HELDERSCHE
EN NIEUWËDIEPER COIIRANT.
Nieuws- en Adyerteïtieblad voor Hollands Noorderkwartier,
1886. N°. 48.
Woensdag 21 April.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentïën: Van 14 regels 60 cents, elka
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende de maand
April zijn als volgt
24 April Fransche mail (over Napels).
27 April Hollandsche mail (over Marseille).
28 April Hollandsche mail (uit Amsterdam).
30 April Engelscbe mail (via Brindisi).
Laatste buslichtingen aan het Postkantoor tc Amsterdam
Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken
den vorigen avond 8.45.
Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk
werken 2 u. 's avonds.
Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avonds; drukwerken 2 u. 's av.
Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgensdrukwerk
10 u. 's morgens.
Engelsche mail, brieven 11 u, 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg.
Om van de aansluiting te Brindisi zeker tc zijn, is het raad
zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver
zending gebruik te maken.
Binnenland.
Jl. Vrijdag avond werd te Rotterdam eene bijeenkomst
gehouden, belegd door de Kiesvereeniging „Burgerplicht,"
ter bespreking van het Atjeh-vraagstuk, waartoe het debat
werd ingeleid door den gepensioneerden luitenant-kolonel
van liet Oost-Indische leger J. J. W. E. Verstege. Zoowel
de inleider als de verschillende sprekers eischten krachtig
optreden om ons prestige als koloniale mogendheid te hand
haven, en men was het algemeen eens, dat een adres ter
teekening gelegd zou worden, waarin de Regeering gewezen
wordt op den treurigen toestand in Atjeh, het aan haar
overlatende, welke maatregelen tot verbetering behooren
genomen te worden. De heer Perelaer stelde nog voor,
dat naast het adres ook eene inschrijvingslijst zou gelegd
worden, waarop iedereen eene bijdrage zou kunnen in
vullen tot bereiking van het doel, belovende, als hiertoe
mogt besloten worden, voor f 10U0 te zullen inschrijven.
Hieromtrent werd echter geen nader besluit genomen. De
heer Rivière gaf het bestuur der Kiesvereeniging nog in
overweging, zich met de Kiesvereenigingen in andere
plaatsen in verbinding te stellen, ten einde eene nationale
i7;
Door E. Werner.
Hein was nu ook opgestaan en antwoordde eenigszins spottend
cn met een gevoel van meerderheid, dat hem meesterlijk afging:
„Maar, dokter, gij zult toch niet in ernst van mij verlangen,
dat ik die woorden geloof, nadat ge nog geen minuut geleden
het tegenovergestelde hebt verklaard. Ik begrijp, dat de mede
werking van professor Mertens u onaangenaam is, te meer daar
hij thans een nieuw soort van behandeling in toepassing wil
brengen. Als hij hiermede ondanks alles het gewenschte succes
behaalt, is hij zeker een knap manneem mij echter niet kwalyk,
als ik mij aan uwe eerste uitspraak houd."
Hy had goed gezien: de voorstelling dat de zoo vurig gehate
collega de vruchten van zijne behandeling oogsten en zich daarop
beroemen zou, werkte op Eberhard als een roodc doek, die een
stier wordt voorgehouden. Hy ging blind en dol daarop los en
vergat Gilbert en alles om hem heen.
„Nu dan, gij erfenisbejager, verneem dan dat ik komedie met
u heb gespeeld!" riep hij, bleek van woede. „Ik heb die be
handeling maar op mij genomen, om een streep door uw schan
delijke rekening te maken, en nu verklaar ik u op mijn woord
van eer als arts en als mensch, dat mevrouw Rehfcld nooit
teringachtig is geweest. Ik heb van het begin af de verschijn
selen, die ik bij haar waarnam, aan een zenuwlijden toegeschreven,
dat wel is waar een tijdlang haar leven in gevaar heeft gebracht
maar thans is dat opgeheven, en het gevoel van zwakheid, dat
haar nog is bijgebleven, zal ik ook langzamerhand overwinnen.
Ik zal de jonge vrouw vandaag nog zeggen, dat ik voor haar
volledig herstel insta en dat ze waarschijnlijk nog een vijftig
jaren te leven heeft en we zullen eens zien of ze dan nog
naar Mertens gaat!"
En triomfeerend bleef hij stilstaan voor den veronderstelden
„erfenisbejager," wien hij een doodclijken slag meende toe te
brengenmaar het gelaat van den jongen man straalde eensklaps
van verrukking en hij barstte in een opgewonden juichkreet uit
„'t Is dan tóch waar? Ja, op uw woord van eer geloof ik u!
Eveline is gered! Goddank!"
„Eveline? Hoe? Wat beteekent dat?" vroeg Eberhard, geheel
uit het veld geslagen; maar Hein ging met hartstochtelijke opge
togenheid voort:
„En nu, dokter, raas en tier maar zooveel als ge wilt, wijs
my de deur en doe met mij wat ge verkiest 't is mij alles
om het evenGy hebt Eveline gered en daarvoor moet ik u
duizend- duizendmaal bedankenEn met deze woorden
sloeg hij beide armen om den niets kwaads vermoedenden man
en drukte hem aan zijn borst.
Eberhard was zoo verbouwereerd, dat hij zich lijdelijk aan
dien aanslag onderwierp. Die zaak was hem nog altijd niet recht
duidelijk.
„Verheugt gij u daarover? Maar nu ontgaat u immers de erfenis
en goede hemel, nu gaat mij een licht op! Gy zelf zij t verliefd
op mevrouw Eveline!"
Hein zweeg en zag vóór zich, maar dit was den dokter vol
doende. Hij zonk op een stoel neer, sloeg zich tegen het voor
hoofd en riep:
„O, ezel die ik ben!"
Een eenigszins benauwde stilte volgdemaar daarop trad de jonge
man den geneesheer op zyde en thans klonk zijn stem ernstig, zelfs
min of meer verwytend.
„Vergeef mij, dokter, dat ik myn toevlucht tot dit raiddel heb
genomen, maar gy hadt mij geen andere keus gelaten. Myn
mijn laatste hoop was op u gevestigd, daar ik wist dat
beweging voor deze zaak in het leven te roepen. Ten
slotte werd bij acclamatie eene motie aangenomen, waarbij
de vergadering de wenschelijkbeid uitsprak, „dat van wege
de Regeering zoodanige maatregelen zullen genomen worden
en zoodanige voorstellen gedaan als noodzakelijk zullen
blijken te zijn om in den treurigen toestand in Atjeh ver
betering te brengen en tot behoud van de rust in onze
koloniën vereischt worden;" tevens besloot de vergadering,
een adres in dien geest aan den minister van Koloniën te
richten en daarvan afschrift te zenden aan de Kamers der
Staten-Generaal.
H. K. H. Prinses Marie van Saxen-Altenburg (vroeger
Prinses Hendrik) is jl. Vrijdag op het kasteel Albrechts-
berg bij Dresden bevallen van een dochter.
In de jl. Vrijdag gebonden vergadering der Kamer
van Koophandel te Amsterdam betoogde de heer Jonker
de wenschelijkbeid" van ophelderingen over den slechten
toestand van de westelijke viaduct in het open havenfront
voor Amsterdam.
De voorzitter verklaarde geen inlichtingen te kunnen
geven.
De heer Zur Miihlen meende te weten, dat plannen tot
verbetering der viaduct bij de Regeering in overweging
zijn, en dat daaraan weldra, zoodra de nieuwe bekapping
voltooid zal zijn, openbaarheid zal worden gegeven.
De heer Bake kon mededeelen, dat er voorshands bij
den tegenwoordigen toestand nog geen gevaar bestaat.
Ook wordt er dagelijks toezicht gehouden. Evenwel kan
de tegenwoordige toestand niet voortdurend worden be
stendigd. De plannen, die spreker kent, zijn reeds van
ouden datum, en daarin is, meent hij, opgenomen de ver
smalling der wegen onder de viaducten.
De lieer Jonker is dankbaar voor de mededeeling, dat
er dagelijks toezicht wordt gehouden, en dat er voorshands
geen gevaar is. Is spreker goed ingelicht, dan berust de
beton-storting op geen vasten bodem, wat de aanhoudende
verzakking tengevolge heeft.
Omtrent deze qneastie is nimmer eenig licht opgegaan.
gij in vroeger jaren eens een dergelijk geval met een wonder
baarlijk goed gevolg behandeld hadt. Voor een dringend, hartelijk
verzoek waart gij niet vatbaar, zooals mijn vader en mijne nicht
ondervonden hadden, en toen heb ik neem het mij niet kwalijk 1
op uw menschenbaat gespeculeerd. Ik wist, dat gij de gelegen
heid niet zoudt laten ontglippen om den veronderstelden „erfenis
bejager," zoowel als uw tegenstander op wetenschappelijk gebied
een gevoeligen knak toe te brengen, en de uitkomst heeft getoond
dat ik gelijk heb gehad."
De dokter had de wenkbrauwen dreigend saamgetrokken, en
op zijn ouden, ruwen en bitteren toon antwoordde hij:
„Nu, mijnheer Kroneck, vleiend is het juist niet wat ge mij daar
zegt! Ge hebt mij voor den gek gehouden en op mijn boosheid
gespeculeerd, en lacht nu den ouden domkop uit, die zoo blindelings
in uw val is geloopen."
„Zou ik den man uitlachen, die een leven heeft gered, dat mij
tienmaal dierbaarder is dan mijn eigen neen, dokter! Voor
dien man koe&tcr ik slechts innige dankbaarheid die man kan
alles van mij eischen en ik hoop hem eens te bewijzen, dat de
wereld nog iets anders oplevert dan enkel eigenbaat en berekening.
Gij raoogt niet verstoord op mij zijn niet op my, want gij hebt
mij immers zoo ontzaglijk gelukkig gemaakt."
Hiermede stak hij hem de hand toe met zulk een blijden,
gelukkigen glimlach, dat de wolk van Eberhard's voorhoofd
verdween en hy het hart niet had, zyne hand terug to houden.
„Nu, voor mijn part! Eigenlijk hebt gij gelijk, want op een
andere manier hadt gij mij niet tot dokter gekregen. Gij, jonkman
met uw bruine oogen, waar hebt gij die meuschenkennis opgedaan,
zoodat ge een grijsbaard als mij in de ziel kunt lezen? Maar
het doet mij toch plezier, dat dat gezicht en die oogen niet
gelogen hebben. Ik kon maar niet gelooven, dat een schurk daar
achter stak, en ergerde mij zoo dikwyls ik daaraan dacht!"
en tevens schudde en drukte hij de hand van den jongen man
en scheen werkelijk ingenomen met de poets, die deze hem had
Ongelukkig was die tevreden stemming niet van langen duur,
daar de dokter eensklaps tot bewustheid kwam, hoezeer zijn
eigen belangen door dezen toestand van zaken benadeeld werden.
„Maar wat zal er nu met dat schepseltje gebeuren?" riep hij.
Ze moet trouwen, het ga hoe het ga!"
„Zeker antwoordde Hein bedaard, „zij zal waarschijnlijk met
dokter Gilbert trouwen. Vaar nu maar niet weer tegen mij uit,
mijnheer Eberhard; ge zult toch moeten eindigen met u aan dat
denkbeeld te wennen, want ge hebt volstrekt geen recht om u
daartegen te verzetten. En nu ga ik heen en den vluchteling na
in een aanval van zijn nieuw ontwaakte meuschenwaarde richt hij
anders nog het een of ander onheil aan."
Hij vertrok, en de dokter ging toornig de trap op naar zijn
studeerkamer, waar Martijn hem tegemoetkwam.
„Is mijnheer Kroneck weg?" vroeg deze.
„Ja, Martijn." En by gebrek aan een tafel sloeg Eberhard ver
woed op de leuning van de trap. „Maar die is ook verliefd en nog
wel op zijn aanstaande schoonmoeder!"
„God beware ons! riep de oude knecht vol ontzetting. „Zoo
iets is nog nooit voorgekomenMaar ik heb 't u wel gezegd,
dokterzoodra er een vrouw in het spel komt, worden al de
mannen krankzinnig!"
Gilbert had intusschen den raad van zijn nieuw verworven
vriend opgevolgd en zich naar de herberg in het dal begeven;
maar hier moest hy de nieuwsgierige vragen van den kastelein
trotseeren, die natuurlijk zeer verbaasd was, dat de assistent en
onafscheidelijke metgezel van dokter Eberhard op eens bij hem
wilde komen wonen. Gelukkig verscheen Hein en bracht de
Hij blijft het wenschelijk achten, dat dit alsnog geschiede
en dat de Kamer in dien geest een verzoek richte aan 't
Gemeentebestuur.
Met 7 tegen 5 stemmen gaf de Kamer als haar meening
te kennen, dat dit verzoek niet noodig is.
Tot dijkgraaf van den Westwouderpolder, gemeente
Akersloot, is gekozen de heer H. Reijne; tot heemraad de
heer G. Hos.
In de vergadering van het bestuur der banne Haring
karspel van den 12 dezer is tot hoofdingeland voor
Geestmerambacht, Oosterdijk en Molengeersen gekozen de
heer Jb. Swan, burgemeester dier gemeente, in plaats van
den heer J. Weel Sr., die als zoodanig had bedankt en tot
lid van het dagelijksch bestuur dier banne de heer H.
Berkhouwer Pz„ ter vervulling der vacature, mede ont
staan door het bedanken van genoemden heer Weel.
Als eene merkwaardigheid bericht men, dat bij den
landbouwer Jan Helder, te Veenhuizen, bij Oude Niedorp,
een hokkeling, geboren 17 Februari 1885, den 14 dezer,
dus 1 jaar en 8 weken oud, met goeden afloop gekalfd heeft.
Het stoffelijk overschot van mevr. Bosboom-Toussaint
is jl. Zaterdag op de burgerlijke begraafplaats aan het
Kanaal te 's Hage op eenvoudige wijze ter-aarde-besteld.
Slechts twee rijtuigen volgden den met bloemen en kransen
omhangen lijkwagen. Op het kerkhof was echter eene
onafzienbare schare bijeen van vrouwen en mannen, die
letteren en kunst beoefenen. Oefening kweekt Kennis,"
„Pulchri Studio," „Nederlandsche Maatschappij van Letter
kunde," de redactie van De Gids, „Arti et Amicitae" van
Amsterdam waren o. a. vertegenwoordigd. Aan de groeve
voegde de heer Ising, namens „Oefening kweekt Kennis,"
waarvan de overledene eerelid geweest was, een prachtigen
krans bij de vele, die de lijkbaar bedekten. Verder spraken
dr. Beijnen als een harer oudste vrienden en innigste be
wonderaars en prof. Ten Brink namens de Maatschappij
van Letterkunde. Mr. Van Hall, die namens de redactie
van De Gids sprak, deed vooral uitkomen het idealisme
en de bezieling, die deze schrijfster kenmerkten. Allen
zaak in orde. Hij bedacht ijlings een voorwendsel, dat wel is
waar slechts half geloofd werd, maar dc jonge arts kreeg niettemin
de beste kamer van het huis. Een bode werd afgezonden om
zijne onontbeerlijkste benoodigdheden_te halen en Hein kon zijn
beschermeling met een gerust hart verlaten.
Ilij wilde nu naar huis teruggaan en nam den kortsten weg
door den tuin, die bijna alleen door vreemdelingen bezocht werd,
daar de boeren altijd liever in de gelagkamer zaten. De jonge
man zag dus min of meer verbaasd op, toen hij een stevigen
boerenknaap in een bombazijnen buis en met een spitsen hoed
op het hoofd geheel alleen onder den grooten appelboom gewaar
wérd. De bierkruik stond nog onaangeroerd voor hem op tafel,
en hij staarde met een norsche en sombere uitdrukking op het
gelaat naar den straatweg, dien men van hier kon overzien. Bij
de komst van den vreemdeling sprong hij echter plotseling op
en trad tot hem toe.
Hein schrikte. Hij had dien man slechts een enkele maal
gezien en toen nog in de avondschemering, maar bij herkende
hem terstond en begreep dat hij op zijne hoede moest zijn.
„Zyt gij daar, Vinzenz Ortler! Wilt gij mij ook hier den weg
versperren en vecht ge nog altijd even gaarne als vroeger?"
Het sombere gelaat van den boer helderde niet op; hij schudde
echter ontkennend het hoofd.
„Neen, mijnheer Hein, ik ben nu op de hoogte. Verleden
jaar had ik den verkeerden man voor, neem het mij niet
kwalyk maar ik had mij vergist."
Deze woorden klonken als een verontschuldiging, bijna als
een verzoek, en de jonge man kon dan ook niet laten te glim
lachen.
„Nu, als ge op dien toon spreekt, kunnen we verder praten.
Gij waart toen al te grof, zoodat ik niet eens de moeite wilde
doen om u in te lichten. Dat heelt Gonda nu zeker gedaan."
Neen, Ambroos!"
„Arabroos Berghofcr Zoo?" zeide Hein langzaam.
„Ja, hij heeft mij geducht onder handen genomen, toen ik op
den terugweg weer bij hem aanging. Mijnheer Hein gaf zich
niet met zulke slechte dingen af, zeide hij; daarvoor zou hij de
hand in het vuur willen steken. Ik was een ezel en moest maar
beter rondkijken, zoolang totdat ik den rechten vond. En nu
weet ik dau ook, dat die Helmar heet en niet Kroneck. Ja,
Ambroos houdt veel van u ge gaat toch zeker weer eens
naar hem toe?"
„Misschien als ik tijd heb," antwoordde de jonge man ont
wijkend; en haastig van onderwerp veranderend, liet hij er op
volgen: „Hoe staat het nu met u en Gonda? Ik heb haar nog
niet gezien. Ze was straks nog niet bij de hand, zeide haar
vader."
„Dat wil ik wel gelooven," barstte Vinzenz uit met een grim-
migen lach. „Ze wacht op haar vriend en dan kan zij zich niet
met de gasten bemoeien. Hij is er weer, dat heerschap, die
smeerlap, en nu is de zaak tusschen hen in orde."
Hein fronste het voorhoofd en plooide den mond tot een min
achtenden trek.
„Dus heeft hij het oude spel weer opnieuw begonnen? Ik
dacht dat alles lang vergeten en begraven was?"
„Dat heb ik ook gedacht cn niet kunnen begrijpen, dat Gonda
zich zoo koel en trotsch aanstelde, alsof ze een prinses was, en
niemand meer aankeek. Maar nu weet ik het hij heeft beloofd
met baar te trouwen."
„Met de dochter van den hospes? Gnido Helmar?"
„Ja. Maar niemand mag het nog weten. Hij heeft het meisje
op haar woord laten beloven het aan niemand te vertellen, omdat
hij die zaak eerst in orde moet brengen met zijn deftige familie.
Gonda heeft het dan ook stilgehouden, niet eens haar vader