HELDERSCHE NIEIIWEDIEPER COURANT. en AlverteitieMai voor Hollands Noordertwartler. 1886. N°. 32. Jaargang 44. Zondag 14 Maart. Uitgever A. A. BAKKER Cz. DE GELUKSBLOEM. „Wij huldigen het goede." Venchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. frenco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Ad ver ten tien: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. Op 13 en 27 dezer zal, respectivelijk uit Rotterdam en Amsterdam, geen stoomschip der Nederl.-Amerikaansclie Stoomvaartmaatschappij naar New-York vertrekken en zal alsdan derhalve geen gelegenheid bestaan om uit de genoemde plaatsen, rechtstreeks over zee, brieven en andere stukken naar Amerika te verzenden. Het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft bekend gemaakt dat het besloten heeft de opdracht der algemeene vergadering van 1882, betreffende het houden van een examen voor bewaarschoolhouderessen, voorshands onuitgevoerd te laten. Het is van oordeel, dat geraden is, in verband met het gebeurde ter jongste algemeene vergadering, de verdere uitvoering van die opdracht te schorsen, totdat een eindbeslissing zal zijn genomen omtrent hetgeen door de Maatschappij ter bevordering van de opleiding van deugdelijk onderwijzend personeel der bewaarschool zal worden verricht. Een 85tal jongens aan boord van Zr. Ms. opleidings schip Admiraal van Wassenaerzijnbevorderd tot lichtmatroos; 9 daarvan werden^wegens uitmuntend gedrag opgenomen in het vaste corps. Uit de half uitgebrande woning, waar jl. Dinsdag morgen te 's Hage, het droevig ongeval plaats greep, werden Donderdag morgen de beide in de vlammen omge komen kindertjes grafwaarts gevoerd. Een dichte menigte had zich voor het huis verzameld en in veler oog blonk een traan, toen de kistjes in de lijkkoets werden geplaatst. Langs den geheelen weg zag men met innige deelneming den droeven stoet voorbijtrekken. Op het kerkhof sloot zich een kleine, doch zichtbaar diep geroerde schare achter de baar aan bij den vader die de kleine lievelingen ten grave bracht. (Vad.) Een even droevig onheil als jl. Dinsdag te 's Hage plaats vond, had men Woeqsdag avond te Amsterdam te betreuren. Tegen 9 uur ontstond daar nl. in de Egelantier straat, in een woning door vele gezinnen bewoond, op de voorkamer der tweede verdieping brand. Het vuur breidde zich in een oogenblik naar alle kanten uit. De beneden- bewoners vluchtten zoo snel mogelijk, terwijl het zekeren Door E. Werneb. „Zoek naar de bloem In rotsige aard! Met haar bezit gaat 't Geluk steeds gepaard. Wie haar mag vinden Ter rechter tijd, Wordt in des raadsels Geheim ingewijd. En wie 't rechte woord Uitspreekt en vat, Die zal verov'ren Den ko8t'lijken schat. Pluk haar dan moedig en Laat u niet storen Want mét die bloem Is 't geluk u beschoren!" De jonge man, die deze woorden had voorgelezen, legde het blad uit de hand en zeide half in ernst en half in scherts: „Zie zoo, heeren en dames, nu weet ge den weg, en is het alleen maar de kwestie onder de duizenden bloemen de rechte te vinden. Ik voor my ga terstond aan het zoeken, zoodra we deze liefelijke Meimaand met haar wolkbreuken en onweersbuien achter den rug hebben." Het was inderdaad reeds het eind van Mei; maar de laatste week had slechts die konde, winderige voorjaarsdagen mede gebracht, die in het hooggebergte niet zeldzaam zyn. Ook thans sloeg de regen tegen de ruiten en buiten in den dikken mist werden de omtrekken van de bergen slechts van tijd tot tijd zichtbaar, om het volgende oogenblik weer te verdwynen. Des te behaaglijker was het daar binnen in het salon van een landhuis, dat in het fraaiste gedeelte van het dal lag. Het smaakvol gemeubileerde vertrek met zyn schilderijen, boeken en tapijten maakte zelfs op dien donkeren, regenachtigen dag een gezelligen indruk. Ongetwyfeld behoorden de eigenaars tot de ryken dezer aarde, als zij de slechts voor een kort zomerverblijf bestemde villa op deze wijs konden inrichten. Het kleine gezelschap, dat wij hier byeenvinden, had zich rond den haard geschaard, waarin ondanks het vergevorderd jaar getijde, een helder vuurtje brandde. In een grootcn fauteuil zat of liever lag een dame, wier teere en maar al te tengere gestalte onmiskenbare sporen van lyden vertoonde. Haar gelaat was jong en schoon, maar byna doorschijnend bleek. Het donkere haar viel haar in kleine, krullende lokken over het voorhoofd en was in zware vlechten tegen het achterhoofd gelegd. Hare geheele houding drukte onbeschrijfelijke vermoeidheid en krachteloosheid uit, en die zelfde doodelijke afgematheid lag ook in de donkere oqgen, als zij ze nu en dan onder de lange wimpers opsloeg. Niettemin had die zwakke, ziekelyke verschoning iets buiten gewoon bekoorlijks, wat ook de jonge man scheen te vinden, die naast haar leunstoel stond, daar hij de oogen nauwelijks eene seconde van zijne buurvrouw afwendde. Tegenover hen, aan den anderen kant van den haard, zat een bejaard heer met grijze haren en een witte das, wiens gansche uiterlijk den ambtenaar van aanzien en gewicht verried. Hij las in behaaglijke rust de courant en brak slechts nu en dan zyn lectuur af, om een welgevalligen blik op het jonge paar te werpen, dat den kleinen kring voltallig maakte. Broesman gelukte om van de bovenste verdieping een kind en een vrouw te redden, die zoo ontroerd was, dat zij niet in staat was om mede te deelen dat zich nog meer kinderen boven bevonden. Het zou waarschijnlijk toch onmogelijk geweest zijn ze te redden, daar het vuur reeds te grooten omvang had verkregen. Met 3 stoom- en 3 handspuiten trachtte de brandweer de vlammen meester te worden. Het gelukte dan ook den brand tot de bovenste verdieping te beperken. Toen zij, ondanks de felle vlam en den verstikkenden rook, de bovenste kamer binnendrong, vond zij daar de lijken van drie kinderen: Antje Van Wieringen 12 jaar, Dirk Van Wieringen 10 jaar en Pieter Willem Van Wieringen 16 maanden oud. De vader vernam, van zijn werk komende, den dood van zijn drie kinderen. De persoon, die verdacht wordt van den brand gesticht te hebben, is gearresteerd. Aan de kusten der Zuiderzee, nabij den Waard polder, vertoonden zich in de laatste dagen vele wilde zwanen, waarvan velen door te Ivolhorn woonachtige visschers geschoten zijn. Uit den Haag, meldt men aan De Amsterdammer: „Het is met den winter, die volgens den kalender ten einde spoedt (want hij die 's morgens om 7 uur zijn legerstede verlaat en zijn hoofd buiten steekt zou niet zeggen dat wij al midden in Lentemaand zijn) als met het heele jaar '85, dat achter ons ligt, wij zullen hem namelijk zonder spijt zien vertrekken. Het is een lang gerekte winter, en zooals al wat gerekt is, zonder fleur en zonder kleur. Geen opwekkend seizoen met een week of zes vorst, dat het kraakt, zoodat alle wateren onver biddelijk stollen en overal het ijsvermaak de groote factor is, maar dan ook daarna de kentering met enkele buien, gevolgd door een lentezuchtje, dat na de strenge heer schappij van den winter dubbel weldadig aandoet en aller- wege het jonge groen als met een tooverslag in 't aanzijn roept. Neen, zevenmaal vriest het enkele dagen, en zeven maal doet de dooi het ijs weer smelten, voordat de schaats en de sledevaart zich behoorlijk kunnen doen gelden, zoo- Naast den voorlezer, die het papier nog in de hand hield, werd het blonde hoofd van een jong meisje zichtbaar. Het was een allerliefst gezichtje, dat daar onder het korte kroeshaar te voorschijn kwam, nog half kinderlijk, wel is waar, met een guitigen lach om den mond en twee bekoorlijke kuiltjes in de wangen. Het kleine juffertje keek nieuwsgierig naar het blad en vroeg „Is dat eigen poëzie, Hein?" „Neen, waarlijk niet!" was het lachend gegeven antwoord. „Ik heb alleen het versje, dat de oude Ambroos my in zijn onvervalscht bergdialect heeft medegedeeld, in verstaanbare taal overgebracht, om het voor u en mevrouw Rehfeld begrijpelijk te maken. Guido heeft my eens voor altijd verboden, zelf verzen te maken, sedert hy eens een proefje daarvan onder de oogen heeft gekregen." „Is 't waar? Ik wist niet dat Hendrik Kroneck zich ook soms met peëzie afgaf," zeide mevrouw Rehfeld met iets spottends in haar zachte stem. „Maar ééns in mijn leven heb ik my daaraan schuldig gemaakt, mevrouw, en de straf is de misdaad op den voet gevolgd. Guido, wiens oordeel ik inriep, keurde de ongelukkige ballade, waaraan ik mij had vergrepen, onmiddelijk af, en ik voltrok zyn vonnis door haar met eigen hand aan de vlammen prijs te geven." „En sedert dien tijd is hij genezen," voegde de jonge man er bij, die nog altijd naast den leunstoel stond. „Wy zijn immers vrienden, niet waar, Hein? en onder vrienden is oprechtheid een hoofdvereischte. Gij zijt een voortreffelijk kameraad, een alleraangenaamst persoon in gezelschap en hebt alle mogelijke goede eigenschappen; maar het dichten moet ge achterwege laten Daartoe bezit ge niet den minsten aanleg onthoud, dat Guido Helmar u dat zegt." „De beroemde dichter!" liet Hein er op volgen, den zelfbe- wusten toon van den ander parodieerend. „Ge ziet immers, dat ik mij voor uw orakelspreuk buig, want de vertaling van die enkele regels znlt ge mij wel niet als een dichterlyke zonde toe rekenen. Wat dunkt u, Corry, willen we tezamen de reis naar die geheimzinnige bloem ondernemen? Avontuurlijk zal ze zeker zyn, want een vast plan is daarvoor niet te maken; maar ik stel mij als uw ridder en beschermer geheel ter uwer beschikking." „Op die reis naar het geluk ja, ik doe mede!" riep het jonge meisje, den overmoedigen scherts even overmoedig beant woordende. „Nu, gij behoeft het geluk waarachtig niet eerst te zoeken," zeide Helmar. „Gij hebt immers de benijdenswaardige gaaf van u altijd gelukkig te voelen, 't Is heerlijk, zich zoo luchtig en lustig op de golven van de levenzee te laten drijven, zonder ooit haar diepten te beroeren! Maar niet ieder heeft dat talent „Zeer vriendelijk van u, mij een compliment over myn opper vlakkigheid te maken!" merkte Hein droogjes aan. „Hier is het verlangde versje, mevrouw!" Hij was opgestaan en overhandigde het papier met een lichte en eenigszins koele buiging aan mevrouw Rehfeld, die het met een even koel bedankje in ontvangst nam, waarna Hendrik op zyn vriend toestapte. De beide jonge mannen waren omstreeks even oud, maar zeer verschillend van uiterlyk, Guido Helmar had inderdaad een geniaal voorkomen. Het bleeke, maar edel en regelmatig gevormd gelaat met de donkere, melancholieke oogen bezat de zeldzame dat slechts het veldijs dezen en genen naar onze verdronken polders roept. Intusschen staat de arbeid nog voor een goed deel stil, en terwijl anders metselaars, loodgieters, schilders, stuka doors allerwege mede getuigden dat alles herleefde, is het nu alles nog even stil en onvoordeelig, als ware Januari nog maar nauwelijks ten einde. Vandaar dat men hier heel wat mistroostige en bleeke aangezichten tegenkomt, en dat men in de snerpenden oosterbries tal van luchtige plunjes kan opmerken, die volstrekt geen luchtig gemoed kan bedekken. De „kleine" wereld heeft niet veel stof tot roemen, en de „groote" dito doet ook al niet veel om de zorgen der kleine te verlichten. Niet dat ik het verwijt uitspreek, dat de liefdadigheid zich onbetuigd laat, dat zou onbillijk zijn. Velen, zeer velen hebben van het hunne geofferd om de misdeelden te helpen maar van de „feestvierende" weelde, die anders vrij wat geld onder de menschen brengt (zooals de geijkte term luidt) is dezen winter al heel weinig te bespeuren. Geen enkel galafeest ten hove (want liet diner op 19 Februari van tot 8£ zal men toch niet meetellen al waren de „Choux de Savoie" en de „Choux de Bruxelles" waarschijnlijk overheerlijk), en geen enkele groote partij bij de hofdignitarissen. Eenige diplomatieke gastmalen en recepties bij den minister van Buitenlandsche Zaken en de gezanten, en daarmee basta. Hoogst zeldzaam zag men eens in de wijken der aristocratie die lange rijen van rijtuigen, die vroeger soms avond aan avond waren op te merken, en waarbij 't wel vermakelijk was om eenige oogenblikken stil te staan, en naar de praatjes van koet siers en palfreniers te luisteren, die elkaar als van Bvlandt of Van Rechteren, Van Heeckeren of Van Wassenaer aanspraken. Overal stil en saai, M. d. R., zoodat de winkelstand al even weinig tevreden is als de handwerks man, en dus evenmin treuren zal om het vertrek van den winter, die een ieder reeds veel te lang duurt. Zelfs het maskerbal van 11. Zaterdag was al maken de Haagsche bladen er nog vrij wat geur van een getrouwe afspie geling van al 't overige. Ja, 't was er tamelijk vol en er waren wel eenige fraaie costumes, en er werd vrij druk en soms zoo gevaarlijke eigenschap van „interessant" te zijn, en het lange zwarte haar verhoogde nog den indruk dien zijn uiter lijk maakte, zoodat men zelfs zijn kleine gestalte en eenigszins ineengedrongen figuur hierdoor ten eenenmale vergat. En toch kon zelfs die gestalte, zooals op dit oogenblik, een schilderachtige houding aannemen. Guido had den rechterarm los om de hoogc leuning van den fauteuil geslagen, terwijl zijn linkerhand met een bloem speelde, die hij uit de vaas had genomen. Ook zijn kleeding was met smaak en zorg gekozen. Hendrik Kroneck daarentegen, die groot en slank van postuur en een hoofd langer was dan zijn vriend, had niets belangwekkends of droefgeestigs in zyn voorkomen. Levenslust en overmoed schitterden hem uit de helderbruine oogen, en het dikke bruine krulhaar, dat hem soms tot over het voorhoofd viel, werd menig maal met een ongeduldig, maar allesbehalve schilderachtig gebaar naar achteren gestreken. De jonge man droeg thans den rechter arm in een los zwart verband; maar dat de kwetsuur niet veel te beteeken had, kon men op zijn aangezicht zien, welks gunstige open trekken den onmiskenbaren stempel van jeugd en gezondheid droegen. „'t Is toch opmerkelijk, dat Hein zoo gauw 't dialect van deze streek heeft geleerdzei Corry vol bewondering. „Binnen drie weken spreekt en verstaat hij het al best. Mama en ik zijn ver leden zomer maandan lang hier geweest en kunnen met de menschen hier nu nog nauwelijks praten." „Omdat gij u nooit bijzonder met hen bemoeid hebt. Ge gaat alleen met de dienstboden om, die ge uit de stad hebt medegebracht, en spreekt hier bijna nooit met de inboorlingen. Ik heb mijn studies in de boerenhofsteden en de Alpenhutten gemaakt, en toen de oude Ambroos mij bovendien in zijn bescherming nam, beschouwden dc lieden mij bijna als huns gelijke." „Nu daarvoor zou ik dan toch een stokje steken," dus mengde de oude heer zich thans in het gesprek, terwijl hij de courant neerlegde. „Ik begrijp volstrekt niet, hoe de verhalen van zulk een ouden, onbeschaafden boer eenige aantrekkelijkheid voor u kunnen hebben. En dan dat gevaarlijke klauteren tusschcn de bergen met uw arm, dien ge toch nog altijd moet ontzien! Wilt ge u weer een ongeluk op den hals halen, zooals onlangs by dien rit?" „Ja, juist, mijnheer Kroneck hij rijdt altijd zoo wild!" zeide Helmar op spottenden toon en met een niet minder spot- tenden blik op den gekwetsten arm van zyn vriend. Hendrik riep echter overmoedig: „Zeg niets ten nadeele van Ambroos, papa! Gij moet eens kennis met hem maken. Hij is een origineel, zooals men alleen in deze afgelegen bergstreken aantreft. „Ik schenk je die origineelen!" antwoordde Kroneck knorrig. „Nog pas eergisteren heb ik met zulk een exemplaar kennis gemaakt en heb er vooreerst myn bekomst van. Ge weet immers Eveline," dus wendde hij zich tot de jongo vrouw, „dat ik toen dokter Eberhardt had opgezocht, die hier dicht in de buurt is komen wonen. Ik hoorde toevallig in de residentie over hem praten; als geneesheer scheen hy een goeden naam te hebben, en ik wilde dus van deze gelegenheid gebruik maken om hem over uw kwaal te consulteeren. Maar ik werd op een ongehoord lompe manier ontvangen en weggezonden, zonder dat ik zelfs nog zoover was gekomen om uw naam te noemen. Nauwelijks roerde ik het doel van mijn komst aan, toen hij als een kemp haan opvloog. Had hij dan hier zelfs geen rust? Al sedert jaren had hij alle praktijk opgegeven en bekommerde zich om geen enkelen patiënt meer. Ik moest my maar tot den dorpsdokter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1