De beklaagde ontkende, dat het ongeluk aan zijne on voorzichtigheid zou kunnen geweten worden, en zijn ver dediger, mr. Van Gigcli, die van meening was, dat noch van opzet noch van schuld sprake kon zijn, geloofde, dat het ongeluk evengoed aan den voerman van den tentwagen, die in opgewonden toestand verkeerde, kon geweten worden. Op grond van onvoldoend bewijs concludeerde pleiter tot vrijspraak. Advocaat-generaal mr. Bijleveld, die het gebeurde aan de zorgeloosheid alleen van beklaagde toeschreef, eischte de bevestiging van het vonnis. Waarschijnlijk door de duisternis misleid, geraakte jl. Dinsdagnacht de heer J. R. te Westgraftdijk, even buiten het dorp, in het Noordhollandsch kanaal. Hoewel levend weder op het droge gebracht, overleed hij reeds een paar uur daarna. Nu bij het jongste Nieuwjaarsfeest gebleken is dat het zoogenaamd overseinen van naamkaartjes in den smaak van het publiek viel er is toch overal vrij wat gebruik van gemaakt wordt in een ingezonden artikel in de N. Rott. Crt. de vraag gesteld of zulk een gelegenheid niet ten allen tijde kan worden opengesteld. Men is dan altijd zekerder dat het bewijs van belangstelling op den juisten tijd aankomt: de posterij zal er door worden ver licht, de telegraphie zeker wel iets er mede worden bezwaard, maar de schatkist zeker er door worden bevoordeeld, daar zeer dikwijls 10 cent zal worden besteed vöor wat nu 1, 3 k 5 cent kost. Door msgr. C. J. M. Bottemanne, bisschop van Haarlem, zijn voor het depót der oude Rijks-archieven te Utrecht ten geschenke aangeboden een aantal belangrijke oude bescheiden, vroeger in het archief van het bisdom berustende. Zij zijn nader omschreven in de Staatscourant van 7 dezer. r- De kerkeraad van Scharwoude (bij Hoorn) is jl. Dinsdag wettig bijeengekomen, nam kennis van het ingekomen ver zoek van den heer P. H. J. Hoedemaker om den kerkeraad van Arasterdam te steunen in zijn onwettig verzet tegen het besluit van het Provinciaal kerkbestuur. De kerkeraad meende zich daar niet mede te mogen vereenigen en zijne verwondering niet te mogen ontveinzen dat een man, die zich anti-revolutionnair noemt, tot revolutionnaire maat regelen de toevlucht neemt. (Amst.) Berichten uit Batavia, dd. 2 Dec. 11., luiden o. a. „De commandant der zeemacht vertrekt met een binnen- landsch verlof wegens ziekte naar Soekaboemi. Met de leiding der dagelijksche zaken voor de Marine is voorloopig belast de kapitein ter zee baron van Heec- keren van Waliën. f Men schrijft ons van Texel, dd. 6 dezer: „De Texelsche blazerschuit De Hoop, gemerkt T X 158, bevaren door schipper J. Sikkelée, is lieden aan een groot gevaar ontkomen. In den namiddag, voor eb en tegenwind in een der zeegaten geankerd, zag men de van Harlingen komende Londensche boot recht op de schuit toestoomen. Toen de bemanning der boot de schuit zag, was het te laat om eene aanvaring te voorkomen en kreeg het brooze vaartuigje belangrijke schade. Gelukkig wist men het, bij het tamelijk kalme water, boven te houden en hier in veilige haven te brengen." De bevolking der gemeente Texel bedroep op 1 Jan. 1885: 3175 m. en 3143 v., totaal 6318 personen, in 1885 zijn geboren: 72 m. en 71 v., totaal 143 (waaronder 1 tweeling-geboorte, 2 meisjes); ingekomen van elders: 58 ra. en 54 v., totaal 112. Overleden zijn: 42 m. en 44 v., totaal 86 (waaronder 1 m. en 3 v. als levenloos aange geven); vertrokken naar elders: 90 m. en 71 v., totaal 161. De bevolking bestond dus op 1 Januari 1886 uit: 6326 personen en is alzoo met 8 vermeerderd. Er werden 49 huwelijken gesloten, als: 46 tusschen jonkmans en jongedochters en 3 tusschen weduwnaars en jongedochters. „Ja wel!" klonk het weerspannig antwoord. „Of zoudt gij meenen, dat ik hem met gevouwen handen zou moeten smeeken, mij weer in genade aan te nemen?" En zc plooide den mond tot een hoonenden trek. Dat zou zeker het verstandigst zijn!" verklaarde oom Henri wrevelig. Zij wierp het hoofd in den nek. „Dat nooit!" klonk het fier van haar lippen, „al voelde ik mij nog veel ongelukkiger! Vergeven kan ik maar kruipen als een hond die geslagen wordt dat in der eeuwigheid niet!" „Ge zyt een trotsch, hoogmoedig nest!" barstte de oude heer uit. „Wie geeft u het recht zoo uit de hoogte op hem neer te zien Hij wa9 een arme jongen, die geen vrouw zonder geld kon trouwen; is het dan een misdaad, dat hij naar dat punt heeft geïnformeerd? Bij elke prinses geschiedt dat. Liefdeloos zijt ge, halsstarrig en onrechtvaardigHebt g ij nooit iets verkeerds gedaan?" Reeds bij het begin van zijn toornigen uitval was zij evenals een verschrikt kind achteruitgedeinstmaar nu sprong zy op en knielde voor hem neder, terwijl zij de oogen 9meekend tot hem ophief. „Oom, weet gij hoeveel ik van hem gehouden heb? Weet gij, hoe een vrouw kan liefhebben? Ik heb tot hem opgezien als tot den edelsten man van de wereld, zoo groot, zoo voortreffelijk scheen hij mij toe. Aan zijne voeten heb ik gelegen, en 's avonds heb ik de handen gevouwen en God gedankt, dat hij my dien, juist dien man had gegeven. Hij was de éénige, meende ik, die niet alleen het rijke meisje in mij zag, en honderdmaal zoogoed als eens heeft hij mij dit ook gezegd. Oom, gij gij zijt altijd alleen geweest, gij weet niet hoe vurig men iemand kan lief hebben. En dan tot erkenning van de waarheid te komen, een gewoon mensch voor zich te zien, iemand die zelfs tot een leugen zijn toevlucht kan nemen liever dood, liever dood!" En zij liet zijn arm los en verborg het aangezicht in haar bevende handen. „En daar, waar ik het geluk heb genoten, zou ik met den karigen plicht kunnen volstaan? Zou ik zijn vrouw kunnen zijn, als ik weet dat niet de liefde hem tot mij heeft gevoerd? Zou ik bij elk teeder woord niet moeten denkenHij meent het toch niet? bij alles wat hij zegt niet aan zijn oprechtheid moeten twijfelen? O, de hel kan niet vreeselyker zijn want ik had hem zoo lief!" De tranen stonden den ouden heer in de oogen. Onthutst streek hij met de hand over haar bruine haren. „Sta op, Truida!" zeide hy zacht. En na een korte pauze liet hij er op volgen„In den bybel staat immers, dat men moet vergeven." „Ja, van harte!" fluisterde zy. „En als gij hem ziet, zeg hem dat dan. Och. als hij maar hier was gekomen en gezegd had: „Vergeef mij Maar zó<5 Oom Henri kreeg eensklaps een inval. „Dan zoudt gij toegeven, kind is 't niet?" „Ja!" stamelde zij, „hoe moeilyk 't ook is!" Nu wist de oude egoïst wat hem te doen stond. Hy geleidde De bevolking der gemeente Sint-Maarten bedroeg op 1 Januari 1885: 521 m. en 543 v., totaal 1064 personen. In 1885 zijn geboren: 16 m. en 15 v., totaal 31; inge komen van elders: 28 m. en 34 v., totaal 62. Overleden zijn: 11 m. en 10 v., totaal 21; vertrokken naar elders 40 ra. en 47 totaal 87. De bevolking bestond dus op 1 Jannari 1886 uit: 514 m. en 535 v., totaal 1049 per sonen (alzoo verminderd met 15 pers.), naar de onder scheidene godsdienstige gezindheden verdeeld als volgt: 787 Nederd. Herv., 176 R.-Catliol., 48 Chr. Geref. en 38 Doopsgez. Het getal huwelijken bedroeg 7dat der levenloos aan- gegevenen geene. In de gemeente Nieuwe-Niedorp zijn in 1885 geboren 20 m. en 25 v., totaal 45; overleden zijn 11 m. en 12 v., totaal 23; levenloos aangegeven 2 m. en 1 v., totaal 3. 10 huwelijken werden voltrokken. De bevolking te Alkmaar vermeerderde in 1885 met 304 personen en bedroeg op 1 Januari 1886 14882. Bij de jl. Dinsdag te Warmenhuizen gehouden aan besteding voor het verbouwen der openbare school aldaar was minste inschrijver A. Dorregeest, te Alkmaar, ad f 6198. Na langdurig debat heeft de Gemeenteraad van Am sterdam gisteren overeenkomstig de uitspraak der jury voor de beursplannen bekroond met f 10,000 plan „Y" van den heer Cordonnier te Rijssel, met f 6000 plan „In hoe signo floresco" van den heer Grol onzen landgenoot, in vereeniging met den heer Ohman te Weenen; met f5000 plan „La Bourse ou laVie" van den heer Vollmer, Berlijn; met f 4000 plan: „Mercaturae" van de heeren Sanders en Berlage te Amsterdam en met f 3000 plan„Ammerack" van de heeren Ludwich Klingenberg en Tauschenberg te Breinen. Omtrent den bouw van de nieuwe beurs is intusschen alles nog onbeslist gelaten. Jl. Zondag werd te Nieuwe-Niedorp wederom eene openbare vergadering gehouden van leden van het Sociaal democratisch Bond, waarin de heer Eckhardt uit IJmuiden als spreker optrad ter beantwoording der vraag: „Wat willen de werklieden De burgemeester dier gemeente, door den gemeente-veldwachter en drie rijksveldwachters vergezeld, was daarbij tegenwoordig. Op de vraag des burgemeesters:* wie spreker was? antwoordde de heer E. „Ik ben een burger van Nederland," en over 't geheel was zijne houding tegenover dezen ambtenaar niet zeer beleefd. De lezing, waarin de bekende grieven tegen sommige standen en toestanden in de maatschappij werden opgesomd, was overigens zeer onbeduidend, maar had de groote ver dienste van kort te zijn. Toen niemand der aanwezigen lust bleek te hebben met spreker van gedachten te wisselen, las de voorzitter de afdeeling een stuk voor van den heer v. d. Stadt. Deze had eenige weken geleden in eene bij eenkomst aldaar aan zijn atheïsme lucht gegeven, en daar door bij sommigen ergernis gewekt. Daarna ging men uiteen. Op Zondag 17 dezer zal men weder bijeenkomen, om den heer Fortuyn te hooren. De kapitein-luitenant ter zee P. C. Pabst heeft van zijn belangstelling in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden bij vernieuwing doen blijken, door de inzending van een aanzienlijke verzameling ethnografische voorwerpen, afkomstig uit onzen Indischen Archipel, voornamelijk uit Atjeh, waardoor thans een belangrijke leemte in de af deeling voor dat Rijk is aangevuld. Genoemde hoofdofficier, wien vroeger voor een soort gelijke inzending de zilveren Rijks-Medaille ten deel viel, ontving daarvoor nu den dank der Regeering. Jl. Maandag morgen kocht een dame op het Konings plein te Amsterdam een paar handschoenen en trok de eene aan. Op straat liet zij den tweeden vallen. Een man, die het zag, raapte den handschoen op en gaf hem Truida naar haar kleine sola, liet zich door Johanna een glas wijn geven en reed vervolgens naar Niendorf. Onderweg zag hij onophoudelijk dat beschreide gelaat voor zich en klonk haar droevige stem hem steeds in de ooren. Toen hij vrij lianstig voor zijn doen de trap naar de tuinzaal opging, zag hij al door de glazen deur de kleine donkere Adelheid naast den kantonrechter aan tafel zitten. Deze laatste ODtkurkte juist een flesch wijn, maar overigens hadden beiden het zoo druk met elkaar aan te zien en een kleur te krijgen en elkander wederom aan te zien, dat zij den ouden spion daar buiten in het geheel niet gewaar werden. „Waarachtig, een geschikte tijd om hier aan huis een bowl te makendacht oom Baumhagen. Binnentredende, voerde hij het jonge paar met zyn knorrig: „Goedendag!" in de kille werke lijkheid terug, waarop de kantonrechter aanstonds een jammer klacht aanhief, dat die Wolf een half jaar te vroeg gestorven was. „Maar wat is hier gaande?" vroeg oom Henri daarentegen, terwijl de geur van aardbeien zijn reukorgaan streelde. ,,'t Is een afscheidsbowl voor mijnheer Withoofd," merkte Adelheid beschroomd aan. „Zoo! Gaat ge heen?" „Ik moet wel," antwoordde de kantonrechter met een klaag lijken blik op het jonge meisje. „Maar eigenlyk, waarde heer, ie het sinds de vrouw des huizes weg is, op zijn zachtst uitge drukt ongezellig hier op Niendorf. Sedert dat doodbericht gis teren avond, is Linden zoo terneergeslagen, alsof met dien ellen- digen kerel het liefste wat hij op de wereld had ten grave is gedaald. Als Wolf een van zijn naaste bloedverwanten was geweest, had hij zich niet erger ongerust kunnen maken, en paarden en boden hebben zich de beenen uit het lijf moeten loopen, om telkens naar den toestand van dien voortreffelyken wereldburger te informeeren. Ik geloof zelfs, dat hij den dokter een premie beloofd had, als dat dierbare leven gespaard was geworden." Oom Henri bromde iets tusschen de tanden, dat veel op een verwensching geleek. „Waar is Linden?" vroeg hij daarop. „Boven!" deelde Adelheid hem mede. „Hij zit daar al sedert van morgen vroeg. Wij hebben ten minste hierby wees zij op haar buurman en haarzelve „alleen met tante Rosalie gegeten, en toen zijn wij naar Boschrust geweest, maar niet afgewacht, en 't is uit pure wanhoop, dat we nu een bowl maken. Zeg, mijnheer Baumhagen, wilt ge niet eens even proeven?" Tevens had ze een glas gevuld en bood dit nu den ouden heer met een verleidelijk glimlachje aan. Oom Henri wierp een half verstoorden, half begeerlijken blik op den bokaal, dien ze hem voorhield. „Kleine heks!" zeide hij en stapte toen zoo trotsch als een Spanjaard de kamer uit. Hij was te ernstig gestemd om zich dat „brouwsel" te laten smaken. Een zilveren lach klonk hem achterna. „Ik gaf er wat om, als Withoofd dat kleine ding mee in zijn koffer pakte en naar Frankfort opstuurde of, voor mijn part, naar het land waar de peper groeit!" Hy overviel den jongen heer des huizes aan diens schrijftafel. aan de dame terug, die hem daarvoor wilde belopnen en haar portemonnaie voor den dag haalde met ongeveer twaalf gulden. Nauwelijks had hij die echter in de gaten of hij rukte het voorwerp uit haar handen en ging aan den haal. Een Beier (te Doebeln) kondigt liet verlies van zijn parapluie aan, „gaande" van het Stand (eerste bierhuis) over den Schwindel-tuin (tweede ververschingslokaal) door de Zon (derde kroeg) naar de Beiersche Taverne of de „Brasserie van den Erfprins" (laatste pleisterplaats). Men verwondert zich, dat die man alleen zijne parapluie ver loren heeft. Gemeenteraad van Zijpe. Zitting van Dinsdag 5 Januari 1886. Afwezig met kennisgeving do heer Kaan. De Voorzitter opent de zitting met een woord van waardeering voor de omstandigheid, dat de Raadsleden elkander weer in wel stand in het vergaderlokaal mogen ontmoeten, bereid om weêr met frisschen moed de werkzaamheden, aan deze betrekking ver bonden, aan te vatten in het pas aangevangen jaar 1886. Van harte hoopt hij, dat het den Raad in den nieuwen jaarkring moge gelukken, de belangrijke zaken, die in den loop daarvan zullen voorkomen, zoodanig te behandelen, dat men aan het einde reden vinde om met genoegen daarop terug te zien. Daarop verzoekt hy den Secretaris voorlezing der notulen. Nadat daaraan is voldaan, wordt door den hoer Nobel de aan merking gemaakt, dat door hem in zake den brief van den Commissaris dc3 Konings, betreffende het armhuis niet geadviseerd is om niet te antwoorden (zooals in de notulen werd vermeld), maar om voorloopig te antwoorden, dat bedoeld schrijven was gesteld in handen van armvoogden om advies. Aan de orde zou zyn: benoeming van een armvoogd, maar B. en W. stellen voor, dit aan te houden tot een volgende ver gadering. Dit wordt goedgevondenevenals het voorstel om het schry ven van de gemeente Petten, omtrent de vergoeding voor daar ter school gaande kinderen, in geheim comité te behandelen. Is ingekomen een verzoek om eervol ontslag tegen 1 Maart van mej. A. Kuiken, onderwijzeres aan de Burgerbrug. Dit wordt met algemeene stemmen verleend. Op het convocatie-biljet stond verder: Bespreking tractementen voor onderwijzeressen en onderwijzers. Door den Voorzitter werd echter verklaard dat het Dag. Best. geen verdere bedoeling heeft dan: om het tractement van de nieuw te benoemen onderwijzeres met f 150 te verlagen en te brengen van f 700 op f 550. De heer Paarlberg geeft ernstig in overweging, om er die f50 nog af te doen, dan is 't meer een ronde som en z. i. nog hoog genoeg. De heeren Francis en Biersteker bestrijden dat en meenen dat men de zaak niet moet overdrijven. De heer Nobel heeft begrepen, dat er ook over de tractementen der onderwijzers zou worden gesproken. Hij betreurde, dat zulks niet in de bedoeling scheen te liggen en vraagde den Voor zitter waarom dat niet meteen kon gebeuren. Voorts achtte hij het voorstel van B. en W. wel wat verre gaand en zou liever f 100 gekort hebben, te meer daar, wanneer men met alle behoeften rekening hield, het tractement niet minder dan f 600 behoorde te zijn. Hij zou willen voorstellen om voor het vervolg de tracte menten voor onderwijzeressen te stellen op f 600° en van de onderwyzers op f 550. Hij wenschte het voor de eerste hooger te stellen omdat de vrouwelijke onderwijzers meer les uren hebben. Natuurlijk zal van het toepassen dezer verlagingen slechts sprake kunnen zyn bij hot ontstaan van vacatures en zal men zich voorloopig bij deze ééne benoeming moeten bepalen maar wanneer het besluit nu genomen wordt, en men vraagt daarop de goedkeuring van Gedep. Staten, dan behoeft men daar later niet weder opnieuw over te handelen. Nadat hierover eenigen tyd gediscussieerd was, waarbij het ge voelen van den heer Nobel door den Voorzitter en onderscheidene Raadsleden werd bestreden, bracht de Voorzitter eerst in stemming het voorstel om het tractement voor de te benoemen onder wijzeres te stellen op f 550. Dit werd met 8 tegen 2 stemmen (die van de hh. Nobel en Paarlberg) aangenomen. Nu stelde de Voorzitter voor om de bespreking der overige tractementen voorloopig achterwege te laten. „Linden," hief hij aan, zonder te gaan zitten, „het rijtuig staat bij de voordeur, ga mede naar jo vrouwtje, vraag haar vergiffenis en alles is in orde." Frans hief kalm de oogen tot hem op. „Weet ge wel wat ik dan deed?" vroeg hy. „Dan zou ik een schuld bekennen, die ik nooit heb begaan." „Och wat! Malligheid! 't Is hier alleen de quaestie of ge uw vrouw al dan niet weerom wilt hebben?" „Is dat de voorwaarde, waaronder mijne vrouw wil terug komen?" „Nu afin! Ik weet ten minste wél, dat ze dan niet zal wegblijven." „Het spijt mij, maar dat kan ik niet doen," verklaarde de jonge man, terwijl zijn gelaat nog iets bleeker werd dan het al was. „Ik behoef haar geen vergiffenis te vragen." „Die eeuwige koppigheid!" schold oom Henri. „Men is bly dat die schelm dood is en nu zijn we nog even ver!" ,,'t Is voor mij een groot ongeluk, dat die schelm dood is, oom!" „Wilt ge dus niet?" vroeg de oude heer nog eens. „Vergiffenis vragen neen!" „Nu, dan groet ik je!" En oom Henri zetto zijn hoed open verliet kamer en huis. „Ik raag u toch wel uitgeleide doen," verzocht Frans, den kleinen heer naloopende, die zoo schielijk in het rijtuig steeg, alsof hy zijn leven door de vlucht moest redden. Maar eer de paarden zich in beweging 9telden, boog hij zich nog even uit het portier en vurige, oprecht gemeende angst stond thans op zijn goed oud gelaat te lezen. „Luister eens, Frans," fluisterde hij, ,,'t is een dwaze trots van je. De vrouwen hebben zoo haar stokpaardjes; ik heb er wel is waar nooit een gehad zoo'n huiskruismaar ik ken ze toch. Ze zijn allen van hetzelfde allooi, ze willen allen uit liefde in het zonnetje gezet worden, en dat kleine vrouwtje daar is in dat opzicht wel wat veeleischend. Ze heeft met haar vader mijn goeden broeder, wat veel in een ideale wereld geleefd; ik heb altijd gezegdhet kind heeft te veel gelezen. Wees gy' nu de verstandigste en geef toe! Goede hemel, ge zijt toch niet op den mond gevallen en zij is zoo'n mooi, lief schepseltje." „Zoodra Geertruida terugkomt, is alles vergeten," antwoordde Linden, het portier sluitende. „Maar zóó komt zy niet, jongenKent gy de Baumhagensche stijfkoppigheid dan nog niet?" klonk het op wanhopigen toont Hij haalde de schouders op en trad achteruit. „Naar Boschrustriep de oude heer toornig den koetsier toe, en zonder groet reed hij weg. „Dat heerschap stelt zich aan als de beleedigde onschuld, maar het zal hem berouwen!" mompelde hij verstoord, terwijl hy van tijd tot tijd driftig met zijn stok op den bodem van het rytuig stiet. En hoe dichter hij bij de villa kwam, des te rooder werd zyn rond, knorrig gelaat. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 2