HELDERSCHE
EK MEUWERIËPER COURANT.
Nieuws- en AdTertentieblad voor Hollands Noorderkwartier,
1886. N°. 37.
Vrijdag 26 Maart.
Jaargang 44.
BEKENDMAKING.
POSTKANTOOR HELDER.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat van de geld-
leening, groot 80,000, ten laste der gemeente, aangegaan den
4 October 1861, op heden zijn uitgeloot de aandeelen:
Nos. 4, 7, 9, 10, 12, 18, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 26, 28, 29,
32, 34, 37, 40, 41, 44, 47, 50, 51, 53, 55, 61, 65, 66, 68, 73,
78 en 79.
Tegen overgifte dier aandeelen en de daarby behoorende coupons
zal de aflossing en rentebetaling van af den 1 Juli aanstaande
plaats hebben ten kantore van de Associatie-Cassa te Amsterdam.
Nieuwe couponbladen zijn ter Secretarie der gemeente ver
krijgbaar.
Helder, 19 Maart 1886.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de eerste helft der maand Februari.
Nameri der geadresseerden. Plaatsen van bestemminu
PetersAmsterdam.
J. C. Peters
Giebert
Mej. BrandNieuwediep.
Boon
Van het hulpkantoor Anna Paulotcna-Polder
M. MeerensAmsterdam.
Briefkaarten
C. F. W. SpillenaarAmsterdam.
H. ArtzNijmegen.
Verzonden geweest naar Afrika
P. De RnijterSuez.
De Directeur van het Postkantoor te Helder
P O L V L I E T.
Binnenland.
Men schrijft uit Amsterdam aan het Vaderland:
„Tegenover de beweringen van Fortuyn c. s. alsof er
in den, gelukkig nu geëindigden, langen, hangen winter
in Amsterdam maar weinig of niets gedaan werd tot leni-
Door E. Werner.
De jonge geneesheer was tot dusver nog weinig of in het
geheel niet met vrouwen in aanraking gekomen, de oude huis
houdsters van zijn chef niet medegerekend, die deze geregeld om
de drie maanden placht te verwisselen, daar hij met geene harer
Overweg kon. Dokter Eberhard was een van die menscben, die
aan groote persoonlijke talenten zulk een terugstootend karakter
en opvliegend humeur paren, dat zij het in geen maatschappelijken
kring kunnen uithouden. Hij had zich als arts in de residentie
gevestigd en ten gevolge van een belangryk ziektegeval, dat
gelukkig afliep en veel opzien baarde, waren hem ook de patiënten
toegestroomd, maar allen trokken zich weer even schielijk terug,
door de ruwheid en onbeschoftheid van hun Aesculaap afgeschrikt.
Hij was als docent aan een academie benoemd, maar had reeds
het eerste jaar met al zijn collega's dermate overhoop gelegen,
dat hy stad en stadgenooten morrend den rug toekeerde. Van
dien tyd af leefde hy, daar zijn fortuin hem onafhankelijk maakte,
als privaat geleerde en schreef wetenschappelijke wetten, die des
te meer gewaardeerd werden, wyl men geen gevaar meer liep
met den schrijver te moeten omgaan, die zich geheel van de wereld
had teruggetrokken.
Gilbert was de zoon van een voor maligen academievriend, die
bij den dood zijns vaders als wees en onbemiddeld achterblijvende,
door dezen op diens sterfbed aan Eberhard was aanbevolen. De
dokter was inderdaad welwillend genoeg, den jongen man, die
juist de school had afgeloopen, by zich in huis te nemen en
voor hem te zorgenmnar deze schijnbare edelmoedigheid was
in den grond van do zaak ook slechts een uitvloeisel van zijn
zelfzzucbt, daar hy met zijne assistenten al even ongelukkig was
als met zijne huishoudsters. De laatste had hem juist in een
vlaag van drift en verontwaardiging verlaten, en toch had hij
behoefte aan een wetenschappelijk ontwikkelden huisslaaf, die in
alle opzichten afhankelijk van hem wa3.
Het viel den dokter niet moeilijk, die bedeesde, angstvallige
natuur geheel aan zich te onderwerpen. Terwijl hij eensdeels
met milde hand voorzag in alles wat de jonge man noodig had
en hem op allerlei wyzen in zijn studies voorthielp, onthield hij
hem anderdeels allen omgang met de buitenwereld, wat hem des
te gemakkelijker viel, daar hij nog Gilbert de praktijk uitoefende.
Het restje zelfstandigheid, dat hij hem op deze manier nog liet
behonden, werd door Martijn vernietigd, die den nieuwen huis
genoot niet minder tiranniek behandelde, zoodat het arme slacht
offer weldra machteloos was geworden om eenigen tegenstand te
bieden.
Deze verhouding veranderde evenmin, toen de jonge genees
heer zijne studies voltooid en den dokterstitel verworven had.
Eberhard deelde hem mede, dat hij van nu af eenig salaris zou
ontvangen en vond het overigens niet meer dan natuurlijk dat
alles bij het oude bleef. Gilbert vond dit ook; bij achtte zich
levenslang verplicht aan den man, die hem eenige jaren kost en
inwoning gegeven en in ruiling daarvoor zooveel mogelijk voor
deel van hem getrokken had. Martyn verwaardigde zich wel ia
waar, den jongen huisgenoot voortaan den hem toekomenden
titel te gevenmaar dit verhinderde hem niet den dokter te
mishandelen, zooals hij het vroeger den student had gedaan, en
deze deed geen poging om de boeien te verbreken, waaraan hij
allengs gewoon was geraakt.
ging van kommer en ellende, is het zeker aangenaam te
vernemen, dat, behalve de gewone verzorging door „Lief
dadigheid naar vermogen/ de vereeniging tot Heil des
Volks, het weldadigheidsfonds, de vereeniging van den
H. Vincentius k Paulo en tal van andere liefdadige instel
lingen, om van gemeentelijke en kerkelijke bedeelingen
niet te gewagen, een aantal kloeke mannen, door werk
gevers en werkliedenverenigingen onderricht en voorge
licht, dezen langen winter ruim 4000 huisgezinnen hebben
ondersteund. Dat die ondersteuning, waarmede nog wordt
voortgegaan, voor zooverre de bevoorrechten nog zonder
werk zijn, schatten gelds vereischt, behoeft ternauwernood
vermeld. Doch dat die groote sommen, zoo in alle stilte
werden bijeengebracht, pleit zoowel voor de talrijke,
milde gevers als voor de wijze waarop de steun werd
verleend.
Aan de commissariaten van politie zijn daarenboven
voor f 15,000 aan bons voor de noodigste levensbehoeften
uitgereikt, mede door enkele inildadige stadgenooten ver
strekt, wier namen echter niet onbekend zijn gebleven,
doch welker vermelding door henzelven niet wordt ge-
wenscht.
De heer Domela Nieuwenhuis, die in zijn toespraak tot
de socialisten-vereenigingen op jl. Dinsdagavond sprak over
het bijeenbrengen van een som van f 140,000 heeft dus
op verre na niet hoog genoeg geraamd het bedrag, dat
dezen winter weder voor de werkelooze arbeiders hier is
en nog wordt bijeengebracht.
De boterbeweging is thans zoowel in Engeland als
in Duitschland en in ons land aan de orde. Zoo schrijft
de Londensche correspondent van de Haarl. Crt. o. a het
volgende
•/Onder de wetsvoorstellen, die wellicht nog in het tegen
woordige Parlement in behandeling kunnen komen, is er
één, dat betrekking heeft op de botersurrogaten. Het gaat
uit van de „British Dairv Farmers Association/ draagt
den titel: „Een wet ter bescherming van fabrikanten,
handelaars en verbruikers van boter," en zal op den 21sten
April bij de tweede lezing in behandeling komen, als het
Parlement dan nog leeft. Het bepaalt, dat botersurrogaten
niet mogen verkocht worden onder een naam, waarin het
Ditmaal maakte de jonge arts zich echter aan een zijdelingsche
ongehoorzaamheid schuldig, want in plaats van een uur ver te
gaan, zooals zijn tiran had bevolen, bewoog hij zich in allerlei
richtingen en kronkelwegen rondom het huis en bevond dat deze
beweging uiterst heilzaam voor zyne gezondheid was. Het gesprek
daar binnen duurde waarlijlj niet lang; na verloop van nauwelijks
tien minuten kwam de jonge dame weer de voordeur uit, maar
alleen, zonder haar geleider; en bij den eersten blik kon men
zien, dat het geneeskundig consult niet naar weDsch was afge
loopen.
Corry's gelaat was donkerrood van ergernis, de kuiltjes in hare
wangen waren verdwenen, en in plaats van een glimlach lag
thans een knorrige trek om den kleinen mond. De straks zoo
guitige oogen drukten nu toorn en verontwaardiging uit, en
haastig, alsof haar gevaar dreigde, snelde het juffertje, zonder
rechts of links te zien, naar het fraaie rijtuig, dat haar ginds
op den straatweg wachtte.
Plotseling stond zij echter tegenover Gilbert, wiens weg zich
met den haren kruiste. Natuurlijk moest dit toevallig schijnen,
maar de ongelukkige wandelaar voerde deze manoeuvre zóo
onhandig uit, dat hij op eens als een boom voor haar stond
en haar de weg versperde. Met een kreet van schrik en boosheid
week zij achteruit:
„Mijnheer
Gilbert werd vuurrood van verlegenheid en trad ijlings ter zijde.
„Juffrouw!" stamelde hij zoo angstig en ootmoedig,dat Cony's
toorn al begon te wykenmaar haar stem klonk nog altijd even
boos, toen zij vroeg:
„Mijnbeer, zijt gij soms de zoon van dien dien dokter
Eberhard
„Neen, maar zyn assistent."
„Dat doet mij plezier voor u. Het zou al heel akelig zijn, zulk
een monster tot vader te hebben."
„O, juffrouw de dokter is een licht op wetenschappelijk
gebiedbracht de jonge man hiertegen in, geheel ontsteld van
deze oneerbiedige uitdrukking. Corry hernam echter minachtend
„Dan heb ik medelijden met de wetenschap, dat zij zich met
zulke lichten moet behelpen! Die dokter lijkt wel een beer, die
de menschen met huid en haar zou willen opeten, als ze zijn
raad en hulp komen inroepen, en hy zou mij ook verslonden
hebben, als Hein niet tusschenbeide was gekomen. Zóó ben
ik nog nooit van mijn leven behandeld O foei, 't was afschu
welijk!"
En nu stroomde er een vloed van tranen nit de blauwe oogen
en snikte Corry luid van toorn en ergernis.
Gilbert wist maar al te goed, welk een groote lomperd zijn
heer en meester was, en hoe deze bij dergelijke gelegenheden
ouderdom noch geslacht ontzag, al had hij zich nooit verstout
zijn oordeel daarover uit te spreken; maar toen hij nu dat bekoor
lijke schepseltje zoo bitter zag schreien en inwendig moest toe
stemmen, dat de dokter koelbloedig, ja, ongetwijfeld met boosaardig
welgevallen die tranen te voorschijn had geroepen, koos hij voor
de eerste maal partij tegen hem en herhaalde verontwaardigd:
„Ja, 't is afschuwelijk!"
Het jonge meisje droogde plotseling haar tranen, zoodra zij
geen tegenstand ontmoette, en nam den assistent wat nauwkeu
riger op.
,/Zyt gij ook dokter, mynheer?"
„Dokter Gilbert," stelde deze zichzelf aan haar voor.
„Dokter Gilbert ik heb \ertrouwen in ui"
woord „boter" voorkomt; dat alle butterine-fabrieken moeten
worden geregistreerd en elke maand opgaven moeten in
zenden omtrent de hoeveelheid der vervaardigde butterine
dat alle verpakkingen, waarin het artikel verzonden wordt,
in tegenwoordigheid van beambten moeten gemerkt worden,
en bepaalt voorts, dat hooge boeten aan overtreders zullen
worden opgelegd. Zooals het daar ligt, heeft het ontwerp
zeker weinig kans van tot wet te worden verheven. De
Regeering kan onmogelijk zulke administratieve bepalingen
invoeren ten opzichte van een volkomen gezond product,
dat vooral aan de armere klassen der bevolking ten bate
komt. De genoemde Vereeniging, van welke het wets
ontwerp uitgaat, erkent, dat de importeurs in het gewraakte
artikel in het algemeen geen bedrog plegen en het onder
zijn waren naam ten verkoop aanbieden. Zelfs als de wet
werd aangenomen, zou dit den boterbereicflrs weinig voor
deel verschaffen. Het vooroordeel tegen de butterine ver
dwijnt langzamerhand meer en meer en het verkoopen
van butterine onder den naam van boter is tegenwoordig
lang zoo algemeen niet meer als het vroeger placht te
zijn. Ook in dit opzicht zoekt men geneesmiddelen, maar
die niet te vinden zijn."
En in Duitschland heeftde Landbouwvereeniging „Ratibor"
besloten tot den Rijkskanselier het verzoek te richten om:
1. alle vetten en oliën, die bij de bereiding van kunst
boter dienen, te belasten met hetzelfde recht als natuurboter;
2. de binnenlandsche bereiding van kunstboter, voor
zoover zij betrekking heeft op de daarvoor verwerkte ruwe
grondstof, onder toezicht van den Staat te stellen;
3. den invoer van kunstboter uit het buitenland met
40 mark per 100 kilogram te belasten of geheel te ver
bieden
4. de benaming van margarine-, kunst- of melkboter te
verbieden voor zoodanig fabrikaat, dat veeleer den naam
van „kunst- of spijsvet" behoort te dragen.
Het Openbaar Ministerie bij het Gerechtshof te Arnhem
heeft in de zaak tegen mevr. Bulkley c. s. geëischttegen
mevr. Bulkley 2 jaar correctioneele gevangenisstraf, in een
zame opsluiting te ondergaan, tegen Kloppers 1 jaar en
tegen mej. Schlingeman 45 dagen correctioneele gevange
nisstraf.
De jonge man boog. Deze verklaring was hem hoogst aan
genaam, al verraste zy hem ook eenigermate; maar hij zag
verschrikt op, toen Corry voortging:
„Hoe zoudt gy 't vinden, als gij de behandeling van mama eens
op u naamt?"
„Ik? Maar ik heb nog nooit gepraktizeerd."
„Dat komt er niet op aan. Gij hebt er zeker veel meer verstand
van dan die brombeer daar ginds!" hernam de jonge dame met
een vernietigenden blik naar de vensters. „Denkt ge den geheelen
zomer hier te blyven
Gilbert antwoordde bevestigend, en hieruit ontspon zich een
gesprek, dat van do eene zyde zeer levendig, van de andere
zeer verlegen en haperend gevoerd werd, maar dat ten slotte
toch beide partijen bevredigde.
Hein was ondertnsschen in het „berenhol" achtergebleven en
wel met plan den bewoner daarvan te temmen; maar dit was
gemakkelijker gezegd dan gedaan. Nauwelijks had de dokter
het doel van het hem aangekondigd bezoek vernomen, toen er
een dergelijk tooneel als twee dagen geleden met den raadsheer
Kroneck plaats had. Noch de jeugd noch de schoonheid van
de smeedster kon zyn hart vermurwen en hij behandelde haar
zoo onbeleefd, dat Hein het arme, geheel onthutste meisje den
arm bood om haar de kamer uit te voeren. Hij verzocht haar
in het rijtuig op hem te wachten, en ging toen weer naar binnen,
sloot de deur achter zich en zeide bedaard:
„Zie zoo, dokter nu zullen we eens een verstandig woordje
praten."
Eberhard, die zich reeds zegevierend meester van het slagveld
waande, keek verwonderd op.
„Wat wilt ge dan nog?"
„Dat heb ik al gezegd: een verstandig woordje met u praten.
De jonge dame heb ik voor uw onbeschoftheid in veiligheid
moeten brengen, maar ik zal die dulden, daar ik al gehoord
heb dat gij een origineel zijt, bij wien men iets door de vingers
moet zien, en het amuseert mij altijd zulke menschen te leeren
kennen."
„Mijnheer, denkt ge dan dat ik voor uw amusement besta?"
barstte de dokter opnieuw toornig uit. „Wie zijt gij eigenlyk?
Soms een broer van die Cornelia Kroneck?"
„Neen, ik ben maar haar neef en heet Hendrik Kroneck."
De dokter hief plotseling het hoofd op, maar de jonge man
ging kalm voort: „Maar daar mijn vader u eergisteren al in al
uwe voorkomendheid en beminnelijkheid heeft leeren kennen,
achtte ik het beter dat mijn nichje zich alleen bij u liet aan
dienen. Als ge mijn naam gehoord hadt, zoudt ge mij vermoedelijk
den toegang geweigerd hebben."
„Dan hebt ge goed vermoed! Zijt gij dus de zoon van dien
knappen raadsheer met al zijn ridderordes? Heeft uw vader u
dan niet verteld, hoe ik hem naar huis heb gestuurd?"
„Ja zeker; maar dat heeft juist mijn lust opgewekt eens kennis
met u te maken."
Eberhard zag den spreker aan, alsof hij aan zijn verstand
begon te twijfelen. Hy wist dat men hem om zij lompheid en
ongemanierdheid vreesde en ontweek en stelde een soort van
eer hierinmaar dat iemand hem om deze eigenschappen opzocht
en in kennis met hem wenschte te komen, trof hem als iets nieuw3
en ongehoords, en toen Hein nu met de grootste ongedwongenheid
voortging: „Sta mij toe een stoel te nemen! liet hij een geknor
hooren, dat voor toestemmend antwoord scheen te moeten gelden.
De jonge man nam plaats en zag de kamer rond.