HELDERSCHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
Nieuws- ei Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°. 2.
Zondag 3 Januari.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
20> TKUIJDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1-20.
flOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tiën: Van 14 regels CO cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnen 1 an a.
H. M. de Koningin "woonde jl. Donderdag avond in de
Duitsch-Evangelische kerk de Oudejaarsavond-godsdienst
oefening bij.
Te Amersfoort is op 88jarigen leeftijd overleden de
heer P. Schuijt Jz., oud-hoofdingenieur der Kon. Ned.
Marine, ridder der Orde vau den Nederlandschen Leeuw,
versierd met de St. Helena-medaille.
Het heengaan van dien algemeen geachten man is
naar men ons schrijft een verlies voor Amersfoort, in
't bijzonder voor vele gezinnen aldaar en voor onderscheiden
inrichtingen van openbaar nut. (De Amst.)
Aan de Arnhemsche Courant ontleenen wij onder
staande beschrijving van de „liefde-maaltijden" waarop
behoeftige kinderen der openbare scholen te Arnhem worden
vergast
„Gisteren waren wij getuigen van de uitdeeling van
warme spijzen aan behoeftige leerlingen der openbare
scholen. Deze geschiedt gelijk men weet, in de zaal van
het passantenhuis, een lokaal daarvoor bij uitnemendheid
geschikt. In de hooge ruime zaal zijn in vier lange rijen
de tafels geplaatst met banken aan weerszijden, waarop de
kinderen plaats nemen, elk tegenover het nomraer, dat hem
bij den aanvang der reeks van uitdeelingen gegeven is.
Getallen van drie cijfers want ook deze zijn er velen,
daar er een vierhonderd kinderen van de warme spijzen
gebruik maken zijn voor enkelen van hen nog wel wat
zwaar; maar „de honger leert de menschen veel."
Even na twaalven verschenen reeds de eersten; zij gingen
in de buurt school en hadden hard geloopen. Uit het
tijpstip waarop troepjes aankwamen, kon men afleiden waar
zij school gingende laatsten kwamen over eenen, omdat
zij nog eerst naar de leering waren geweest. De meeste
troepjes hadden thans zonder geleide van de onderwijzers
den weg afgelegd.
Een tiental jonge dames hadden reeds vóór de komst
der kinderen de borden gereed gezet, daarop liet spek gelegd
en gesneden en de kroezen met water gevuld. Naarmate
de kinderen plaats namen, school bij school, werden hen
Door W. Heimburg.
De eerste zonnestralen beschenen met een rooden gloed de
toppen van het woud, dat zich tot aan het witte, op een villa
gelijkende huis uitstrekte. Een paar rijen prachtige eiken hielden
voor den stevigen tuinmuur als het ware de wacht en verhieven
zich aan weerskanten van een smal, weinig betred etpad,
zooals men dat op slechts zelden bezochte plaatsen aantreft. De
eik krygt het laatst bladeren, en zoo gaven de trotsche boomen
voor het oogenblik nog weinig schaduw; maar jonge krullende
uitspruitsels vertoonden zich reeds aan de knoestige takken en
staken bekoorlijk af tegen de donkere iepen en het zachte, teedere
loof der berken, die binnen den tuinmuur stonden.
In dit stille morgenuur scheen „Boschrust" als het ware uit
gestorven. Al de groene jaloezieën waren gesloten, als zooveel
door den slaap geloken oogen; slechts een vlucht bonte woud
duiven koesterde zich op het dak in den zonneschyn. Het grasveld
voor het huis scheen geheel verwilderd en was nauwelyks meer
van den met gras begroeiden weg te onderscheiden, die van het
yzeren hek naar de stoep voerde. Uit een zijgebouw steeg een
dunne rook op en op de houten bank naast de huisdeur zat een
spinnende kat. Men hoorde niets dan het kwinkeleeren van de
leeuweriken, die zich hoog, bijna onzichtbaar, in de blauwe lucht
verhieven.
Daar naderde onder de eiken een slanke vrouwelijke gedaante.
Zij liep langzaam en hield de oogen nu op het opschietend koren
veld links, dan op de boomen boven haar hoofd gevestigd. Zy
scheen al van ver te zijn gekomen en het fijn besneden gelaat
droeg dc sporen van groote vermoeidheidzc had donkere kringen
onder de oogen, en de rand van haar japon was vochtig, zoowel
als de kleine, half hooge lederen schoenen, die onder den geplooi-
den rok van gryze stol te voorschijn kwamen. Zy stapte recht
toe recht aan op het yzeren hek, lichtte met hare bloote handen de
verroeste klink op en beschouwde het huis met de nieuwsgierigheid
van een kind zou men zeggen, als haar blik daarvoor niet te
ernstig was geweest.
Naast haar stond kwispelstarend een bruine jachthond en zag
met zyn schrandere oogen tot haar opmaar zij lette niet op het
dier, dat haar zoo trouw gevolgd was. Hare gedachten waren
slechts op een doel gericht.
Zij was nooit weer op Boschrust geweest, sedert dien dag,
toen zij in wanhopigen angst hierheen was gesneld om te laat
te komen. Het scheen haar toe, dat er niets veranderd dat
het er nog even eenzaam en verlaten was. Zy trok aan de bel
hoe moeilyk ging die over 1 Ja, in hoelang was zy niet gebruikt
Elk voor- en najaar ging Sophie wel is waar daarheen, om de
meubels uit te kloppen en de kamers te luchten, maar geen van
de anderen had er later ooit een voet gezet. Mevrouw Baum-
hagen had het altyd een groote dwaasheid van haar echtgenoot
gevonden, dat hy zich op zulk een afgelegen buiten verkoos af
te zonderen, en verweet hem steeds zyn „idyllisch stokpaardje,"
terwyl Jenny het landhuis Grillenbrug noemde. Ze was er eens
geweest, maar dat was meer dan genoegMen kwam er om van
verveling tusschen die stomme boomen!
Eindelijk gaf de schel een zwak geluid. Dit had een woedend
hondengeblaf in het zygebouw tengevolge, waarop een vrouw
van omstreeks zestig jaren in een gewatteerden onderrok en een
bont nachtjak buiten kwam. Half verstyfd van verbazing staarde
zij de jonge dame aan, maar sloeg vervolgens de handen ineen
en snelde op kleppende muilen weer naar binnen, om terstond
met oen bos sleutels terug te keeren.
uit de groote bakken, door een raam in het lokaal aan
gebracht, de bruine boonen op het bord geschept; elke bank
werd door eene dame bediend.
Alles ging zeer ordelijk; de kinderen praatten, maar
zonder veel leven te maken. Hem, die zijn bord had
geledigd, werd nog eene portie aangeboden, waarvan bijna
allen gaarne gebruik maakten. Het eten was zeer smakelijk
en behoorlijk toebereid.
Verscheideneheeren van de commissie waren tegenwoordig,
maar de dames hadden verlangd zelve de taak te vervullen.
Er zijn er een veertigtal, allen dochters van goede huizen,
die elk één dag in de week zich voor dit liefdewerk be
schikbaar stelden. Met bijna moederlijke zorg en de
handigheid, aan de Hollandsche vrouwen eigen, kweten
zij zich van de taak.
Het was een genot, de jonge vrouwen zoo bedrijvig met
dit werk van huiselijken aard bezig te zien. Onwillekeurig
dachten wij aan het beeld door Goethe, van Werther's
Charlotte geteekend en wij erkennen opnieuw, dat een vrouw
in hare ware gedaante toch nog lieflijker en innemender
is dan in baltoilet.
Maar nog meer indruk maken op den bezoeker de kleinen,
die met zooveel graagte het warme eten gebruiken. Op
menig gelaat stond het te lezen, dat het kind bepaald
behoefte had aan voeding.
Bij de aanschouwing daarvan verdwijnen al die beginselen,
waarover men zoo welsprekend hoort redeneeren. Wij
zullen ze hier maar niet weerleggen: al wat voor entegen
deze zaak is aangevoerd is bekend. Maar het krachtigste
argument tegen deze beschouwingen is wel zulk een maal
tijd zelf.
Men ga eens zien maar de menschen met beginselen
zien liever niet. Als zij dan hun beginsel eens ontrouw werden
Eene opmerking mogen wij niet terughouden. Er bleven
plaatsen onbezet: zij die wegbleven waren stout geweest
op school en de meester had hen school doen blijven I
Daartegen komen wij met nadruk op. De spijs wordt
gegeven aan de hongerigen, aan de goeden zoowel als aan
de boozen, niet tot belooning. Laat dan ook de onthouding
„Wel, lieve deugd!" zeide zy, naar den adem hijgende,terwijl
zij zich haastte de voordeur te ontsluiten, „dat had ik niet kunnen
droomen Mevrouw Linden! Hebt ge een morgenwandeling
gedaan, mevrouw? Ik heb al dikwyls gedacht of ge eens niet
hier zoudt komen met mijnheer en kijk, dat doet my nu
pleizier! Nu, ge zult hier alles in orde vinden; myn man heeft
er mede een oog op gehouden. „Pa8 op!" zeide hij, „op een
goeden dag komt er zeker eens een van de heeren of dames."
En nu liep de stevige, gezonde boerin de trap op en opende
een kamerdeur. „Alles is bij het oude gebleven, zooals ge ziet
daar staat nog uw eigen kleine bed en daar zijn ook nog de
boeken; alleen de dennen en de beuken voor de vensters zijn in
dien tijd wat gegroeid."
De jonge vrouw knikte met het hoofd. „Breng my wat warme
melk," zeide zy huiverend, „maar schielijk, vrouw Rode."
„Dadelyk! Dadelijk 1" En de oude vrouw haastte zich aan
haar verzoek te voldoen. Truida hoorde haar de trap afgaan en
de voordeur dichtslaan. Nu was zij alleen.
Het vertrek was in een koele, groene schemering gehuld door
de takken van de beuken, die bijna tot aan de vensters reikten
Het was hier nog niet zóó donker geweest, toen zy het laatst
een zomer op Boschrust had doorgebracht. Overigens de vrouw
had gelyk zag alles er nog uit als toende spiegel in de
lijst van pruimeboomhout prijkte nog altijd van boven met twee
den boog spannende centauren op een geel en zwart veldboven
de kleine ouderwetsche schryftafel hing nog de oude staalgravure,
Paul en Virginie onder het palmblad voorstellende; de groene
gordijnen van het ledikant waren in het minst niet verkleurd,
de sofa was nog even ongemakkelijk, de tafel daarvoor nog met
het zelfde wollen kleed voorzien. Hier had zij zoo menig rustig
uur doorgebracht, zoo menigen zoelen voorjaarsavond aan het
open raam; en zoo menigen nacht had zij hier naar den wind
liggen luisteren, als hij over de bergen kwam stormen, als de
regen tegen de ruiten kletterde en de boomen zoo angstwekkend
begonnen te kraken en te steunen. Maar ook herinnerde zy
zich menigen avond, als de gordijnen waren dichtgetrokken, het
vuur gezellig brandde, en papa aan zijn omberpartijtje zat. Zy
moest dan hier op Boschrust voor dc huishouding zorgen, en ze
was er trotsch op met haar wit boezelaartje voor naar keuken en
kelder te gaan, terwyl de oude heeren, al" L wildbraad hen naar den
zin was, een dronk aan de kleine hu.oauudster wijdden. Die
goede oude vrienden oom Henri alleen was nog van hen
overgebleven.
Ginds op dat bed hadden ze haar ook neergelegd, toen ze haar
bezwijmd bij papa's lyk hadden gevonden.
Een koortsachtige rilling overviel de jonge vrouw plotseling.
„Zijn dood was het gevolg van zijn ongelukkig huwelijk," had
zij oom Henri eens hooren zeggen zacht, wel is waar, maar
zc had het toch verstaan.
Mama had hem niet lief, mama had veel van een ander ge
houden, en dit had ze hem eens gezegd, toen er naar aanleiding
van een kleinigheid verschil van gevoelen was ontstaan. „Met
dien ander zou ik vrij wat gelukkiger zijn geworden, ik hield
ten minste van hem maar dan zou ik niet levenslang bezorgd
zyn geweest."
Truida begreep nu alles; zij had papa's karakter, zy was ook
trotsch. O, 't waren treurige jaren, toen zij langzamerhand tot
bewustheid kwam, welke zonneschijn in de ouderlyke woning
ontbrak! „Waren de kinderen er niet," had hij eens driftig
uitgeroepen, „dan zou ik er al lang een eind aan gemaakt hebben
O, 't Is een marteling, als twee menschen door God en de wet
voor eeuwig verbonden zijn, die een wereld tusschen hen in
zouden wenschen! 't Is onwaardig, 't ia onzedelijk! Had
er van niet gebruikt worden als strafoefening.
Wij wenschen die spijzen niet gebezigd te zien als een
middel om aan de onderwijzers zoete kinderen te bezorgen,
en vertrouwt dat om die reden geen der kleinen meer
afwezig zal blijven.
Zou een woord van hulde aan dc commissie en aan de
dames bier voegen? Wij gelooven het niet; de beste hulde
en de schoonste belooning vinden zij in de vervulling van
het liefdewerk zelf en de aanschouwing van die welbezette
tafels met hongerige kleinen, die vroolijk zingend de zaal
verlaten.
Uit de Beemster wordt aan de N. Rott. Crt. gemeld:
„Werd door velen het Kerstfeest met verlangen tegemoet
gezien, dat is geenszins het geval met menigen pachter
eener boerenplaats, die tegen dien tijd zijne huurpenningen
aan zijn „heerschap" moet ter hand stellen. Het jaar 1885
is, misschien meer nog dan zijn voorganger, een slecht
jaar geweest: de kaas is ver beneden den prijs der vorige
zomers gebleven, het vette vee was goedkoop, de wol „was
bijna geen geld waard," enz. enz. De huurprijzen daar
entegen zijn overanderd gebleven. Dit kwam gedeeltelijk
daardoor, dat, indien de tegenwoordige huurder van de
pacht afziet, er liefhebbers in overvloed zijn, die zijne
plaats willen innemen, en zulks niettegenstaande zij de
wetenschap bezitten, „dat zij op het spul geen droog brood
verdienen." De hooge huurprijzen zijn nog afkomstig van
de buitensporige koopprijzen der landerijen, die voor een
10 tot 6tal jaren zoo verbazend hoog werden opgedreven,
alsof er nooit weer een tijd van kentering in de prijzen
der zuivelproducten zou kunnen komen. Boerenplaatsen
van 20 morgen (ongeveer 17 hectaren) brachten bij verkoop
soms meer dan f 80.000 op. En het allerergste was,
dat de meeste koopers de helft, soms zelfs der
koopsom moesten opnemen, waartoe hun bij banken en
geldschieters de gelegenheid maar al te gemakkelijk open
stond.
Intusschen zijn de landerijen ongeveer 50°/o in prijs
gedaald, de hypotheken worden met menigte opgezegd, en
de boer, die tot gedwongen verkoop moet overgaan, is
papa eigenlijk niet groot gelijk, dat hij vrijwillig heenging
heenging voor goed? Maar ach, hoe zwaar valt dat, als men
liefheeft zóó liefheeft! En toch, liefde en achting behooren
immers bij elkander. Verbeelding, alles verbeelding!
Eensklaps werd zij nog een tintje bleeker. Zy dacht, hoeveel
papa van haar gehouden had, en ze dacht ook aan de kleine
wieg, die thuis op de vliering stond. Goddank, het was maar een
droom, een wensch, een niets en toch O, die benauwdheid,
die angst!
Zy was zoo doodmoe en wankelde naar het bed. Ze legde het
hoofd op het kussen, trok den deken over zich heen en sloot
de oogen. En toen stonden haar voortdurend als met vurige letters
de woorden vóór den geest, dien zy voor haar vertrek geschreven
en op zijn schryftafel gelegd had, en onwillekeurig prevelden
hare lippen„Wees barmhartig en geef mij mijne vrijheid terug
Zoek mij niet op en gun my de eenige plek, die my nog toebe
hoort."
Vrouw Rode bracht de warme melk. Zij dronk een weinig, en
zeide toen dat ze wilde slapen. Maar ze kon niet slapen. Zij
luisterde voortdurend en meende steeds paardengetrappel en het
geratel van rijtuigen te hooren. En wat dan?
Maar uur op uur verliep, en nog altyd lag zij onbeweeglijk
en had geen moed om op te staan. Waarom kan men niet sterven,
als men wil? De dorpsklok had juist twaalf uur geslagen
toen er toch een rijtuig stilhield en zij voetstappen op de trap
hoorde.
Goddank, hy was 't niet! Het was oom Henri maar, die
het hoofd bezorgd binnen de deur stak.
„Zijt ge daar waarlijk!" riep hij. „Maar waarom toch, kind?
Waarom toch?"
Zy vloog op en stond nu voor den ouden heer. „Brengt ge
mij antwoord, oom?"
„Ja, ja! Maar ik wilde liever ik weet niet wat doen! Hoe
komt gij, vechtersbazen, er toch toe, om my tot overbrenger van
uw beminnelijke boodschappen nit te kiezen?" Dit zeggende,
liet hy zich met al zijn gewicht op de sofa neervallen, zoodat het
oude meubelstuk in al zijn geledingen kraakte. „Hebt ge hier
geen cognacje bij de hand?" vroeg hij. „'t Is mij in de maag
streek niet recht zuiver."
Zij schudde ontkennend het hoofd en zag hem met haar doffe
oogen aan.
„Enfin!" mompelde oom Henri verdrietig. „Nu, hy laat u
zeggen, dat als gy het prettig vindt hier te bly ven, ge u volstrekt
niet behoeft te geneeren."
Zij kromp ineen als het ware.
„Dat is ten minste zoo ongeveer de zin," hernam hy, terwijl
hy zich het voorhoofd met zijn zakdoek afdroogde. „Linden
zeide eigenlijk al heel weinig; hy was inwendig vertoornd over
uw vlucht, maar hield zich uiterlijk goed. Hij zou u uw gang
laten gaan, zeide hij; met geweld wilde hij u niet terughalen.
Hy zou Johanna sturen om u te bedienen en hoopte u nog in
andere opzichten van dienst te kunnen zyn. Hij zou zich onder
wijl wel redden en het zou dan ook zeker niet lang duren
eer ge uw dwaling hadt ingezien. Zoover zyn we dus," besloot
oom Henri; „maar nu wilde ik wel eens van u weten, wat ge
van plan zijt te doen, als gij met uw bekende vastheid van
karakter niet geneigd zijt om uw ongelijk te erkennen?"
Zij antwoordde niet.
„Overigens ontkent Frans alles, wat dien Wolf betreft. En,
hoor eens, Truida, gij zijt altijd zoo verstandig geweest, hoe is
't u in de gedachte gekomen om dien ouden ezel, die overal in
een kwaden reuk staat, dien Wolf, meer geloof te schenken dan
uw eigen man?"