HELDERSCHE \IEIJWEU1EPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier, 1886. N°. 16. Jaargang 44. Vrijdag 5 Februari. Uitgever A. A. BAKKER Cz. PIA DE' TOLOMEI. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnen 1 an a. Aan 't tweede gedeelte van 't artikel „Overvragen/ van den heer E. Snellen, voorkomende in 't jongst verschenen noramer van 't Weekblad „De Hervorming/' ontleenen wij de volgende regelen: „Met de beste bedoelingen geschiedt het overvragen op het gebied van kerk en school. Kan men dit ook ge tuigen, als men verder rondziet op de markt des levens? Ik denk aan de hooge eischen, die menigeen stelt op het gebied van de inrichting zijner woning, van leefwijs en kleeding. Als eerste punt geldt vaak: aan zekere voor waarden van het zoogenaamde fatsoen moet worden vol daan; pas in de tweede plaats vraagt men, of men het betalen, of men het volhouden kan. Of wel, jonge men- schen stellen de eischen voor hun leefwijs zoo hoog, dat zij er niet aan durven denken een huishouding te beginnen. Och, of zij durfden durfden eenvoudig te zijn! Het is in den regel geen roekeloos waagstuk, wanneer het jonge paar, van een klein maar vast inkomen verzekerd, beiden van den duren plicht der zuinigheid ten sterkste door drongen, hun huishouden begint. Door hun voorbeeld van eenvoudige leefwijs, door de poëzij van hun huwe lijks-geluk zijn ze anderen ten zegen. Maar een ver foeilijk waagstuk is het, als de leefwijs te hoog is opge voerd, door speculeeren het evenwicht te herstellen. Het is allerminst onfatsoenlijk zich uitermate te behelpen, te bezuinigen ook op schijnbaar noodzakelijke uitgaven, maar het is uiterst onfatsoenlijk zijn kinderen ter wille hunner sierlijke kleeding het noodige voedsel te onthoudenuiter mate onfatsoenlijk zijn leveranciers lang op hun geld te laten wachten. Ik heb een student gekend, die van een paar beurzen een zeer schamel inkomen trok. Zijn onver mogende ouders wilde, mocht hij niet bezwaren. De tering werd naar de nering gezet. Zijn boekenkast moest be hoorlijk worden voorzienmaar het samenzijn met zijn vrienden was er niet minder gezellig om, al schonk hij hun op zijn kamer ook een glas bier in plaats van wijn. Alle examens werden afgelegd met den eersten graad; allen, die hem kenden, zeiden: het is ten volle verdiend. Aan het studentenleven onttrok hij zich geenszins; eens of meer dan eens werd hij tot lid van de commissie ter 8) Door ERNST ECKSTEIN. „Brengt gy slechte tijding?" sprak Ugo, den jongeling de hand toestekend. „Helaas, ja," gaf Gian Taddeo ten antwoord. „Ziedaar, lees, dan weet gij de hoofdzaak. Verlangt gij daarna, gelijk ik vermoed, ook de bijzonderheden te hooren, dan zal ik uwe vragen beant woorden. Op uw welzijn, Falconari! Het is een lange rit geweest, en de zon brandt als in Juli." Hy zette den kunstig gedreven zilveren beker aan den mond, terwijl Ugo de' Falconari, door eene zonderlinge gewaarwording aangegrepen, den brief openvouwde. Hy las: „Waarde vriend! „Volgens belofte zend ik u ook heden bericht. De stryd is begonnen met een kortstondig gevecht; morgen waarschijnlijk zal de beslissende slag worden geslagen. „Dat eerste treffen is, belaas, voor de wapenen van Siena niet gunstig geweest. Mij persoonlijk treft eenc dubbele ramp: vooreerst de noodlottige uitslag van dit eerste gevecht, maar daarenboven een ongeluk, dat velen der onzen bijna als een triomf beschouwen Piero de' Tolomei is gevallen. „Vurig van aard, gelijk hij altyd geweest is, beeft Piero zich midden in het dichtste strijdgewoel gestort. Een degenstoot trof hem in de borst. Een uur later heeft hij in inijne tent den geest gegeven. Men heeft hem zooveel mogelijk gespaard, maar ik kon niet verlangen dat onze dappere soldaten zich als slachtvee door het zwaard onzer vijanden zouden laten afmaken „Als overbrenger van dit droevige bericht zend ik u ons beider vriend Ricci, omdat ik er bijzonder op gesteld ben mijnen brief veilig in uwe handen te weten, in geene andere dan de uwe. Ik verzoek u namelijk dringend, het gebeurde vooralsnog niet aan Pia mede te deelen. De aandoeningen der laatste dagen zijn nog te versch; zij zou de doodstijding van haren eenigen, geliefden broeder nu niet kunnen verdragen. „Laat mij door Ricci vernemen hoe het u gaat. Breng aan Pia en aan mijne kleine lievelinge Ermenegilda myne hartelijke groeten over. Onveranderlijk Uw Leone." Op het eerste oogenblik voelde Ugo de' Falconari zicli pijnlijk aangedaan. De herinnering aan zijn vriendschappelijk verkeer met Piero de' Tolomei was het helderste lichtpunt van zijn geheele leven. Weldra echter kreeg een ander gevoel de over hand. Eenc opwelling van bijgeloof deed hem dezen samenloop van omstandigheden beschouwen als de straf van het noodlot voor Pia's minachtende koelheid. Ja, dat was eene straf zoo bitter als hij slechts wenschen kon, en wanneer hij nu Pia opzocht en haar met koele onverschillig heid de noodlottige tijding mededeelde, dan kon hij er honend bijvoegen „ziet gij, zoo straft het lot de meedoogenloozenBeschouw dit als een vluchtig voorspel van mijne wraak!" „Das Piero is dood?" sprak hij, droefgeestig het hoofd schud dend, tot Gian Taddeo. „Welk eene ramp, mijn waarde de'Ricci! Hoe vreeselijk zal onze wakkere Leone er door getroffen zijn En zijne gemalin ja, het moet voor haar verzwegen worden, zoo lang mogelyk. Stel gy den Capitano gerust! Ik zal op straffe redactie van den Almanak gekozen. Levenslust in eigen persoon, maar rein van hart en wandel, genoot hij het jonge leven. Met eerbied blijf ik hem gedenken als een, die durfde afdingen op de dwaze eischen, in zijn omgeving vaak gesteld, die den moed had zich zelf te zijn en dat op een leeftijd en dat in een levenskring, waar valsche schaamte zulk een heerschappij voert. Overvragen, wie denkt hierbij niet ook aan het koorts achtig verlangen naar uitspanning liefst buiten zijn woning? Kan men zich dan te huis, kan men zich met zijn kinderen niet meer vermaken? Zullen wij onze wandeling voortzetten en aanwijzen, hoe de onbescheidenheid overvraagt zelfs op het gebied van liefde en vriendschap? Maar wie ging ooit naar de markt des levens om daar het intieme, het waar achtig leven te leeren kennen? Volgt mij liever naar het heiligdom. Naar het feestelijk versierde woonvertrek b- v., waar de dankbare huisvader zoo diep gevoelt en het heden ook zoo gaarne eens uitspreekt, dat hij veel meer liefde van de zijnen genoot dan hij ooit had verdiend, dan hij ooit had durven verwachten. Wij lezen den vriend in het trouwe oog; wij denken aan de schatten van hartelijke deelneming, van zelfop offering en van zedelijken Steun zoo gansch onverdiend ontvangen; en wij drukken hem de hand als welkomst groet bij zijn bezoek; helaas! ook als afscheidsgroet bij het lang en bang vaarwel. „Blijft gij niet al te lang weg?" vraagt de arme lijder, als de verpleegster zich gereed maakt het vertrek te ver laten. De vreemde enkele dagen geleden nog; geen vreemde meer, de vriendelijke helpster thans. „„Wat wordt zoo'n zieke toch zelfzuchtig!"" zeggen anderen. Zij niet; zij weet, dat er telkens kleine diensten zijn te be wijzen. Misschien, maar dan ligt de schuld aan haar, heeft zij hem wel wat verwend. Even slechts zal zij de lieve lentezon daar buiten genieten; en als zij de zieken kamer binnentreedt: „zoo spoedig had ik u niet durven wachten!" hoe dankbaar klinkt het van die veege lippen; de zonneschijn op dat bleek gelaat vergoedt haar ruim schoots het gemis van den zonneschijn buiten. Zie, ze wist het immers wel, dat hij niet overvraagt. des doods verbieden, dat de naam van Piero de' Tolomei in hare tegenwoordigheid genoemd worde. Voor de overigen zal het niet lang een geheim blijven." „Daar doet gy wèl aan," zeide de jonge ridder. „Iedereen weet hoe innig Madonna Pia aan haren broeder gehecht is geweest." ,.Hebt gy het gevecht ook bijgewoond?" vroeg Ugo na eene korte pauze. Gian Taddeo antwoordde bevestigend. „Het had niets te beduiden," vervolgde hy. „De Capitano hechtte er zooveel gewicht aan, omdat het de eerste ontmoeting was. Nauwelijks driehonderd man tegen zeshonderd. De Floren- tijnen waren begonnen. Hunne boogschutters overstelpten eens klaps onze voorposten met een hagelbui van pijlen. Eer ik er op verdacht kon zijn, was de afdeeling, waarover ik het bevel voerde, met den troep van Piero handgemeen. Flavio met zijne lansknechten kwam ons te hulp. Voordat het hoofdleger zich by ons kon voegen wat, in het voorbijgaan gezegd, een groot ongeluk geweest zou zijn, omdat onze stelling verre, van gunstig was had Piero ons teruggeslagen. Ik achtte het dwaasheid, de krachten der mijnen iri den ongelijken kamp te wagenwy stelden ons gedekt op achter een naburig boschje, en terstond trokken de Florentijnen af. Flavio's lansknechten echter droegen den stervenden Piero naar de tent van den Capitano./' Ugo staarde peinzend in den zilveren drinkbeker. Eensklaps hief hy hem met fonkelenden blik omhoog en ledigde hem tot den laatsten droppel. „Hebt gy overigens ook nog iets naar het leger te berichten vroeg Gian Taddeo. „Voor zoover ik weet, niets bijzonders. Hier gaat alles goed. Madonna Pia en hare dochter zijn gezond. In de stad en op de wallen is alles in de beste orde." „Dan is myne zending volbracht. De enkele uren rust, die ik mijn gevolg gunnen mag, wil ik tehuis bij mijne moeder doorbrengen. Wie weet, of ik haar lief gelaat ooit wederzie! Het zal heet toegaan by Colle." De jonge ridder nam afscheid en begaf zich te voet naar het Palazzo de' Ricci. Ugo bleef alleen bij de wyn kruik achter en vulde ten tweeden male den grootcn beker. Met den linker elleboog ver over de tafel geschoven, liet hij het hoofd op de hand rusten. Zenuwachtig woelden de slanke vingers door het lange, golvende haar. Zijne wangen gloeiden zijne oogen stonden glazig en strak. Van tijd tot tijd bracht hy den beker aan de lippen en dronk dan met lange en gretige teugen, alsof zyn verhemelte verdroogd was. De verwarde, wraakzuchtige plannen, die zijn brein door kruisten, hadden eindelijk eenen vasten vorm aangenomen. Neen, Pia de' Tolomei zou voorloopig onkundig blijven van den dood hanrs broeders. Die onwetendheid echter, door Leone ver langd, op grond van hare innige zusterlijke gehechtheid aan den gevallene, moest de klip worden, waarop Ugo de' Falconari lr-ar levensscheepje zou doen stranden. Een uur lang had hij daar gezeten en alles rijpelyk overwogen. Het duivelachtige plan, dat hy verzonnen had, stond hem nu tot in de kleinste bijzonderheden helder voor den geest. Het eenige wat hem te doen overbleef, was, den onontbeer- lijken medespeler voor zijn plan te winnen. En dat zou niet veel moeite kosten. Trouwe vriendschap, ware liefde ontvangt altijd veel meer dan ze ooit had durven wachten, vragen. Op de markt des levens schreeuwen sommigen het uit, dat dit bestaan ellendig is, of vraagt men aanmatigend en nuffig: is het leven nog wel levenswaard? Maar ga in het heiligdom van het nederig te huis, daar vraagt men een voudig weg, wat de dagelijksche plicht is en volbrengt dien met liefde en lust; daar wordt niet veel over roeping geredeneerd, maar de levensroeping wordt er gevoeld. Daar ervaart men het heiligende van de smart, den zegen van den strijd. In mijn jeugd kwam ik dikwijls bij een blinde weduw. Wat liet zij flink haar spinnewiel snorren, de eenige arbeid schier die zij verrichten kon! Wat droeg zij kloek haar leed! En als iemand haar beklaagde: „Kind, zei ze, het kon nog veel erger!" Het werd ook erger nog bij het groote leed voegde zich nog ander leed; maar nooit zoo erg, dat Gods vertroostingen haar te klein zouden wezen. Het was donker rondom haar; maar haar ziele had het licht. Zij verstond het Bijbelwoord; ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hjetgeen ik ben." Jl. Dinsdag is door mevr. Bulkley c. s. hooger beroep aangeteekend van het vonnis der Rechtbank te Arnhem. De pleidooien voor het hof zullen weder door mrs. Yan Cappelle, Caroli en Vitringa gevoerd worden. Uit IJmuiden wordt gemeld: „Jl. Dinsdag heeft men van het fort alhier proefschoten gedaan met de zwaarste stukken; zij moeten goed voldaan hebben. Bij elk schot stonden te IJmuiden de huizen te trillen. Er zijn een dertigtal militairen, die alleen bij de burgers zijn ingekwartierd en vooreerst een paar weken hier zullen blijven. Het geeft alhier veel levendigheid." Het navolgende aantal plaatsen wordt te Breda dit jaar opengesteldvoor den dienst hier te lande: infanterie 18, kaval- lerie 4, artillerie 10, genie 2, te zatnen 34; voor den dienst in Oost-lndië: infanterie 20, kavallerie 3, artillerie 2, genie 5, te zamen 30. Zie verder de Staatscourant van gisteren. Het Zanggezelschap Orpheus van Langedijk gaf jl. Zondag avond een uitnemend geslaagd concert in De Harmonie van de wed. P. De Geus te Noord-Scharwoude. De talrijke op het programma voorkomende nummers De Cortonees Ersilio Cagnafidardo had terstond op Ugo den indruk gemaakt alsof hy volkomen bereid zou wezen, voor klin kende munt zijn leven en veel eerder nog zijn geweten te ver- koopen. In geval deze Ersilio dus ook vermoeden mocht wat Ugo in zijn schild voerde, was de kans om hem te winnen nog volstrekt niet vervlogenalleen zou de prijs hooger moeten worden. Maar zooala Ugo het geval nu inzag, zou dit niet eens noodig zijn. Hy kon den Cortonees gemakkelijk in de meening laten, dat het niets dan eene onschuldige maskerade gold, ja, een ver dienstelijk werk zelfs, waarvoor de hemel hem eenmaal zeker loonen zou. Ugo stak den brief van den Capitano in den borstzak van zijn kleed, begaf zich naar zijne eigen kamer, en zond oogen- blikkelyk eenen bode om Ersilio Cagnafidardo te roepen. De Cortonees, die juist met de overige knechten van Sor Donato aan tafel zat, was hoogst, verbaasd, dat de Signore zooveel tijd voor hem overhad: hij lachte vergenoegd tegen de andere disgenooten en schoof zijn bord weg. „Wanneer ik terugkom, zal ik het u verder vertellen," zeide hy, zich den mond afvvisschend. „Uw kok verstaat zijn werk, en de wyn smaakt mij uitstekend!" Ugo' de Falconari ontving hem met eenen aarzelenden, onder zoekenden blik. „Waar zijt gij geweest?" vroeg hij na een oogenblik zwijgens. „Bij de waardin?" „Neen, Uwe Hoogheid! Sor Donato gaf mij verlof terstond aan den arbeid te gaan.„ „Zoo? Het ware mij liever geweest dat gij gewacht had..." „Vergeef mij, heer, maar ik dacht...' „Zwyg er maar over! Er is nu toch niets meer aan te ver anderen. En daarenboven..." Hij wilde er bijvoegen: „De stalbedienden zijn allen jonge knapen, die den zwager van den Capitano niet gekend hebben Dit ging den Cortonees echter voorloopig weinig aan. Eerst wilde hij hem ondervragen en polsen. Het bleef altijd nog tot de mogelijkheden behooren, dat de knaap hem ten slotte teleur stelde. „Ersilio," begon hij, „hoeveel bedraagt het loon, dat Sor Donato u heeft toegezegd?" „Twee scudi per maand, benevens kost en inwoning." „En hoeveel zou dat wezen in geldswaarde berekend?" „Honderd scudi, honderd twintig, misschien iets meer..." „Goed, dan biedt ik er honderd vijftig, wanneer gij de be trekking bij Sor Donato opgeeft, mij in plaats daarvan eenen kleinen dienst bewijst, en daarna den omtrek van Sieua zoo spoedig mogelijk verlaat." „Hoe bedoelt gij dat, heer?" „De berekening is, dunkt mij, zoo moeilyk niet-. Ik zou u terstond uw afscheid kunnen geven, want gij hebt uwe aan stelling nog niet in handen." „Hm, nu begin ik u te begrijpen." „Wanneer ik over u tevreden ben," vervolgde Ugo, „dan zal het mij op honderd scudi meer niet aankomen. Begrijpt gij dat óók „Volkomen, heer, ik ben tot alles bereid. Één ding zou ik u échter wel willen verzoeken: dwing my niet tot den terugkeer naar mijne vaderstad. Ik kan het in Cortona niet meer vinden. Laat ik het maar openhartig bekennen: ik heb daar onaange- I naamheden gehad met eenen koopman wiens eenigen dochter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1