HELDERSCHE
EIV MEHWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad Toor Hollands Noorderkwartier.
Vrijdag 16 April.
Jaargang 44.
1886. N°. 46.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
15> DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90. i
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente Helder
maakt bij dezen bekend, dat de LIJSTEN DER KIEZERS voor
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten
en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, opnieuw
aangeplakt, en op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter
inzage zijn nedergelegd.
Helder, den 14 April 1886.
De Voorzitter voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
Over de werkstaking te Enschedé zeide De Werk
mansbode onder meer: „Het is waar dat de prijzen van
verschillende soorten van katoen belangrijk zijn gedaald,
maar daarom is het nog niet zeker dat die daling zulke
groote verliezen veroorzaakt, dat zij niet door vroegere
winsten worden gedekt."
Deze uitspraak geeft aan het Rott. N.blad aanleiding
tot verschillende vragen. Zijn zij die de vroegere winsten
maakten nog eigenaars? Zoo ja, zijn zij door die vroegere
winsten verplicht het werk aan te houden? Mogen zij het
werk niet staken en de werklieden wel? En als zij het
werk trachten vol te houden, moeten dan de werklieden
deze poging, in hun belang gedaan, niet steunen? Is aan
de redeneering van De Werkmansbode omtrent de patroons
niet volkomen gelijk de volgende omtrent de arbeiders
,,'t Is waar dat het loon gedaald is, maar daarom is het
nog niet zeker, dat die daling zoo groot is, dat ze niet
door het flinke loon van vroeger wordt gedekt."
Aan het einde der zitting van de Tweede Kamer van
jl. Dinsdag deelde de minister van Binnenlandsche Zaken
mede, dat het ministerie, met het oog op de weigering van
de eene helft der Kamer, om met de grondwets-herziening
voort te gaan, als art. 194 onveranderd bleef, zijn ontslag
aan den Koning heeft gevraagd.
Twee-en-twintig liberalen, zegt het Vaderland, hebben
genoeg vertrouwen in hun beginsel getoond, om den toe-
komstigen wetgever volkomen vrij te laten het onderwijs
te regelen, in overeenstemming met zijn opvatting omtrent
de volksovertuiging en zijn inzicht van recht.
Door E. Werner.
Dertig liberalen hebben bewezen, dat zij niet ongenegen
zijn aan de grieven der rechterzijde, ten opzichte van het
onderwijs, tegemoet te komen.
Vijf-en-twintig liberalen hebben geweigerd in de Grondwet
te schrijven, dat in elk geval subsidie aan confessioneele
scholen zal worden onthouden.
En drie-en-veertig mannen der rechterzijde hebben
halstarrig geweigerd elke toegestoken hand aan te grijpen,
en hebben opzettelijk het grondwetsartikel bestendigd,
dat zij jarenlang als het grievendste onrecht hebben bekampt.
Het is goed dat de natie deze feiten wete.
Wij zullen niet ophouden, zegt genoemd blad, ze te herha
len, opdat de natie de oogen worden geopend en zij recht
gebruike, als de dag des oordeels komt.
De Middelb. Crt. bevat als „ingezonden" de volgende
„Vraag:"
„Men kent het oude verhaal, dat Keizer Karei V eens
in Vlaanderen een boer, die door schoppen en slaan tever
geefs trachtte een varken voort te drijven, het werk uit
de hand nam en door 't dier bij den staart te trekken
wist te bewerken, dat het zich in de verlangde richting
voortbewoog; wat den boer het streelend compliment
uitlokte: men kan wel zien, dat gij dit meer gedaan hebtl
„Zou de onderstelling te gewaagd zijn, dat minister
Heemskerk bij de behandeling van art. 194 van hetzelfde
varkenskundig axioma is uitgegaan en, door de Kamer
aan den staart te trekken, haar juist heeft gekregen, waar
hij haar hebben wilde, nl. bij het ongewijzigde hoofdstuk
X, zijn oorspronkelijk plan X."
Heden herdenkt de heer H. L. De Grave, bewaarder
der hypotheken en van het kadaster te Alkmaar, den dag,
waarop hij vóór 40 jaar tot rijksambtenaar werd benoemd.
Den 15 April 1846 benoemd tot surnumerair der registratie
en domeinen, bekleedde hij achtereenvolgens de betrek
kingen van ontvanger der registratie en domeinen te
Texel, Helder, Middelharnis, Noordwijk, Medemblik, Bols-
ward en eindelijk te Alkmaar en nu, sedert 1878, boven
genoemde betrekking.
Een der kinderen van den heer v. G., te Dordrecht,
ongesteld zijnde, had van den geneesheer een geneesmiddel
voor uitwendig gebruik gekregen. Door een ongelukkig
De jonge vrouw trok zich nu ook in haar boudoir terug, in
dat kleine, gezellige vertrek met de groene gordijnen. Zy stond
aan het venster en zag peinzend naar de bosschen, die zich als
een onafzienbare groene zee vóór haar uitstrekten, toen zij een
stem by de deur hoorde:
fMag ik binnenkomen?"
Evcline keerde zich om: daar stond Hein, gereed om uit te
gaan. Hy wachtte het antwoord niet af, maar was het volgend
oogenblik reeds naast haar, terwyl hy er op liet volgen:
„Ik wilde u toch eens even bedanken."
„Bedanken? Waarvoor?" vroeg Evelinc met een gevoel van
beklemdheid, dat zy niet vermocht te beheerschen. Waarom zocht
hij haar juist hier op, waar hy op zulk een vreemde wijs afscheid
van haar had genomen Sedert zyne komst den vorigen dag
waren ze nog geen minuut alleen geweest.
„Dat ge uw belofte zoo dapper hebt gehouden I 't Is niet ge
makkelijk geweest, zooals ik uit Corry's brieven weet. Dokter
Eberhard, de redder van uw leven, heeft u daarby voorwaar
niet ontzien!"
„Maak u geen illusies, Hein!" zeide de jonge vrouw ernstig.
„De redder van mijn leven? Ik ben den dokter dankbaar, dat
hij my van mijn menigmaal zoo zwaar lyden bevryd en mijn
leven nog een poos verlengd heeft, maar ik weet dat die
termyn beperkt is en misleid myzelve niet ten opzichte van
mijn toestand."
„Hoe is het mogelyk dat gij, nu de uitkomst zoo gunstig is, nog
altijd denkt dat ge sterven zult?" barstte Hein bijna toornig uit.
„Gelooft ge dan nóg niet aan het leven?"
„Neenwas het vaste, maar stellige antwoord.
„Welnu, ik geloof daaraan dan wél en ben juist op weg
naar Eberhard, om de bevestiging daarvan uit zijn mond te
vernemen."
„Hy zal u evenmin te woord staan als mij; 't is juist op
zyn zwijgen, dat tnyne overtuiging is gegrond. Nooit heeft hij
mij ecnige hoop gegeven, nooit van mijn herstel gesproken
ondanks al zijne eigenaardigheden is hij te eerlijk om iemand te
bedriegen."
„Of te eigenaardig om iets een oogenblik eerder te zeggen
dan het hem zelf behaagt. Maar ik weet wel hoe ik dien
stuggen man moet aanpakken, hij zal en moet my te woord
staan, ik laat hem niet eerder los. Hier zijn de boeken, mevrouw,
die ik uit de residentie heb medegebrachtwy hebben er al over
gesproken."
„Dank u," zeide Eveline, eenigszins verwonderd dat hij het
gesprek zoo plotseling afbrak. Zy wierp een vluchtigen blik op
de boeken, die de jonge man op de schryftafel had neergelegd,
en nam er een uit met een eenvoudig gebrocheerd bandje, welks
titel zy las.
„De Alpenfee 1 O, dat is het nieuwe tooneelstuk, dat Helmar
zoo ongunstig beoordeelt! Tot hiertoe heeft alleen de titel mij
aangetrokken. Herinnert ge u wel, Hein, dat gij eens dienzelfden
naam hebt gegeven aan die fraaie blauwe bloem, die ge met levens
gevaar van de rotsen had gehaald?"
„Heb ik die zoo genoemd?" vroeg Hein onverschillig, terwyl
hij zich vooroverboog om de boeken te rangschikken. „Nu, een
naam is gemeengoed; ik had dat wezenlijk vergeten."
„Vergeten?" herhaalde Eveline op verwijtenden toon, terwijl
ze haar groote, donkere oogen tot hem opsloeg. „Dan is de
belofte, die ik toen van u ontving, ook zeker vergeten? Ik geloofde
destijds, dat het u ernst daarmede was, maar waarschijnlijk is het
bij de proef gebleven."
Hein richtte zich op en streek ongeduldig het bruine krulhaar
naar achteren. Hij scheen het warm te hebben gekregen bij het
vooroverbukkeneen donkere blos was hem althans naar het
voorhoofd gestegen.
„Moet ik vandaag al examen afleggen?" vroeg hij achte
loos. „Geef mij nog een paar dagen tijd om mij daarop voor te
bereiden."
„Wat met andere woorden wil zeggen, dat ge geen goed
geweten hebt!"
Hij lachte luid en overmoedig, zooals gewoonlijk.
„Neen, op dit oogenblik heb ik zelfs een zeer slecht geweten,
in de eerste plaats tegenover u. Maar in allen ernst ik verzoek
nog eenige dagen uitstel, ten minste totdat papa komt. Ik hoor
mijn vonnis altijd nog vroeg genoeg. Maar nu moet ik naar
liet berenhol, om den bewoner daarvan mijne opwachting te
maken. Dat zal weer een aardig geplukhaar tusschen den dokter
en mij geven, maar ik zal hem de woorden wel uit de keel halen.
Tot weerzien, mevrouw!"
Hij ging heen. Eveline bleef alleen achter, verstoord, beleedigd,
tot in het diepst haars harte verkoeld.
Was dat nog dezelfde Hein, die haar eens zoo teer en innig
gesmeekt had, wien hare genezing zoo na aan het hart scheen
te liggen? Thans brak hij het gesprek daarover kort af, om
over geheel onverschillige dingen, over boeken te beginnen. Hare
hoogst ernstige vraag werd schertsend beantwoord, en nu ging
hij naar dokter Eberhard, voornamelijk om zich wat te amuseeren
en met den ouden zonderling te „plukharen." Welk een onuit
staanbaar woord! Ilelmar zou zoo'n uitdrukking nooit in den
mond nemen en hid daarin groot gelijk. Hein was en bleef de
oude onverbeterlijke losbol en deugniet, die het in de residentie
waarschijnlijk bonter had gemaakt dan ooit en onvatbaar was
voor eenig dieper gevoel.
Met een heftig gebaar schoof de jonge vrouw de boeken van
zich af. Ze had alle recht verontwaardigd te zijn, daar ze hier
immers als moeder voor de toekomst harer dochter moest waken.
Alleen om Corry was het haar te doen, zyzelve kwam volstrekt
niet in aanmerking; zij had immers reeds lang niets meer van
het leven te hopen of tewenschen. Terwijl zy dit telkens opnieuw
by zichzelve herhaalde, kwam echter eensklaps de herinnering
hij haar boven aan het onverwachte weerzien den vorigen dag,
aan de blijde flikkering in zijne oogen, toen deze de haren ont
moetten, en aan den zwijgenden en toch zoo weisprekenden groet,
die haar daaruit tegenblonk en by die liefelyke beelden hielden
bitterheid noch beschuldigingen stand.
Hein had zich ondertussclien naar de woning van dokter
Eberhard begeven. Hij stapte den tuin door, waar niemand
zich liet zien, en stond juist op het punt aan de schel te trekken,
toen de huisdeur geopend werd en dokter Gilbert op den drempel
verscheen.
„Mijnheer Kroneck Goddank dat ge daar zijt! Ik zeg u
door den tuin aankomen."
„Wat is er dan? Is er iets gebeurd?" vroeg Hein met een
blik op het bleeke, ontroerde gelaat van den jonge geneesheer.
„Sst!" fluisterde deze met een schuwen blik naar den kant
van de trap. „Kom hier in myn kamer; daar zyn wy ongestoord."
toeval diende uien het geneesmiddel inwendig toe, met het
noodlottig gevolg, dat het kind spoedig na het gebruik
overleed.
Het Hof te Amsterdam veroordeelde jl. Dinsdag B. H.,
de schoonmaakster, die een logementhouder gedurende
eenige jaren had bestolen, en haar man D. E., die de
gestolen goederen had geheeld, respectievelijk tot 3 jaren
gevangenisstraf en een jaar celstraf.
Na bekomen machtiging van den minister van Binnen
landsche Zaken is tot pachter der restauratie in het Rijks
museum te Amsterdam benoemd de heer F. Bakker, van
Avenhorn.
Men schrijft uit 't Land van Altena:
„De weilanden worden over het algemeen duurder ver
huurd dan het vorige jaar. Door de zeer lage prijzen
van het fokvee, wordt dit door velen niet van de hand
gedaan, van daar meer concurrentie bij de verpachtingen.
Ook is in deze streek de hoeveelheid weiland gering in
verhouding met het aantal veehouders, hoofdzakelijk ver
oorzaakt zijnde, doordien in de laatste jaren veel land tot
griendland gemaakt is."
Den 4 Mei a. s. wordt te Haarlem aanbesteed: het
maken eener uitbreiding van het krankzinnigengesticht
Meerenherg en daarbij behoorende werken (raming f318,100).
De gevolgen van het misbruik van sterken drank
zijn nog steeds voor het grijpen. Een jongmensch, vroeg
ouderloos geworden, met een uitstekenden aanleg, had zijn
kindsgedeelte, groot ongeveer f 30,000, in handen gekregen
en was daarmede naar Amsterdam gekomen. Hij leidde
een leventje van vroolijken Frans en was spoedig vergeten,
dat het zijn oorspronkelijk plan was geweest zich als
schildershaas te vestigen. Hij vond zich echter daartoe te
rijk, zat voortdurend in kroegen en des avonds in schouw
burgen, maakte allerlei pretjes meê en... was in korten
tijd door zijn fortuintje heen, nadat welwillende kroeg
vrienden hem bij 't opmaken daarvan krachtig hadden
geholpen. Hij kwam van kwaad tot erger, verleerde het
werken geheel en was een slaaf van den drankduivel
geworden. Voor eenigen tijd geleden is hij naar buiten
vertrokken en werkt thans als boerenarbeider op het land
tegen een loon van drie gulden 's weeks.
Met deze woorden maakte hij zich meester van zijn bezoeker
en voerde hem met zich mede naar het kleine studeervertrek,
dat hy bewoonde en dat gelijkvloers naast den ingang lag. Hij
sloot dit zorgvuldig af en keerde vervolgens naar zijn gast terug.
„Ze zijn er achter gekomen!" zeide hy.
„Waarachter? Achter uw roman?" vroeg Hein, die terstond
op de hoogte was.
„Ja, dat ongelukkige vers heeft alles verraden. Ik hud het
klad op de achterzijde van een geneeskundige verhandeling
geschreven, die door Martijn gevonden en aan zijn meester ter
hand gesteld is. Toen ik 's avonds thuis kwam, kreeg ik een
geweldig standje."
„Bravo! Dat is het begin van de revolutie, die in geen geval
te vermijden is. Ge hebt toch, hoop ik, van u afgesproken?"
Deze onderstelling scheen niet volkomen jnist te zijn, daar
Gilbert vóór zich zag; maar zijne stem klonk allengs minder
gejaagd en meer verontwaardigd, toen hy er op liet volgen:
„Ik werd geregeld in het verhoor genomen. Als een boosdoener
ben ik uitgevraagd en ter verantwoording geroepen. Goede hemel,
is het dan een misdaad verliefd te worden?"
„In de oogen van den tiran ongetwijfeld I Maar het moet een
allergrappigst tooneel zijn geweest, en het spyt mij maar dat ik
het niet heb bijgewoond."
Gilbert zag zijn bezoeker met de grootste verbazing aanzulk
een wensch kwam hem onbegrijpelijk voor en min of meer driftig
hernam hy:
„Nu, ik zou het dan niet gaarne nog eens willen beleven. De
dokter raasde en tierde en Martijn hielp hem trouw. Als een
schooljongen ben ik door beiden behandeld."
„En hebt gij u dat laten welgevallen vroeg Hein, die intusschen
bedaard op de sofa plaats had genomen.
„Wat moest ik doen?"
„Wat ge doen moest? Was er dan geen deur? Weggaan en
niet weerkomen."
De jonge dokter zag hem onthutst aanaan dat redmiddel scheen
hij blykbaar nog niet gedacht te hebben.
„Ge bedoelt, dat ik
„Er van moet doorgaan!" viel Hein hier in. „En als ze u
willen vasthouden, slaat ge deuren en vensters in en maakt den
dokter een even groot standje als hij u heeft gemaakt. Dan zal
hy wel respect krijgen."
„Onmogelyk! Eberhard is mijn weldoener. Hij heeft mij in
staat gesteld om te studeeren en ik heb aan hem mijn geheele
bestaan te danken."
„En daarvoor heeft hy u jaren achtereen in een soort van
slavernij aan zich verbonden gehouden. De oude egoïst is daar
voor ruimschoots betaald door al de diensten, die hij van u gevergd
heeft."
„Dat's mogelijk maar het gaat toch niet „ik kan het niet
over mijn hart verkrygen
„Dan laat het!" viel Hein h£m in de rede. „En zie dan ook
maar af van Corry! Hoe kijkt gij mij zoo ontzet aan? Ge moet
toch toestemmen dat zulk een scheiding noodig is, als ge het
oprecht met uw aanzoek meent. Of wilt ge uwe uitverkorene
soms als een soort van pleegdochter onder Eberhard's dak instal-
leeren?"
„In 's hemels naam niet!" barstte Gibert uit. „Dat zou moord
en doodslag ten gevolge hebben."
„Best mogelyk, want myn nichtje laat zich niet zoo geduldig
mishandelen als gy; maar ze zal ook nooit een man volgen, die