Te Groningen is in den leeftijd van 44 jaren over leden de heer S. S. De Koe, theologisch hoogleeraar aan de Universiteit aldaar. Voor het Hof te Amsterdam stond jl. Dinsdag terecht P. K., oud 26 jaren, geb. te Barsingerhorn, wonende te Schagen, beschuldigd van diefstal van vee uit de weide. Hoewel beschuldigde ontkende het feit gepleegd te hebben, meende het O. M., waargenomen door mr. Jolles, dat zijne schuld wettig en overtuigend bewezen is en requireerde twee jaren celstraf. De verdediger, mr. E. Van den Bogaert, riep, wijzende op eenige verzachtende omstandigheden, 's Hofs clementie in. Men verwacht, en wie zou 't in dezen onzen jubileerenden tijd anders verwachten? dat het lOjarig bestaan der Rijkslandbouwschool te Wageningen in Sept. a. s. niet onopgemerkt zal voorbijgaan. De feestelijke opening der school dagteekent wel eerst 11 September 1877, doch in September 1876 werd die plechtigheid slechts uitgesteld, omdat het hoofdgebouw toen nog niet gereed was, maar werd de school toch geopend. Bij het wapen der infanterie ontbreken op dit oogen- blik niet minder dan tachtig luitenants. De Leidsche Broodfabriek keert over 1885 een divi dend uit van 20 pCt. Uit Atjeh zijn sedert de vorige mail geen berichten ontvangen. In een der laatste brieven van daar kwam de treurige bijzonderheid voor, dat, als de Atjehers 's nachts onze deserteurs in een troepje nabij onze bentings lieten schelden en zingen, om ons naar buiten en in hinderlaag te lokken, onder de liedjes waarmede deze verraders, waar onder Hollanders, hun landgenooten tarten, ook het „Wil helmus' was. „Het Vaderland getrouwe, blijf ik tot in den dood/' wordt dan aangeheven door deze Nederlandsche bondgenooten van den Atjeschen vijand. Nauwelijks is de gunstige weersverandering gekomen, of er is reeds veel verbetering in het lot van vele arbeiders; op het platteland is er nu eensklaps veel werk met den veldarbeid, zoodat er bijna handen te kort komen. De vruchtboomen hebben niets van de vorst geleden en bevattten veel vruchthout. Naar aanleiding van eenige kleine geschriften tegen de dwaalbegrippen der sociaal-democraten, schrijft de Haagsche hofpredikant, ds. C. E. Van Koetsveld, o. a. het volgende in het Dagblad: „Waarom brengt men nog niet meer eenvoudige en gezonde lectuur in de handen en onder de oogen van den minderen stand? Wij hebben in ons land het voorrecht van tot een lezend volk te behooren. In geen huis, hoe arm ook, ontbreekt een boek of blaadje. Zelfs in deze koude staan er voor de glazen van een courantenbureau, om gratis een nieuwsblad te lezen. Traktaatjes en brochures worden door den minderen man gaarne aangenomen. Sedert de afschaffing van het zegelrecht wordt van dezen leeslust door de periodieke pers ijverig gebruik gemaakt; maar, helaasal te dikwijls in een verkeerden geest. In de hoogere standen kent men veelal niet, wat onder het volk voor enkele centen wordt uitgeroepen of heimelijk verspreid; en toch worden zoodoende onbemerkt de grondslagen der maatschappij ondermijnd, waarop ook onze welvaart rust. „Waarom treedt men nu niet met eene andere, zedelijke macht van alle kanten den vijand tegen, dien men stellig te licht acht? Waarom niet door populaire bladen, bro chures, verhalen vooral, op het volk gewerkt? Slaapt de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zooveel nuttige kennis heeft verspreid, nu die kennis wordt misbruikt? Zou zij niet weder eene zedelijke macht kunnen worden onder „den zoogenaamden gemeenen man," gelijk zij, dat eertijds was?.... „Ten slotte nog iets, en in mijn oog het voornaamste. Wat de kruistochten begonnen, dat voltooide de omwente ling der vorige eeuw: de verheffing en vrijmaking van den „Hoe vreemd, dat gij zoo stil en afgezonderd leeft, dokter In de geneeskundige wereld staat gij immers als een autoriteit bekend; in de residentie praat men nog altijd van uw eerste gelukkige kuur, waarmede ge zoo ontzaglijk veel eer hebt inge legd. Al uw collega's zeggen wel is waar, dat gij altijd een onverbeterlijk zonderling en menschenhater zijt geweest." „Zoo? Dat doet mij pleizier!" zeide Eberhard, die het compli ment waarschijnlijk weer met een afsnauw zou beantwoord hebben, maar wien het laatste gezegde eenigszins verzoende. „Groet de collega's van mij, hoor als ge weer eens in de residentie komt! Overigens gaat het niemand iets ter wereld aan, waar ik woon en wat ik al of niet doe." „De lijdende menschheid gaat dat wel degelijk aan; zij heeft recht op uw hulp." „Oho! Recht hulp," riep de dokter hoonend. „De mensch heid moet mij maar met rust laten; ik bekommer mij al sedert lang niet meer om haar." „Maar dat hebt ge toch vroeger wèl gedaan. Waarom zegt ge haar dan nu den dienst op?" Deze vraag werd op zulk een inquisiteurstoon gedaan en Eberhard was zoo overbluft door de onbeschaamdheid van dien jongen man, hem op deze wijs ter verantwoording te roepen, dat hij vergat om driftig te worden. Integendeel verwaardigde hij zich een geregeld antwoord te geven. „Waarom Dat zal ik u zeggen, jonkmanOmdat ik er overgenoeg van heb, altijd en eeuwig die sentimenteele ziekten- relazen aan te hooren en mijne wetenschappelijke kennis ten beste te geven om zulk een armzalig ding te behouden, als het leven toch eigenlijk is. Elke patiënt verbeeldt zich immers, dat het heelal zich om zijn bestaan draait en dat men hemel en aarde moet bewegen om dit zoolang mogelijk te rekken. Het leven is niets ter wereld waard, en hoe eer men daarmede heeft afgedaan, hoe beter. En de menschen in de eerste plaats zijn volstrekt niet waard, dat men, zij het slechts een vinger, voor hen uitsteekt. Dagelijks hoort en leest men allerlei mooie phrasen van menschen liefde, toewijding en opoffering, en als men in de wereld rondziet, ontdekt men niets dan leugen en bedrog, zelfzucht en huichelarij. De een gunt den ander niet de lucht om adem te halen, en dat noemen ze dan menschenliefde!" „Maar, mijnheer bracht de jonge man hiertegen in; doch Eberhard liet hem niet aan het woord komen en ging op steeds heftiger toon voort: „Ja, gy hebt waarschijnlijk ook het hoofd vol van dwaze idealen en verbeeldt u, dat' de paradijzen maar op straat voor het grijpen liggen. Dat kan ik u wel aauzien! Maar als ge eerst eens een dozijn malen door de goede vrienden en dierbare naasten misleid, bedrogen en verraden zyt, dan komt ge ook op het standpunt, waarop ik nu sta. Ik maak mijzelf en anderen geen sentimenteele leugens meer wijs en kom er openhartig voor uit, dat menschheid en menschenliefde en al dergelijke holle klanken mij geen knip voor den neus waard zijn. Ik doe wat mij bevalt, en als iemand mij in den weg staat, duw ik hem op zijde; dat is de éenig verstandige manier van leven. Zie zoo, nu weet ge hoe ik er over denk en daarmede is het uit!" (Wordt vervolgd.) derden stand. Maar wanneer men nu tegenover die bour geoisie het volk stelt als de proletariërs, is deze tegen stelling door en door valsch. Proletariërs, dat is „menschen, die geene andere bezitting hebben dan hunne kinderen," moeten er zoo min mogelijk zijn. Wie op zeer onzekere kans van de hand in den tand leeft, mag niet zoo licht vaardig een huisgezin oprichten, en dan van de Maat schappij eiscken, dat ze zijne kinderen voede en opvoede. Er moet zich meer en meer een vierde stand vormen, van bekwame en nijvere werklieden; en ook dezen moeten bezitters worden, kapitalisten in het klein, die een spaar penning en liefst ook een eigen huisje hebben. Wat vroeger de gilden waren, moeten nu de vrije arbeiders verenigingen zijn; geen samenzweerders tegen hunne meerderen, alsof het hunne natuurlijke vijanden waren. Als bezitters zullen zij den eersten dam vormen tegen het socialisme, dat ook hen bedreigt; en daar doorgaans onder hen nog de meeste gehechtheid aan kerk en godsdienst heerscht, zullen zij vereenigd, nog meer dan nu afzonderlijk, de hechtste steun zijn der maatschappij. „De eigenlijke proletariërs, die ook bij de ruimste ver dienste even arm blijven, en vooral zij, die geen zedelijk leven kennen, blijven dan over als het bezinksel, dat in iedere beschaafde samenleving gevonden wordt, en zoodra er een storm opsteekt, zich als schuim verheft, om straks weer weg te zinken in de diepte." t Men schrijft ons van Texel, dd. 24 dezer: „Achter het strand van Eierland werden heden sein- oefeningen gehouden tusschen de inspectie-stoomboot Frans Naerebout en den vuurtoren. Een kustbewoner, meenende dat er een stoomschip gestrand was door den mist, en nu om hulp seinde, bracht alles in opschudding door de tijding: „een schip op strand! Yelen spoedden zich strandwaarts, om weldra gefopt huiswaarts te keeren." De brochure van den gepens. luitenant-kolonel van het Nederl.-Indische leger, de heer J. J. W. E. Yerstege, getiteld: „een beroep op het Nederlandsche volk," was de aanleiding van een druk bezochte vergadering van Burger plicht te Amsterdam, waarin het Atjeh-vraagstuk wederom aan de orde werd gesteld. De volgende motie werd met algemeene stemmen aan genomen „De Kiesvereeniging Burgerplicht, van oordeel, dat de tegenwoordige stelling door het Nederlandsch gezag in Atjeh ingenomen, niet tot het beoogde doel, de orderwerping van Atjeh, geleid heeft; dat de langdurige oorlog met Atjeh van de schatkist zoo groote opofferingen en van het Nederl.-Indische leger zoo groote inspanning eischt, dat de spoedige beëindiging van dien oorlog is een zaak van het hoogst nationaal belang en een volstrekte noodzakelijkheid; draagt hare commissie van bestuur op zich te wenden tot de Regeering, met het dringend verzoek dat zoo spoedig mogelijk zulke maatregelen worden getroffen, als noodig zullen zijn om wederom krachtig op te treden, den Atjeh- oorlog inderdaad te doen eindigen en Atjeh voorgoed aan Nederland te onderwerpen. In de Haarlemmermeer is een bedelaar opgepakt, die zich „de Keizer van Rusland" noemde. Hij was in het bezit van de keizerlijke som van 11$ cent. Op een plaatsje in de omstreken van Roermond werden gedurig eieren uit een kippennest, dat zich in een kippenhok bevond, ontvreemd. Daar men meende, dat een marter of een ander roofdier dit deed, zette men een val op genoemde plaats, om den dief te vangen. Op een namiddag hoorde men geraas in het hokzonder zich lang te bedenken, liep men er heen, meenende dat de marter gevangen was, en dit te meer. daar men aan den schoonen pels van het dier dacht. Toen men echter in het hok kwam, zag men met verwondering, dat eene rond- ventster, die zich de eieren had willen toeëeigenen, zoo danig met eene knie in de goed vastgemaakte val geraakt was, dat het haar onmogelijk was zich er van te ontdoen of zich te verwijderen. Als men haar geen hulp had verleend, had zij zeker in het hok moeten blijven zitten. „Een vreemd roofdier?" Een Engelschman is op de zonderlinge gedachte gekomen om aan personen wier carrière hij zelf als mis lukt beschouwt, eene circulaire met vragen te zenden, met verzoek die te willen invullen. Het opschrift van de circulaire luidt: „Aan welke oor zaken schrijft ge uw niet-slagen in het leven toe," en de vragen zijn de volgende Ik Geboren te Van beroep schrijf mijn niet-slagen aan de volgende oorzaken toe: 1. Aan den drank (welke soort van drank) 2. Aan het spel (wedrennen, kaarten of eenig ander spel) 3. Aan oneerlijkheid 4. Aan slechte kennissen 5. Aan het huwelijk 6. Aan het ongehuwde leven 7. Aan gebrek aan lust om te werken 8. Aan te leen vragen of te leen geven 9. Aan impopulaire overtuigingen (op politiek ge bied 10. Aan idem (op godsdienstig gebied) 11. Aan het gebruik van tabak (in welken vorm) 12. Aan algeheele onbekwaamheid 13. Aan andere oorzaken, algemeene opmerkingen Het zou zeker de moeite waard zijn om te weten te komen, hoeveel ingevulde circulaires de afzender terug ontving, en hoeveel personen de vleiende getuigenissen, die zij omtrent zich zeiven aflegden, met hun handteekening bekrachtigden. Jan Prop is iemand, die nooit de gelegenheid om een goede ui te debiteeren laat voorbijgaan of tot morgen wacht, wanneer hij een ander heden een koopje kan geven. Onlangs werd hij op straat door iemand aangesproken; een klein zenuwachtig mannetje met een belemmering in zijn spraak vroeg hem: „K-k-kan u mij b-b-bij geval ook zeggen ofhier ergens een w-w-winkel is, w-w-waar ik v-vertinde sp-spijkers k-kan krijgen?" „Wel zeker, mijnheer," antwoordde Jan, die dadelijk begreep, dat hij twee menschen tegelijk een koopje kon leveren, „loop de tweede straat rechts door en dan links om, over de brug, dan sta je vlak voor een ijzerwinkel, daar kun je ze zeker krijgen." 'D-d-dank u," zei het mannetje en ging in de aangewezen richting verder. Jan Prop liep snel een steegje door, dat een korteren weg bood naar den bedoelden winkel en stond een oogen- blik later in het ijzermagazijn. De eigenaar, die juist in de kamer achter den winkel zat te eten, stond van tafel op en kwam handenwrijvend naar voren, terwijl hij vriendelijk glimlachend vroeg: „Wat is er van uw dienst?" „Verk-k-koopt u ook v-vertinde sp-spijkers?" zei Jan, terwijl hij meesterlijk stamelde. „O zeker mijnheer!" „H-h-heele lange." „Ja mijnheer ik heb ze van allerlei grootte, heele lange ook." „Zoom-m-met erge scherpe punten „Ja, meneer, heele scherpe punten!" „B-b-bestl ga er dan maar zoolang op zitten, totdat ik eens weerom kom; adjuus!" Toen hij dit gezegd had, geloofde Jan Prop voorzichtig te handelen, door ijlings heen te gaan, want de ijzer handelaar werd bloedrood in 't gezicht en greep plotseling naar een paar strijkijzers, die op de toonbank stonden. Nauwelijks was de drift van den winkelier bekoeld en zat hij weer voor zijn, eveneens afgekoeld middagmaal, of 't zenuwachtig mannetje trad den winkel in. Weer kwam de ijzerverkooper met een zoetelijken glim lach en handenwrijvend naar voren en vroeg: „Wat is er van uw dienst?" „Ver-k-koopt u ook v-vertinde sp-spijkers?" vroeg de klant. Gelukkig was de voordeur nog open en redde de zenuw achtige man door een vluggen sprong zijn leven, want twee zware ijzeren bouten vlogen rakelings zijn hoofd voorbij. Buitenland.. Het Balkan-schiereiland geeft der groote mogendheden heel wat hoofdbreken. Nauwelijks is de vrede tusschen Servië en Bulgarije, na langdurig beraad, geteekend of Griekenland begint zich te roeren en blijkt doof te zijn of wel zich doof te houden voor de meest welwillende vermaningen. Zelfs de demonstratie van het vereenigd eskader heeft slechts een platonische uitwerking. En naar jl. Dinsdag werd verzekerd, heeft de Grieksche vloot Sala- mis verlaten. Werwaarts zij zich heeft begeven is onbekend. Alleen wordt uit Athene, behalve van het vertrek der vloot, nog gewag gemaakt van het vertrek der cavalerie naar het noorden, naar Thessalie. In hoever deze berichten juist zijn en iets beteekenen, moet de toekomst leeren. Dat Griekenland van den onderlingen naijver der mogendheden voor zich eenige voordeelen hoopt te verwerven is zeker niet onverklaarbaar, al blijft het uitzicht op verwezenlijking dier hoop vooralsnog gering. Rusland heeft het althans noodig geacht te doen weten, dat het zich niet aan de vereenigae demonstratie onttrekt, gelijk beweerd is. De werkstaking breidt zich over het geheele steen koolbekken van Luik uit. In de stad is het rustig. De aardstoot, die zich te half een in den nacht van jl. Zondag op Maandag te Wiesbaden deed gevoelen, is ook in den omtrek waargenomen. De richting van den schok was van noordwest naar zuidoost. Het gesuis dat zich deed hooren hield slechts een seconde aan, de schok zelf duurde eveneens niet langer dan een oogenblik waarna algeheele kalmte bleef heerschen. In Frankfort vielen schilderijen van den muur, lampen werden heen en weder geslingerd en zelfs viel in een huis een kast om. Te Mainz werd de schok mede sterk gevoeld. Personen die reeds te bed waren ontwaakten, de vogels die zaten te slapen vielen van hun stokje en fladderden angstig rond. Daar zich op andere punten van Europa, o. a. in Zuid- Spanje, mede in denzelfden nacht, aardstooten deden ge voelen, kan een nauwkeurig onderzoek der feiten van nut zijn bij het vergelijken der verschijnselen. De Engelsche bladen berichten, dat te Londen tegen een Nederlandschen luitenant ter zee, Mulder genaamd, een gerechtelijke vervolging is ingesteld, wegens een ge- welddadigen aanval op een tooneelspeelster, Rose Edwards, die hij met een dolk verwondde. In de jl. Maandag gehouden zitting der Académie des Sciences te Parijs heeft de hoogleeraar Bouchard mede- deelingen gedaan betreffende door hem gedane onderzoe kingen over gifstoffen in de urine, waaruit bleek, dat de mensch in 52 uur genoeg vergif afscheidt om hem den dood te doen. Voor het Instituut-Pasteur is reeds 407.000 francs bijeengebracht. Één van de negentien door een dollen wolf te Smo- lensko gebeten Russen, die te Parijs door den heer Pasteur verpleegd worden, is jl Maandag in het Hótel-Dieu over leden. Naar het schijnt, is de beet van een wolf veel gevaarlijker dan die van een hond en plegen daarna de verschijnselen van watervrees zich veel spoediger te open baren. Ook is de hoop van den heer Pasteur om de ongel ukkigen te redden steeds zeer gering geweest, doch de toestand der 18 nog levenden is zeer moedgevend. Met belangstelling ziet men ook den uitslag tegemoet van de behandeling eens mans, die door een ezel gebeten is. Het is zeer wel mogelijk, dat de inënting van het gif der hondsdolheid tegen deze ezelsdolheid machteloos blijkt te zijn. De Portugeesche Regeering heeft den heer Pasteur het groot-kruis der Orde van St. Jacob geschonken en op kosten der Koningin zullen drie jonge boeren uit Lissabon ter verpleging naar Parijs worden gezonden, vergezeld van drie geneesheeren, die de behandeling zullen bestudeeren. De weduwe Bernays, wel bekend uit 't moordproces tegen de gebroeders Arraand en Léon Peltzer, zal eerst daags hertrouwen met den heer Frédéric Delvaux, advo caat te Antwerpen. De oudste vrijmetselaar van Europa, George Stirton, uit het graafschap Perth, is gestorven. Hij was 101 jaar oud en werd in 1808 vrijmetselaar. Sedert eenige dagen bevindt de toonkunstenaar Liszt zich te Parijs. In den Chatelet-schouwburg woonde hij met mevr. Munkacsv, wier echtgenoot aan zijn portret bezig is, de uitvoering bij van No. 3 zijner „Préludes." Het publiek was buiten zich zelf van opgewondenheid en Liszt liet zich na veel tegenstribbelen bewegen, op het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 2