HELDERSOHE NIEUWEIMEPER COURANT. en Advertentieblad wor Hollands Noorderkwartier. 1886. N°. 35. Jaargang 44. Zondag 21 Maart. DE GELUKSBLOEM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1A regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Op verzoek van cenige belangstellenden, die gaarne omtrent de bijzonderheden wenschten ingelicht te zijn, hoe de oud-strijdster CATHARINA BEKKERS aan de gevechten in België heeft deelgenomen, diene het volgende, dat wij ten deele uit haar eigen mond en ten deele door nadere toelichtingen van enkelen harer tijdgenootcn vernomen hebben. Na het uitbreken der Belgische onlusten in 1830 was de bevolking van Nijmegen terecht of ten onrechte door de Regeering verdacht van de toenmalige muiters niet zoo sterk afkeerig te zijn als men oirbaar achtte. Daarom en ook ten deele, omdat de tegenpartij zelfs de Geldersche grenzen uit de richting van Mook genaderd was, waren er vóór Nijmegen een aantal kanon- neerbooten gestationeerd om mogelijke onlusten aldaar te onder drukken, en bij overrompeling den overtocht naar de Waal en het doordringen in de Betuwe te verhinderen. Een dezer booten, de N°. 22, telde onder hare bemanning een bottelier, die op het hart van onze toen 27jarige schoone een diepen indruk gemaakt had, die zoo sterk was, dat zij deze kanonneerboot, na hare verplaatsing naar Amsterdamvolgde en aldaar door den toenmaligen commandant, luitenant ter zee, LOCHTMAN VAN KONINGSVELD, als waschvrouw aan boord werd aangenomen. Intusschen kreeg de N°. 22 met tal van andere kanonnecr- booten bevel naar de Schelde te stevenen en onze waschvrouw ging aldus derwaarts mede. Nu wilde echter het geval, dat verreweg het meerendcel der bemanning dezer booten, ter reede van Antwerpen aangekomen zijnde, werd gerequireerd om de bezetting der Antwerpsche Citadel te versterken, zoodat, toen het bombardement der Citadel in vollen gang was en de N°. 22 met hare confraters als represaille de stad beschoten, het vijan delijk vuur de bemanning der N°. 22 zoodanig had gedund, dat slechts een 4tal weerbare mannen overgebleven waren. Onder de gekwetsten behoorde ook de bottelier, dien men een arm had weggeschoten. Toen, te midden van het vuur des vijands, nam CATHARINA BEKKERS het kloeke besluit de kleeding van den gesneuvelden kajuitsjongen aan te trekken en op het dek het geschut te helpen bedienen, waartoe zij zich herhaaldelijk over de verschansing der kanonneerboot buigen moest om met den wisscher de stukken schoon te vegen, terwijl 's vijands lood haar elk oogenblik met dood en verderf dreigde. Het geluk wilde echter, dat zy ongedeerd bleef en na den afloop met groote plechtigheid werd geprezen, terwijl haar alle mogelyke belooning werd toegezegd. Het ging onze heldin evenwel later niet naar den vleesche en, Door E. Werner. Dat was weer die terechtwijzende, schoolmeesterachtige toon, dien mevrouw Eveline bij voorkeur tegen haar jongen bloedver want aannam en die dozen onophoudelijk tot tegenspraak uitlokte. Zijn antwoord klonk ook thans, alsof hij al hare verwyten reeds vooraf in den wind sloeg. „Hebt gij dan eenig vertrouwen in mijne toekomst, mevrouw Ik niet? Papa houdt mij dagelyks voor dat ik volstrekt geen carrière zal maken, en ik ben het volkomen met hem eens. Ik deug nu eens niet voor die heerendiensten op de bureaus." „Als gij een ernstige bezigheid, waarvoor ge verantwoordelyk zijt, zóó kunt noemen, dan zeker niet," antwoordde de jonge vrouw koel. „Ernstig? Verantwoordelijk? Goede hemel, wij, jongere en jongste beambten, worden ongelukkig nog bij het regeeren toe gelaten! We moeten ons in alle bescheidenheid vergenoegen met dienst te doen als schrijvers, en dat is iets zeer vervelend. Gy hebt geen begrip, hoe vermoeiend, hoe geestdoodend dat bureau leven is, waar men aan zijn lessenaar vastgeschroefd, in 's hemels naam geen eigen gedachten mag hebben! 't Is altijd hetzelfde als de slinger van een uurwerk! Soms kan ik het niet uit houden en moet naar buiten!" „En dan rijdt ge zoo wild en bezeert u aan de hand, niet waar? Zóó heet ten het minste!" De jonge man ontstelde en zag verrast op. „Het schijnt dat gij van een andere opinie zyt?" „Ja; want ik hoorde dat Hendrik Kroneck voor vier weken in de residentie een duel had gehad en daarbij gewond was geworden." „Van wien hebt ge dat gehoord?" Eveline zweeg. „Ik behoef dat eigenlijk niet te vragen niemand dan Guido kan het u verteld hebben." „Hij weet het ten minste ook." „Dat zal wel waar zijn, daar hij mijn secondant was. Maar ik had niet gedacht dat hij het zou overbabbelen en zal in het vervolg wel oppassen, hem bij dergelijke zaken van eer in het vertrouwen te nemen. „In het vervolg?" herhaalde de jonge vrouw ten hoogste ver baasd. „Zijn dergelijke „zaken van eer" dus voor u al dagelijks voorkomende dingen Ik dacht niet dat gij zoo geneigd tot vechten waart, al wist ik sedert lang hoe weinig ernstig gij het leven opneemt. Ge zijt boos, Hendrik, dat kan ik n aanzien, maar ik voel mij verplicht u dit te zeggen. In den laatsten tijd heb ik sommige zaken leeren inzien, die mij noodzaken eens open hartig en onbewimpeld met u te praten, daar het hier iemands toekomst geldt, die my het dierbaarste op de wereld is." Zij zweeg en scheen eenig antwoord te verwachten; maar in plaats daarvan vroeg Hendrik kalm: „Heeft Guido my met zulke slechte kleuren afgeschilderd?" Een lichte blos overtoog Eveline's gelaat, maar zij bracht schielijk hare verlegenheid ten onder. „Guido Helmar? Denkt ge soms „Dat hij u geholpen heeft om het een en ander te leeren „inzien?,, Ja, dat denk ik zeker." „Welnu kunt ge uw vriend logenstraffen?" „De feiten mogen waar zijn, de inkleeding is valsch. Verder kan ik u niets zeggen, want ik geef mij niet af met ver klikken." na nog vervolgens gedurende een aantal jaren als raarkelenster by de artillerie in een niet al te gelukkig huwelijk aan de Bel gische grenzen met het leger te hebben rondgezworven, ging zij na den vrede weêr in het burgerlijke leven over. Op haren ouden dag geraakte zij in de diepste armoede en moest zij hulpeloos en verlaten geruimen tijd een leven lijden zoo ellendig, dat menig dierenvriend voor zijne beschermelingen een dergelijk leven niet zoude wenschen. Van den een naar den ander verstooten, geraakte de oude vrouw in slecht gezelschap en „waar men meê verkeert, daar wordt men meê geëerd;" men scheerde haar met hare hospita's over een kam. Door de zorgen van een paar menschenvrienden is dit nu anders geworden. Zij bewoont nu een zindelijk vertrek en heeft eene bchoorlyke oppassing. De tot hare ondersteuning gevormde commissie is voornemens van de ingekomen gelden en hetgeen zy verder voor haar zal trachten te doen, een wekelijksch kostgeld te betalen en zich herhaaldelijk persoonlijk te overtuigen, dat de ondersteuning ook doel treft. Dat de in te komen bijdragen der commissie dit voor oogen gestelde doel zullen mogelyk maken, is hare innige wensch, en daarom veroorlooft zij zich de arme vrouw nogmaal in elks wel willendheid aan te bevelen. Nymegen, 13 Maart 1886. De Commissie uoornoemd S. NETTO, President. J. G. KOBUS, Penningmeester. P. J. GERRITZEN, Secretaris. Blnnenlano. Door den Raad der gemeente Zijpe is dezer dagen besloten, om zich, in verband met een voor eenigen tijd ingezonden adres der Kiesvereeniging „Helder," tot den Raad van Administratie der Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij te wenden met het verzoek, dat dagelijks een middagtrein moge rijden in de richting AlkmaarHelder, evenals nu uitsluitend op Vrijdag en Zaterdag geschiedt. 't Bestuur der Kiesvereeniging heeft zich nu gewend tot de Gemeenteraden in 't noorden dezer provincie en tot de Kamers van Koophandel en Fabrieken te Alkmaar en tc Helder, met verzoek om het adres, voor het bewuste doel ingezonden, mede te ondersteunen door het inzenden van adhaesie-adressen. Deze laatste woorden klonken snijdend scherp, maar de jonge vrouw beantwoordde het verwijt met diepe verontwaardiging. „Gij vergist u, als ge Helmar tot zulk een laagheid in staat acht. Geheel zonder opzet, al pratende, heeft hij mij het een en ander verraden, en slechts met den grootsten tegenzin voegde hij er eenige inlichtingen aan toe, die ik van hem verlangde. Wat hij ook moest toestemmen, altijd had hij nog een woord ter uwer verontschuldiging, ter uwer verdediging. Eerst bij deze gelegenheid heb ik de reinheid van zijn karakter, den adel van zijn levensbeschouwing leeren kennen: hy is als het ware de verpersoonlijking van zijn werken." „En als men u nu bij voorbeeld eens zeide, dat die man niet zoo rein en edel is als ge u verbeeldt?" „Dan zou ik antwoorden, dat elke man van beteekenis zijn vijanden en zijn benijders heeft." Hendrik trilde inwendig bij dat harde woordkoel antwoordde hij echter: „Een zeer waar gezegde! Maar wij zijn van ons onderwerp afgeweken. Ik wacht in allen ootmoed op uw strafpredikatie." Zijn toon krenkte Eveline blijkbaar. Zy stond op en haar stem verried hare opgewondenheid, toen zij antwoordde: „Ik heb geen plan u de les te lezen, dat zou weinig baten maar wel moet ik u zeggen, dat ik een anderen uitslag van onze persoonlijke kennismaking verwacht heb. De wensch van mijn overleden echtgenoot is mij heilig, maar ik ben ook ten volle bewust van de verantwoordelijkheid, die hij mij met de zorg voor zyn kind heeft opgedragen. Ik vrees voor Corry's toekomst als uwe vrouw, en ik durf thans niet meer de hand leencn, om een verbintenis tot stand te brengen, die haar misschien onge lukkig zou maken." „Wel nu, mevrouw, verbreek dan die verbintenis nog eer het te laat is. Ik zal mij daarin schikken. Eveline zag haar jongen bloedverwant verrast aan. Zy had beden en verontschuldigingen, had beloften van beterschap ver wacht; maar in plaats daarvan scheen hij zeer geneigd uit laat dunkendheid en dwaze gevoeligheid afstand van zijne aanstaande te doen, en tevens van al de schitterende vooruitzichten, die zich met dat huwelijk voor hem openden. „Ik dacht dat gij van Corry hieldt?" zeide zij langzaam. „Kunt ge haar dan zoo gemakkelijk opgeven?,, „Als ik merk dat er gewenscht wordt dat ik mij terugtrek, ben ik terstond bereid „Goedenavonddus brak een zware stem de verdere woorden af, die de jonge man met een zekere gejaagdheid wilde uitspreken. Hij keerde zich schielijk om en ook Eveline staarde verbaasd de vreemde verschijning aan, die eensklaps in de kronkeling van den weg zichtbaar werd en thans dicht voor hen stond. Het was een oud man in de gewone kleederdracht der berg bewoners maar de magere, gespierde gestalte was nog recht en ongebogen door den last der jaren, en het sneeuwwitte haar, dat onder zijn hoed uitkwam, was nog vol en dik. Zijn bruine, verweerde wezentrekken hadden iets hards en onwriksbaars men kon zien dat wind en weder ze evenals den man zelf gehard hadden, en onder de dikke wenkbrauwen glinsterden de gryze oogen met nog bijna jeugdig vuur. Zijn kleeding was in gccnen deele armoedig, maar verried nochthans dat zij al menige bui getrotseerd had. De zware, met spykers beslagen schoeneu aan de voeten, den alpenstok in de hand, stond de oude man daar zoo driest en uitdagend, alsof hij zich nog met den jongste zijner broederen durfde meten. //Zijt gij daar, Ambrooszeide Hendrik. „Hebt gij my in de villa opgezocht?" De minister van Marine heeft aan de Eerste Kamer een nota van inlichtingen gezonden, betreffende de Rijks- wen, waarin hij de motie van den heer Stork uitvoerig bestrijdt en zijn standpunt handhaaft om een werf van aanbouw te behouden en om, met behoud van het noodige goede, te streven naar verbetering van hetgeen daaraan nog gebrekkigs mocht kleven. De Middelb. Crt. geeft den volgenden behartigens- waardigen wenk: Meermalen komt het voor, dat fraude met briefjes der Staatsloterij plaats heeft; een niet wordt door een staart aan een nul te brengen of door verandering van een der overige cijfers in een prijslot veranderd en somtijds uitbetaald. Onlangs geschiedde dit o. a. ook nog te Haarlem, wat den betrokken collecteur groote schade veroorzaakte. Waarschijnlijk zou dit totaal onmogelijk gemaakt worden wanneer op de loterijbriefjes, behalve in cijfers, het nummer ook in letters werd uitgedrukt. De kosten van den aanmaak der biljetten, zouden wel iets, maar toch niet belangrijk grooter worden. Door de steeds klimmende hooiprijzen, die thans reeds f 34 k f 36 per 1000 kilogram bedragen, werd het hooi- en weiland in de Langstraat in den laatsten tijd weder hoog verpacht. In 1885 bedroeg de winst van het Gasfabriek te Leiden f 65,000. - Uit 's Gravenhage wordt het volgende geschreven aan de Arnh. Crt.: „Het moet niet aangenaam zijn, tegenwoordig eene courant te redigeeren. Men hoort van niets anders praten dan van Grondwetsherziening, en niemand gelooft au fond dat er iets van komen zal. Heeft men de eer een Kamerlid te ontmoeten, dan is de eerste vraag: „Wat is utv oordeel ver de kansen der Grondwetsherziening?" en daar men die vraag juist het liefst aan den vrager zou willen doen, begrijpt ge, dat er van weerskanten niet veel licht over het onderwerp valt in zoo'n gesprek. Hoe zich de anti revolutionairen, hoe de ultramontanen, hoe deze liberalen en hoe die liberalen, hoe zich ten slotte de heer Van Houten houden zal, weet niemand te zeggen, zelfs de hoofdpersonen iJa, mijnheer," antwoordde Berghofer, terwijl hij zyn hoed voor de aanwezige dame afnam. „Ik wilde u zeggen dat er morgen niets van komt den Sneeuwtop te bestijgen; de weg is nog niet weer begaanbaar." „Dat dacht ik wel! De herhaalde regenvlagen hebben het geheele gebergte ontoegankelijk gemaakt. Dit is Ambroos Berghofer, mevrouw, van wien ik u gesproken heb, en die mij de legenden van den omtrek heeft medegedeeld. Door hem heb ik al de berggeesten, kaboutermannetjes, en verdere spookbe- volking van de Alpenwereld leeren kennen, ongelukkig maar alleen uit zijn verhalen, want in levenden lijve heb ik er geeneen ontmoet." „Ja, de jonge heer lacht daarover, en toch is 't waar! Laat hij 't maar probeeren zeide Ambroos droogjes, zich tot de dame richtende. Bij de onaangename wending, die het gesprek ten laatste had genomen, wa3 deze afleiding haar niet onwelkom, al had zij haar gewonen spreektoon niet zoo schielijk weer in hare macht als Hendrik. De vreemde verschijning boezemde haar belang in, en veel vriendelijker dan zy straks Gonda had toegesproken, vroeg zij: „Hebt gij dus wel eens zoo iets gezien?" „Gezien neen, maar dat behoeft ook niet, men merkt het toch. Mijnheer Hein zal 't ook wel merken als 't hem over komt en overkomen zal het hem vroeg of laat. "Wie met zulke oogen de wereld inkijkt, ziet meer dan een ander. Dat heb ik de eersten dag al ondekt, toen we bij elkander waren." „Zoo ziet ge, mevrouw, dat er ten minste óen mensch bestaat, die mij niet voor een deugniet houdt," merkte Hendrik schertsend aan. „Ik sta in hooge gunst bij Ambroos en dat beteekent niet weinig, daar hij anders vrij ontoegankelijk is." Eveline vond het beter dezen uitval onbeantwoord te laten. Wel is waar wekte het hare verwondering, dat de stem van den ouden boer wonderlijk zacht cn goedaardig werd, toen hij van den jongen man sprak, en dat zijn scherpe gryze oogen met een bijna teedere uitdrukking op diens gelaat bleven rusten. Hendrik scheen hier werkelijk een hart veroverd te hebben. „Woont ge daar heel alleen op die afgelegen hofstede?" vroeg zij. „Ze ligt immers op den weg naar den Sneeuwtop?" „Ik heb een oude meid voor de huishouding en een jongen voor het vee, maar anders niemand om en bij mij, sedert mijn vrouw is gestorven. Mijn hofstede is eenzaam en ligt hoog genoegze is de hoogste van het heele gebergte, maar ik ben er mede tevreden en ik heb altyd genoeg te doen." „Ja, zomers zal liet wel gaan, maar 's winters als de sneeuw stormen woeden, moet het vreeselijk zijn op zulk een hoogte! Voelt ge u niet als levend begraven, als de weg naar het dal versperd is? Verleden jaar heeft een lawine immers nog zoo'n hofstede doen instorten en dat gevaar dreigt u toch ook. 't Is een akelig denkbeeld, zoo in sneeuw en ijs om te komen, door de heele wereld verlaten, zonder menschelijke hulp in de nabij heid Zij hield eensklaps op met spreken en deed een stap achteruit. Ambroos stond onbeweeglijk en geen spier vertrok op zijn als uit ijzer gegoten gelaat, maar zijne oogen waren met zulk een on heilspellende, zoo zonderling dreigende uitdrukking op dc jonge vrouw gevestigd, dat zy verstomde. Een huivering voer haar door de leden bij dien blik. „Ééns moeten wy allen sterven," zeide de boer barscli. „Of men zóó of zóó omkomt, het eind is toch hetzelfde. En dus, mijnheer Hein, kunnen we morgen niet naar den Sneeuwtop; misschien over twee of drie dagen als we dit weer behouden." „Kent ge den weg nauwkeurig?" vroeg Hendrik, wien thans

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1