van iedere richting of groep niet. Totnogtoe wordt, waar
schijnlijk met opzet, alleen door drie sprekers in de Kamer
het woord gevoerd, wier positie hun weinig poids geeft.
B. v. Keuchenius, die uit de „club" is gegaan, en dus
niet meer uit naam van de anti-revolutionairen kan spreken,
wat hem ook door Van Wassenaer niet onduidelijk is te
kennen gegeven; verder Haftmans, wiens woorden ook niet
veel beteekenen, wanneer ze niet bevestigd worden door
Schaepman, die zich stilhoudt in de zitting, maar onop
houdelijk met de liberalen aan 't praten en onderhandelen
is, omdat hij, zoo niet de aanneming, dan toch de behan
deling der Grondwetsvoorstellen om oratorische beweeg
redenen wenscht. Er is dus hoegenaamd geen peil op te
trekken hoe het met de Grondwetsherziening loopen zal,
en geen „staatsman" heeft voor iets anders ooren."
Zij, die zich vleien dat de winter nu toch wel spoedig
voorbij zal zijn, zullen een weinig troost vinden in een
opgaaf van den temperatuurstoestand in Maart 1845. Op
1 Maart vroor het 18° F., op 6 Maart 25° F., op 13 Maart
33° F., op 17 Maart 6° F. en op 19 Maart 9° F., terwijl
de dooi 23 Maart inviel.
In 1884 had men daarentegen op 17 Maart te Amster
dam 70° F. in de schaduw en zat men er met de ramen open.
Jl. Woensdag was het 50 jaar geleden, dat de heer
C. T. Stork zijn loopbaan als fabrikant te Hengeloo begon.
Ter gelegenheid van dit feest heeft de firma Stork een
pensioenfonds voor hare werklieden opgericht, waarin door
de firma zelve als eerste bijdrage f 50,000 werd gestort.
Het loon werd tevens met 3 pCt. verhoogd.
Dat dit besluit, aan de werklieden door den heer H. J.
Ekker, een der firmanten, medegedeeld, met uitbundig
gejuich begroet werd, behoeft geen betoog. De baas der
weverij, de heer Van Wezel, betuigde namens allen dank
voor het van zooveel goede zorg en welwillendheid ge
tuigende besluit.
Daarna begaven zich allen in optocht naar de woning
van den heer J. E. Stork, die wegens een lichte onge
steldheid zijn kamer moet houden. Een ovatie werd hem
daar gebracht.
Men schrijft ons uit Wieringerwaard
„Jl. Donderdag avond werd alhier de jaarlijksche alge-
meene vergadering gehouden van de Vereeniging „Vrije
liefdadigheid."
Door den voorzitter, den heer J. Van Loon, werd zij
geopend met een toespraak over de plaats, die de parti
culiere liefdadigheid in de samenleving behoort in te nemen
en het wensclielijke om zich ook op dat gebied door goede
organisatie aaneen te sluiten.
Door denzelfden werd hierop een uitvoerig verslag uit
gebracht van de werkzaamheden der Vereeniging gedurende
het jaar 1885 en eenige mededeeling gedaan omtrent haar
tegenwoordigen toestand. Hij deed daarbij uitkomen, door
welke beginselen het bestuur zich in zijn armenzorg had
laten leiden. Met ingenomenheid werd melding gemaakt
van de werking eener afzonderlijk beheerde ziekenkas
waarvoor een-vierde deel der vaste bijdragen bestemd werd
en groote lof toegebracht aan de werkende leden, die het
bestuur omtrent in hun kring bestaande behoeften voort
durend inlichting gaven en door wier bemiddeling de onder
steuning verleend werd.
Na goedkeuring van de door den penningmeester, den
heer Backs, afgelegde rekening en verantwoording, werden
de aftredende bestuursleden, de heeren P. Boekei en C.
Zwaag herkozen, en verder als bestuurslid benoemd de heer
J. K. Kaan Sen., die allen zich die keuze lieten welgevallen.
Daar het bestuur der Vereeniging zich in de laatste
dagen genoopt had gezien op eene voor de kas al te zeer
ingrijpende wijze hulp te verschaffen, werd besloten voor
die buitengewone omstandigheden de leden der Vereeniging
gelegenheid te geven hunne maandelijksche contributie te
verhoogen of door een afzonderlijke bijdrage van hun
instemming met die handelwijze van het bestuur blijk te
geven. Verder werd bepaald, dat ook aan enkele ver
mogende niet-leden der Vereeniging een lijst ter teekening
Gonda's verhaal te binnen schoot, „llij moet zeer moeilijk en
voor ieder, die daarmee onbekend is, ook gevaarlijk zyn, als men
bij ongeluk in de sneeuwgroeven terechtkomt."
Ambroos stiet met zijn bergstok zoo driftig op den grond, dat
de punt diep den bodem indrong, en lachte luid en spottend.
„Hebt ge angst daarvoor? Dan is het zeker verstandiger, dat
gij den Sneeuwtop maar met rust laat. Ik had gedacht dat gij
anders waart dan de heeren uit de stad, omdat ge de bergen
zoo moedig op- en afklautert, alsof er in het geheel geen klippen
en afgronden waren. Nu, 't is mij goed, ik dring mij niet als
gids op Vaarwel!"
Hiermede keerde hij stuursch de beide anderen den rug toe
en ging den berg op.
„Goedenavond, Ambroos wees manr niet boos!" riep Hein
hem lachende na; maar Evelinc zeide min of meer angstig:
„Een wonderlijke manIk begrijp wezenlijk niet, Hendrik,
hoe gij pleizier in zulk een omgang kunt vinden. Hebt gij niet
gezien hoe vreemd en akelig hij mij aankeek bij een onver
schillige opmerking, waarmede ik toch niets miszeide? Wat
had die man toch?"
Hein haalde de schouders op.
„Niets bijzonders. Weer een van die vreemde luimen, die
men zich nu eens moet getroosten als men met dien man wil
omgaan. Beminnelijk is Ambroos wel is waar nietde rotsen,
waartusschen hij woont, zijn niet onbuigzamer en ongenaak
baarder dan hij, en ik beken, dat hij ook voor mij nog veel
vreemds en raadselachtigs heeft. Maar mij interesseeren juist zulke
bijzondere karakters, waarbij men eerst moet zoeken en peilen,
wat ze eigenlijk in hun diepte besloten houden."
De jonge vrouw scheen van een ander gevoelen te zijn, maar
zij antwoordde niets en nu brak er een kort stilzwijgen aan.
Beiden gevoelden, dat het straks afgebroken gesprek op de eene
of andere wijs weer opgevat moest worden en waren niettemin
verlegen hoe dit aan te vangen. Hendrik maakte van deze pauze
gebruik om zijn hoed terug te krijgen, dien hij straks achteloos
op een steen had geworpen, en het tuiltje Alpenbloemen, dat in
zyn knoopsgat prijkte, wat heter vast te steken, en Evelinc staarde
met half afgewend gelaat naar liet landschap in het verschiet.
De villa en het park lagen tegen de glooiing van den berg, en
de groote, besneeuwde kruinen der Alpen, die het dal insloten,
waren van hier niet zichtbaar. Niets dan bosschcn en bergen in
het rond en alleen in de verte een klein meer, glinsterend in
het licht der avondzon, die juist achter de bergen onderging. De
dunne avondwolken, die hier en daar de lucht bedekten, lieten
deze donkerblauw doorschemeren en de maanschijf kwam juist
helder daaruit te voorschijn.
De lente was dit jaar laat tusschen dc bergen aangebroken.
Op dezen laatsten Meidag prijkte het landschap nog met het
eerste lichte groen, dat als met een doorschijnend weefsel boomen
en struiken omhulde. Hier was liet loof nog in knop, daar
begon het met zachte bruinroode tinten uit te botten; maar al
de hagen waren reeds met roode en witte bloesems gesierd en
zou worden aangeboden, ten einde voor dit 'bijzondere
geval de zaak der „Vrijê liefdadigheid" te steunen.
Nog gedurende de vergadering werd door eenige leden
der Vereeniging verhooging van contributie toegezegd,
terwijl door anderen voor een gift in eens werd geteekend.
Door den heer Visscher werd, uit naam van de ver
gadering, aan het bestuur dank gezegd voor de uitnemende
wijze, waarop het zich, in goed vertrouwen op de mede
werking van velen, de nood der armen bad aangetrokken.
Nadat nog, op voorstel van het bestuur, het besluit was
genomen, dat de Vereeniging als zoodanig het lidmaatschap
zou aanvaarden van de „Maatschappij tot verpleging van
weezen in het huisgezin" werd de vergadering door den
voorzitter gesloten.
Door allen werd het betreurd, dat van de ongeveer 130
leden niet grooter aantal ter vergadering tegenwoordig was."
Uit het jaarverslag van de Amsterdamsche Omnibus-
Maatschappij bleek, dat in 1885 werden vervoerd 9,863,948
tegen 10,606,609 in 1884. Met inbegrip der overstapkaartjes
14,192,182. De Maatschappij bezit 574 paarden, 179
trams en heeft 672 man in dienst. Na uitkeering aan de
gemeente van f 62,460 en f 16.295 voor bestrating, kan
8| pCt. dividend worden uitgekeerd.
Eene groote menigte volks was jl. Woensdag avond
in het Volkspark te Amsterdam bijeengekomen om den
heer Domela Nieuwenhuis te hooren, die aan den avond
van den verjaardag der Parijsche Commune (18 Maart
1871) over deze gebeurtenis zou spreken. Hij schetste de
geschiedenis der Commune en noemde die van groot belang,
omdat zij de grondslag was van de socialisten in onze
dagen. Na het verhandelde was er gelegenheid tot debat.
Hiervan maakte niemand gebruik, maar de heer Fortuyn
gaf nog eenige schimpscheuten op de pers ten beste. Niet
de verslaggevers laakte hij; die zijn loonslaven, evenals
wij zeide hij maar de redacteuren der ten genoegen
der bourgeoisie ingerichte dure couranten, die in de bijeen
komsten de beginselen der sociaal-democraten behoorden
te komen bestrijden, maar zulks niet durfden en aan tegen
spraak hunner laster-artikelen in hunne bladen eene plaats
weigerden.
Eene sterke politiemacht was in en om het park aan
wezig, maar wanordelijkheden kwamen niet voor; de menigte
ging onder het zingen van het Vrijheidslied kalm naar huis.
De ooievaar in een tuin te Bolsward, waarvan onlangs
melding werd gemaakt, vertoont zich nu en dan op het
nest. De menschen, bij den tuin wonende, beijverden zich,
het dier in het leven te behouden, wat niet gemakkelijk
valt, want het wil geene gekookte aardappelen hebben,
wel stukjes long en darm, en dit moet dan door de buren
in den tuin en er om heen ongemerkt worden nedergelegd,
alwaar het dier het al zoekende vindt.
In Amsterdam hebben eenige politiedienaars de hand
geleend tot een feit, dat groote verontwaardiging heeft
gewekt.
Zekere G. had verschil met den bewoner van een zijner
panden, A. d. B. op de Houtmanskade. De vorige week
Dinsdag heeft hij zich des avonds met zijn raadsman en
vergezeld van eenige agenten van politie, die daartoe vol
strekt geen macht hadden, zich „in naam des Konings"
met geweld toegang verschaft in de woning, en na vrueh-
telooze pogingen om B. het perceel te doen verlaten, niet
tegenstaande de strenge vorst, de acht kinderen van B.
uit hunne bedjes gelicht en de straat opgedragen, waar zij
door de verontwaardigde buren in bescherming zijn genomen.
Het volk was woedend. De justitie doet omtrent deze
zaak ernstig onderzoek.
Het is gebleken, dat de agenten gehandeld hebben, niet
tegenstaande door den hoofdcommissaris en den waarne-
menden commissaris bijstand in deze zaak pertinent was
geweigerd.
Het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank te 's Hage
eisc'iite gisteren f 100 boete tegen C. A. B., 39 jaren,
zonder beroep, wonende te Nieuwer-Amstel, wegens het
schrijven van een artikel: „Wie zijn de moordenaars?" in
de grond was als bezaaid met de geurende voorjaarsbloemen, dio
bij de warmer stralen der zon verwelken en afsterven.
Hendrik was nog altijd druk met zijn bouquetje in de weer,
maar toch dwaalde zijn blik daarby af naar de jonge vrouw en
bleef half onbewust op baar aangezicht rusten. Zij leunde ver
moeid tegen een boomstam en scheen in den aanblik van het
landschap verzonken. Onder den witten gazen sluier, dien zij
om het hoofd had geslagen, kwamen een paar donkere haarlokken
te voorschijn en deden de blankheid cn doorschijnendheid van
haar gelaat nog meer uitkomen. In die houding kon men dc
fijne lijnen van haar profiel wel het best onderscheiden. Met
een zwaarmoedige uitdrukking waren hare oogen op het verschiet
gevestigd. De wilde appelboom boven haar hoofd had nog geen
bladeren, maar hij was als bezaaid met sneeuwwitte bloesems en
zijn takken bogen over naar de tengere gestalte, die even teer
en vergankelijk scheen als die bloesems, wie ook slechts een
korte levensduur was beschoren.
Het was alsof Eveline den blik voelde, die zoo onafgebroken
op haar rustte. Zij wendde zich althans plotseling om, en nu
viel haar oog op den werkelijk zeer fraaien ruiker, dien de jonge
man juist weer had vastgestoken.
„Ge hebt daar een merkwaardige bloem!" zeide zij, „Zoo een
heb ik er nog nooit gezien."
„Ik ook niet, en ik ben toch tamelijk wel bekend met al de
bloemen en gewassen van de Alpen. Mag ik u dezen buit van
mijn strooptocht aanbieden? Hij heeft ten minste het voorrecht
met levensgevaar veroverd te zijn."
Dit zeggende, had Hendrik een bloeienden tak uit den ruiker
genomen en bood hem thans de jonge vrouw aan. Het was
inderdaad een bijzonder fraaie en vreemde bloem. De dunne
stengel droeg een aantal bloesems, even donkerblauw als die der
gentiaan, maar van een anderen vorm; de kelk daarentegen was
licht purper gekleurd, terwijl diep op den stamper een krans
van fijne gele meeldraden als een gouden kroontje blonk en
een geur daaruit opsteeg, zacht en toch bedwelmend, zoet en
benauwend tegelijk, als lentelucht die over bloeiende weilanden
heenstrijkt.
Eveline aarzelde een oogenblikmaar er lag iets smeekends in
den toon van den jongen man en onwillekeurig strekte zij er dc
hand naar uit.
„Met levensgevaar?" herhaalde zij. „Was dio bloem dan zoo
moeilijk te bereiken?"
„Ja, ze groeide op een bijna ontoegankelijke klip, in een hooge
donkere rotskloof, waaruit een schuimende en bruisende bergstroom
te voorschijn kwam. Als een gems heb ik tegen de rots moeten
opklauteren en 6oms hing ik daaraan, als ik geen voetbreed gronds
zag om op te staan en het hoog opspattende water mij den weg
versperde. Maar eindelijk vond ik toch een dwergden, waaraan
ik mij met dén voet en den linkerarm kon vasthouden, en toen
reikte ik met de rechter zoo hoog als ik kon en ontrukte die
preutsche Alpenschoonheid aan haar rotsig vaderland ik wilde
baar nu ééns hebben!"
hel te 's Hage verschijnende orgaan Recht voor Allen in
zeer opruiende bewoordingen gesteld. Beklaagde ontkende
de bedoeling te hebben gehad tot opruien, en hield eene
beknopte rede, bloot eene herhaling van de bekende grieven
tegen dc bezittende klasse.
Voor de verpachting der buffetten in het Rijksmuseum
te Amsterdam deed zich gisteren slechts één liefhebber
voor, namelijk dc heer Bakker, te Avenhorn, voor f 500
's jaars.
Door de heeren G. Vriesenbeck c. s„ te Amsterdam
is concessie aangevraagd tot het inpolderen van een gedeelte
der Zuiderzee, genoemd het Kolholnerdiep. De inpoldering
zal zich uitstrekken van Wieringen tot het westen van
Medemblik en ongeveer 9700 hectaren beslaan.
Uit een onzer noordelijkste visschersplaatsen schrijft
men aan het Dagblad, dat men daar nog steeds de meest
gegronde reden tot klagen heeft, over de wederrechtelijke
benadeeling, welke men er van de Engelsche visscherlieden
ondervindt. Het toezicht is niet voldoende. Vooral over de
wijze, waarop de gaftelschoener Argus haar taak volbrengt,
is men niet voldaan.
Op één punt, een zeer voornaam, wordt de conventie
door de vreemde visschers voortdurend geschonden; het is
hun verboden te visschen in het territoir, zich uitstrek
kende 10 Engelsche mijlen buiten de kust; dat is gere
serveerd voor de kustvisschers van het betrokken land.
De Engelsche visschers komen echter vlak onder den wal
en loopen van daar met hun snelzeilende kotters naar de
diepte. Men koestert onzerzijds den alleszins billijken
wensch, het territoir vrij te houden. Als dit gebeurde,
zou onze kustvisscherij weder een rijke bron van bestaan
worden, zooals zij vroeger is geweest. Dit punt vooral geeft
aanleiding tot veel twisten en dan zijn onze Hollandsche
visschers ook niet altoos lammeren.
Een bijna lOOjarige vrouw te Breda woonde reeds
sinds 25 jaren met hare dochter, ook al een oudje, op een
zolderkamertje aan de Oude Vest aldaar, in haar onderhoud
voorziende door voor dezen en genen naar de Bank van
Leening te gaan. Nu begon het in den laatsten tijd den
beiden oudjes wat zwaar te vallen, om de trappen harer
woning te beklimmen, en daarom verhuisden zij naar een
benedenkamertje. Doch daar gevoelden zij zich in het
geheel niet tehuis; onder het vreemde dak deden zij niets
dan schreien, met een sterk verlangen naar hare vorige
woning. Zij deden pogingen om het geliefde zolderkamertje
terug te bekomen, en dit gelukte. Zij zitten er nu weder
gelukkig in haar lot, vast besloten, gedurende hare overige
levensdagen het niet weer te verlaten.
Een niet onaardig echt Drentsch tooneel had voor
eenige dagen te Odoorn plaats. Een Drentsch schaap,
wellicht de opsluiting in het hok moede, maakte daar het
zonderlinge gebruik van zijne vrijheid, door op het dak,
dat zeer laag bij den grond is, te springen, daarop hooger
te klimmen, om daarna de kruin te bereiken, waar het
dier met blijkbaar veel genoegen zijne nog altijd belang
rijke plaats onder den veestapel van de daken scheen te
willen uitroepen, door een paar maal luidkeels te blaten,
't Was een recht komische vertooning, die de buren en
burinnen tot zich trok, en men hoorde de verklaring, dat
het voorval eenig in zijn soort en misschien nooit te voren
beleefd was. Door een edelen schapenvriend werd het
dier, hetwelk getoond heeft, dat ook liet schapenras zijne
moedigen heeft, uit zijne benarde positie gered.
De oude eedsaflegging der Chineezen, waarbij telkens
een kip de kop moest worden afgehakt, behoort thans tot
het verledene.
Voor den Raad van Justitie te Batavia toch wordt de
nieuwe methode van eedsaflegging toegepast, daarin be
staande, dat ieder te beëedigen persoon vóór eene daartoe
expres vervaardigde offertafel, waarop twee kaarsen, een
bakje met offerstokjes en een potje met asch, waarin de
brandende stokjes moeten gestoken worden, verplicht is te
offeren, na drie stokjes te hebben aangestoken en te hebben
aangebogen fsodja), op dezelfde wijze als zulks bij het
„Eii dat alles ter wille van een bloem!" zeide Eveline op
gesmoorden toon. „Hoe vermetel, zyn leven daarvoor te wagen
„Waarom niet? Het is een doel, evenals elk ander, en een
doel moet bereikt worden. Geloof mij, zyn leven op het spel te
zetten heeft iets eigenaardig bekoorlijks; dan voelt men eerst
wat het waard is. Het was ondanks alles toch een verrukkelijk
oogenblik, toen ik zoo halverwegcn boven den afgrond zweefde,
met niets dan kale rotsen om mij heen, den zonnigen blauwen
hemel hoog boven my, de donkere dennen ver weg in de diepte.
Een oogenblikkelijke duizeling, ééne opwelling van angst en
ik was verlorenDaarby kwam nog dat het witte schuim van
den bergstroom mij in het aangezicht spatte en zijn ruischen
mij als orgelmuziek in de ooren klonk, en daar boven lokte en
wenkte mij die schoone Alpenfee met haar wonderbare aantrek
kingskracht al was ik naar beneden gevallen, geloof ik niet
dat ik haar had losgelaten!"
Hij had vol opgewondenheid gesproken en deze beschrijving,
klonk in zyn mond zóó hartstochtelijk, zóó medesleepend, alsof
de voorstelling van moedig wagen en zegevierend gelukken op
nieuw werkelijkheifl was geworden. Eveline vestigde dc groote
donkere oogen eerst verrast, vervolgens verwonderd en bijna ver
schrikt op zijn wezenstrekken, alsof zich hierin iets geheel onbe
kends voor haar onthulde.
„Zóó heb ik u nog nooit hooren spreken, Hendrik," zeide
zij eindelyk met ingehouden adem. „Dat klonk als als een
gedicht!"
Opnieuw steeg het bloed den jongen man naar de wangen,
alsof hij wederom op iets onbetamelijks betrapt was, en zyn
ouden spottenden toon weer aannemende, antwoordde hy
„O neen, dat's maar een voorbijgaande stemming niets
meer! Dichten behoort tot Guido's departement. Ik zou het niet
wagen als oningewijde zijne kunst te beoefenen, en de beunhaas
zou zeker in u, mevrouw, een strenge beoordcelaarster vinden.
Hebt ge mij straks niet als een schooljongen beknord?"
„Ik sprak als moeder," zeide Eveline ernstig.
„Als moeder!" herhaalde hij; maar dit woord kwam hem
bitter, bijna honend over de lippen.
„Ja zeker. Al verschillen Corry en ik zoo weinig in jaren
dat wij zusters konden zijn, ben ik daardoor des te meer aan
haar gehecht en heb bovendien moederlijke rechten op haar.
Begrijgt gij dan niet, dat ik mij bezorgd maak over uwe toe
komst?"
„Nu, van die zorg hoopte ik u te ontheffen, mevrouw. Ik
wilde
„Uit gekwetsten trots een woord uitspreken, waarvan ge één
minuut later al berouw zoudt hebben! Ik zou u en Corry even
zeer een slechten dienst bewijzen, als ik het aannam, daar zy
met haar gansche hartje aan u is gehecht. En gij, Hendrik?
Was het u ernst met dat woord? Dan zou het natuurlyk tus-
schen ons uit zyn."
(Wordt vervolgd.)