich met de kleine hand aan den tak van een vlierstruik vast. „Spreek maar op, Truida!" zeide hy getroffen. „Neem my niet kwalijk dat ik straks zoo driftig werd. Ik beloof u, het zal niet weer gebeuren." Hy zweeg en wachtte nu op haar verzoek. Een korte stilte volgde, maar daarop zeide zy langzaam, half onverstaanbaar door de geweldige ontroering, waarin zij verkeerde: „Geef mij myne vrijheid terug 't is toch niet langer mogelijk, zoo „Ik heb u niet begrepen, antwoordde hij op koelen toon„wat bedoelt ge?" „Gij knnt alles, alles behouden maar laat mij vrij! Wij kannen niet meer bij elkander blijven begrypt ge dat dan niet?" riep zij opgewonden. „Spreek wat zachter!" gebood hij, terwijl^hij toornig op den grond stampte. „Zeg ja!" smeekte de jonge vrouw op hartbrekenden toon. „Ik zeg neen!" klonk het antwoord. „Kom, neem mijn arm en ga mede!" „Ik wil niet! Ik wil niet!" riep zij, hare hand losrukkende, die hij op zyn arm wilde leggen. „Gij zijt van avond geweldig geagiteerd. Kom nu mede naar huis, dan zullen we morgen verder praten en kunt ge mij bij lichten dag de redenen mededeelen, die ons verder samenwonen onmogelyk zouden maken." „Die kan ik u wel dadelyk zeggen, als ge wilt!" barstte zij uit, naar den adem hijgende, „omdat ons maar twee zaken ont breken, twee kleinigheden maar het vertrouwen en de achting! Van liefde wil ik niet eens meer spreken! Gy zijt niet oprecht tegen mij geweest, Frans, gij hebt my misleid en hebt mijn vertrouwen verloren. Laat mij in Gods naam, laat my gaan!" En toen hij niet antwoordde, ging zij voort, en thans had ze hare stem weer geheel in haar macht„Ik weet wel dat de wet my geen recht daartoe geeft; over een vrouw, die hare vrijheid terugverlangt en daarvoor geen andere reden aanvoert don dat ze is voorgelogen, wordt natuurlijk gelachen. Ik kom das met de smeekbede tot u: wees zoo goed en laat mij heengaan ik kan niet bij u blijven met dat wantrouwen in de ziel en „Kom, Truida," zeide hij op teederen toon, „ge zijt ziek, myn beste! Kom maar eerst mede naar huis; dan kant ge 't- mij daar nog eens in alle kalmte herhalen. Kom mede!" „Ziek? Ja, ik wilde dat ik kon sterven," mompelde zij. Maar toen bedaarde zy plotseling en ging aan zijne zyde naar huis. Hy opende de deur van zyne kamer en liet haar binnen treden, maar zy stapte schielijk door naar de hare, wierp zich op de sofa, en sloot de oogen. Frans stond radeloos voor haar. „Ik zal u een kop warme thee laten brengen," zeide de jonge man vriendelijk. Zij zag er onbeschrijfelijk akelig uit, zooals ze daar lag en de lange wimpers als groote schaduwen op haar bleeke wangen vielen. Ze moest vreeselyk geleden hebben. „Ga naar bed, Truida!" zeide hy bezorgd. „Dat zal u goed doen, en dan kunnen we morgen samen spreken."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1