IIËLUERSCHË EV HËlIWËRIËPËR COIRANT. Nieuws- en Advertentieblad Tour Hollands Noorderkwartier. 1886. N°. 59. Jaargang 44. Zondag 16 Mei. Uitgever A. A. BAKKER Oz. „Wij huldigen het goede." Verschijnt DinsdBg, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 11 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Hlnnenlana. Z. M. de Koning heeft het plan om eerst eenige dagen met zijn gezin bij de Vorstelijke familie te Arolsen te vertoeven, alvorens de reis naar Wildungen voort te zetten. Aan een, aan de redactie van de Nieuwe Bred. Crt. welwillend ter inzage verstrekt particulier schrijven uit Atjeh, dd. 6 April jlontleend zij het volgende vrij belang bericht: /Zooeven vernam ik, dat twee der voornaamste deserteurs in onze handen zijn gevallen, nl. de sergeant der artillerie Rambonnet, die verleden jaar van Roempit, en de korporaal De Mey, die voor twee jaar van Toeng-Coep deserteerde. Zij waren op een der kustplaatsen door een grabier aan boord gebracht van de Radja, als Arabische vrouwen ver kleed. Zij schijnen zich echter in die rol niet goed te hebben kunnen schikken, daar de kapitein van de Radja reeds spoedig kwade vermoedens kreeg en het daar gesta- tionneerde oorlogsschip liet waarschuwen, waarvan onmid dellijk een patrouille mariniers werd afgezonden om hen in te rekenen; zooals u begrijpen kunt, werden zij gisteren hier en te Olehleh door hunne vroegere kamera len met gejuich ontvangen en hun de meest liefllijke welkomst groeten toegeroepen. Het verslag van du Kamer van Koophandel te Utrecht in 1885 levert eene vrij donkere schets van den toestand der ambachtsnijverheid. /Malaise" zoo leest men in dit verslag is het woord, waarmede in het afgcloopen jaar de toestand op schier elk gebied getcekend werd, en inderdaad, met de beteeke»i9, die men aan het woord hecht, is ook de toestand aangeduid, waarin do ambachtsnijverheid hier ter stede verkeerde. Geheel onverwacht kwam die toestand wel niet; immers, in de laatst voorgaande verslagen der Kamer is reeds op eenige oorzaken gewezen, welke er toe geleid hebben, en ook de verwachting uitgesproken, dat de ongunstige toestand, welk ingetreden was, niet zoo spoedig zou verbeteren. En in waarheid, de vooruit zichten zijn sedert niet opwekkender of gunstiger geworden. Inmiddels mag de lage prijs der eerste levensbehoeften als oor zaak aangemerkt worden, dat het drukkende van den toestand voor den handwerksman zich nog niet zwaarder doet gevoelen. De vraag, hoe in dien toestand verbetering aan te brengen is, valt te moeilijker te beantwoorden, daar er in het wezen der ambachtsnijverheid, in het byzonder wat het bouwvak betreft, in den loop van eenige jaren een volslagen verandering heeft plaats gegrepen, waardoor deze bijna niet meer te herkennen is. Een leelUüLe vrouw. Door Markies G. De Cherville. (Slot.) Bij de bestaande schaarschtc ann werk is te voorzien, dat eene vermindering der werkloonen het onvermijdelijk gevolg zal worden en de stoffelijke welvaart van den werkman zal verminderen, terwijl het de pogingen van hen, die op ander gebied zich be ijveren, zijn toestand te verbeteren, op teleurstelling doet uitloopen. De vraag naar werk was in het afgeloopen jaar het grootst op een tijd, wanneer anders gewoonlijk handen te kort komen, namelijk in het begin en midden van den zomer. Later in het jaar heeft zich dat eenigszins verbeterd, en heeft de bouw van kleine burger- en arbeiderswoningen in de buitenwijken vele handen nog tot aan en ook gedeeltelijk in den winter bezigge houden. In het algemeen is ook voor de overige ambachten het jaar 1885 niet gunstiger geweest. De fabrieksnijverheid is in het algemeen niet vooruitgegaan. Voor den binnenlandschen handel was het afgcloopen jaar in het algemeen niet gunstig, hetgeen gedeeltelijk hieraan is toe te schrijven, dat enkele hoofdartikelen door achteruitgaande prijzen voortdurend verlies opleverden. Ook op den buitenlandschen handel deed de algemeene malaise haar invloed gelden. De directe aanvoeren naar hier waren minder, en vooral van granen, omdat de handel zich meer be paalde tot inkoopen op binnenlandsche markten. Door den gun- stigen oogst van aardappelen hier te lande, was de aanvoer uit Duitschland gering. Ook de invoer van grondstoffen voor fa brieken bleef beperkt tot het hoogst noodige. De uitvoer bepaalde zich als gewoonlijk tot vee, boter en kaas. Er was wel een goed gewas van fruit, maar aangezien Amerika ook een ruimen oogst had, en de vervoermiddelen van daar naar Engeland tegenwoordig zoo goed zijn geregeld, was er voor onze fruit aldaar minder vraag, zoodat ook de fruithandel gedrukt bleef. De mededeelingen, door de Arnli. Crt. nopens het onvoldoende van het systeem-Rijsselberghe gedaan, worden thans ten stelligste weersproken door den heer H. Van Eek, directeur van het Rijkstelegraafkantoor te Amsterdam. Na de onjuistheid van verschillende beweringen te hebben aangetoond, besluit hij aldus: „Om te resumeeren zou men kunnen zeggen: „les gens que vous tuez se portent assez bien.' Het blijft echter treurig, dat zoo maar klakkeloos en ondoordacht een zaak verdacht kan worden gemaakt, nadat die reeds gebleken is goed te zijn, en op een administratie een blaam kan worden geworpen, terwijl zij lof verdient voor hare pogingen: het telegraafwezen in Nederland op de hoogte van den tijd te houden. En inderdaad, ging men op het ^bewuste artikel af, dan zou men gelooven, dat het geheele stelsel van R. Cécile staarde in stomme verbazing den blinde met verwilderde blikken aan. Het was alsof ze niet begrepen had hetgeen zij daareven had vernomen." „Mijn God!" had zy uitgeroepen, „wat betreur ik het, niet twee dagen vroeger te Ribitzno te zijn aangekomen." „Waarom, Cécile?" „Omdat u mij toen nog hadt kunnen zien, mijnheer, omdat, zoo u my gezien hadt, mijn armzalig gelaat diep genoeg in uw herinnering zou gegrift zijn om u naar zooveel beproevingen deze nieuwe teleurstelling bespaard te hebben. Maar ik beken u openhartig, mijnheer Robert, dat ik leelijk ben, zoo leelyk, dat myn vriendschap, die vriendschap waaraan gij zoo weinig waarde hecht, mij nimmer zal gedoogen u een levensgezellin te geven, die uwer zoo weinig waardig zou zijn." „Uw nederigheid tracht mij te vergeefs te misleiden," had de jonge man uitgeroepen. „Neen, Cécile, je kunt niet leelijk zijn; de oogen, waaruit zulke edele gevoelens en zulk een liefderijk hart terugstralen, moeten betooverend lief zynhet is niet mogelijk dat de glimlach, waarmede die zachte, welluidende stem vergezeld gaat, niet bekoorlyk is. Wat komt het er bovendien op aan of je gelaatstrekken regelmatig zijn of niet. Ik kan ze helaas toch nooit zien. Hetgeen ik in je liefheb, is je ziel en geen schooner en reiner is er op de geheele wereld te vinden." Cécile had hem stilzwijgend aangehoord. Zij was ten prooi aan een soort van duizeling en luisterde ondanks haar zelf naar die bedwelmende woorden, welke een verschiet voor haar deden opryzen, dat zy zelfs in haar droomen niet had durven aan schouwen; maar weldra keerde zij tot de werkelijkheid terug en schaamde zij zich, een oogenblik te hebben toegegeven aan een vervoering, waartegen haar gezond verstand opkwam. liet gevolg was, dat zij met nog meer hardnekkigheid aan haar besluit vast hield, zich niet te laten overreden. Deze waarlijk heldhaftige strijd had gedurende twee maanden voortgeduurd. Mijnheer de Chatillon hernieuwde eiken dag zijn pogingen en de aanvallen werden steeds hartstochtelijker. Eiudelijk kwam er een verrader tuaschenbeide, het hart van het arme meisje, die, toen de gezondheid van den aanvaller ernstig ge schokt werd, de belegerde deed besluiten, haar bezwaren te laten varen en een eervol verdrag te onderteekenen. Op deze wijze was de eenvoudige onderwijzeres gravin de Chatillon geworden. Wij kunnen er by voegen, dat hun huwelyk een ideaal van echtelyk geluk was. Zy waren zoo gelukkig, dat Cécile dikwijls angstig werd en meende te droomen, evenals den dag, toen haar man voor het eerst over zijn liefde had gesprokendan schrikte zij dikwijls op van het minste geluid, het scheen haar toe, dat de ontgoocheling moest komen. Zy kwamen niet in de wereld, hun omgang beperkte zich tot hun familie. Op zekeren avond waren zy in het salon van mevrouw de Gléves, een nicht van Robert, die veel vreemdelingen ontving. Cécile bemerkte dat een oud, vreemd gekleed heer haar man voortdurend met een onderzoekenden blik beschouwde. Zij was eenigszins verontwaardigd over zyn onbescheidenheid, toen me- I vrouw de Glèveij, na eenige woorden gewisseld te hebben met een leugen, de installatie AmsterdamHaarlem een mys tificatie, de proefneming misleiding, de installatie van het Belgische net een fictie was, en de telefoongemeenschap tusschen Parijs en Rouaan, Parijs en Reims, München en Augsburg, Weenen en Brünn nimmer tot stand was gebracht. Men schrijft aan de Leidsche Crt. „Het is reeds meermalen en met gegronde reden opge merkt, dat de veestapel te groot voor het beschikbare weiland is, dat daarbij nog te schraal gemest wordt. Die althans zijn weiland goed mest, kan daarvan rente trekken en toch: van de honderd boeren blijven er negentig daarin achter. Vet weiland houdt bij droogte langer vocht, waarbij het gras niet zoo spoedig opraakt, en als de eene hoer in het najaar zijn vee moet stallen, omdat er geen gras meer is, houdt de ander dikwijls 'nog over. Zoodra komt dan ook niet het voorjaar of melkkoeien kunnen in goed gemest weiland gedaan worden, met het gevolg, dat zij etende nog wat overlaten en spoedig beste grasmelk geven. Van slecht onderhouden weiland is dan nog niet te halen en de klacht over de droogte ontstaat het eerst bij den boer, die niel begrijpt, dat de zuinigheid hier de wijsheid bedriegt. Zoo maakt, volgens het eigen zeggen van de boeren, de een van een kalf eene koe en de ander van eene koe een kalf." In 1885 was de uitvoer van vee uit Nederland vrij belangrijk. Voor verzending naar het buitenland werden te Amsterdam, Rotterdam, Harlingen en Vlissingen samen gekeurd 5376 runderen, 388*26 kalveren, 247008 schapen, 972f7 varkens, 204 paarden en 12 geiten. Uit Amsterdam alleen werden uitgevoerd 1151 runderen, 10901 kalveren, 101250 schapen, 5470 varkens' en 11 paarden. Vanwege de Vereeniging „Handel in Friesch vee op Amerika" zijn derwaarts verzonden 40 hokkelingen en 2 stieren, welke allen, na voorafgaande keuring, zijn opge nomen in het Noordhollandseh Rundvee-Stamboek en in Amerika ter overboeking worden aangegeven in „the Ame rican branch" van dat stamboek. Werd er in dit jaar op Texel nog geen lam in voorkoop verhandeld, thans begint er in dien handel een weinig leven te komen. Eenige partijtjes lammeren zijn dezer dagen tegen f 7.50 per stuk verkocht, met de bepa ling van latere levering. dien heer, haar verzocht dezen aan haar te mogen voorstellen. Zij voegde er bij dat het dokter Richter was, een beroemd Araerikaansch oogarts, die veel gevallen van blindheid had ge nezen, welke ouder waren dan dat van Robert. Zij wilde hem overhalen zijn kunst ook op haar neef toe te passen. Dokter Richter werd aan Cécile voorgesteld. Toen zij hem meêdeelde door welke omstandigheden haar man het gezicht had verloren, zeide hij, dat hij de genezing volstrekt niet als onmogelijk beschouwde, maar dat hij geen zekerheid kon geven, voordat hij de oogen van mijnheer Chatillon nauwkeurig had onderzocht. Hij zou gaarne den volgenden dag een bezoek afleggen bij den graaf. Voordat zij hiertoe haar toestemming gaf, wilde mevrouw de Chatillon zich er van overtuigen, dat haar man zijn goedkeuring aan dit plan hechtte. Graaf de Ch&iillon weigerde hardnekkig den Amerikaanschen arts te ontvangen. Hij had te vergeefs bij de geleerste oogartsen genezing gezocht, had daarna zijn toevlucht genomen tot de kwak zalvers, die hun kunst hemelhoog prezen, maar nadat hij lang door hen was gekweld en gepijnigd, had hij zich vast voorgenomen zich nooit meer aan een proef te onderwerpen. Cecile bad en smeekte er hem om, maar te vergeefs. Nadat zij zich verontschuldigd had by den Amerikaan, had zij het stilste plekje van het salon opgezocht en bleef daar in gepeins verzonken zitten, toen zy haar naam hoorde noemen door mevrouw de Gléves. Deze bevond zich in een kleine serre, die door hooge, vreemde gewassen van de groote zaal was gescheiden. „Je begrijpt," zei zij tot een van haar vriendinnen, „dat ik niet dom genoeg ben om niet te begrijpen, waarom de Ch&tillon heeft geweigerd den Amerikaan te ontvangen. Dat kwaadaardig, klein monster van een Cécile heeft den ongelukkigen jongen bang voor hem gemaakt. Het is natuurlijk, dat hij, als hij het gezicht terugkreeg, de wonderlyke gravin de Chatillon, dat hy tot onze nicht heeft gemaakt, ook zou zien. Het dwaas tafereel van volmaakt geluk, dat zij sedert drie jaar hebben vertoond, zou dan spoedig gevolgd worden door een ontknooping, zooals zulk een klein, leelyk motje verdient. Bij het hooren van die wreede woorden werd Cécile doodsbleek, zy beefde over het geheele lichaam. Eensklaps stond zij op, liet angstig haar oog over het gezelschap gaan cn bemerkte eindelijk den Amerikaan, die juist wilde vertrekken. Zij snelde naar hem toe en zei met bevende stem: „Dokter, uw edelmoedig aanbod is aangenomen; ik reken op uw bezoek morgen om twaalf uur; ik zal niet dan mijn dank baarheid spreken, dokter, maar wees overtuigd, dat u mij meer schenkt van het leven, wanneer u mijnheer de Chatillon het gezicht teruggeeft!" Vyf minuten later vertrok de jonge vronw met haar man, wien zij niets van het gebeurde vertelde. Cécile bracht een ellendigen nacht door: haar kalm geluk zou dus worden verstoorder kwam een einde aan haar zoete droomen en de verschrikkelijke werkelijkheid verrees als een spookgestalte. Mevrouw de Gléves had de waarheid gesproken. Wanneer Robert de misdeelde vrouw zou zien, aan wie hij zijn leven had vast geketend, dan zou hy haar onmogelijk meer kunnen liefhebben; hij was ongetwijfeld te goed, te edelmoedig om den heiligen band, die hen aan elkander hechtte, te verbrekenhij zou haar haar titel, haar naam, haar rang van echtgenoote en haar deel van zyn fortuin laten, maar wat kon haar dat alles schelen? Zij zou het zonder aarzeling, zonder droefheid, ja met vreugde hebben gegeven, wanneer zij uit de treurige schipbreuk slechts een enkelen schat had mogen redden, de liefde van Robert, die liefde, die haar zooveel vreugde had geschonken, die zij altijd als boven- aardsch had beschouwd, die liefde, die haar trots en haar geloof, die haar leven was. Zonder die liefde zou het leven een straf voor haar zijn. En nu moest zij die verliezen, zij gevoelde het, zij meende er zoo zeker van te zijn, dat zij zelfs niet trachtte een reden te vinden, die haar overtuiging aan het wankelen kon brengen. DieD eindeloozen nacht weende zij bitter. Toch wist zij des morgens zichzelf te beheerschen en zonder van de slechte gedachten van mevrouw de Gléves te spreken, wist zij zulke vriendelyke en welsprekende woorden te vinden, om hem aan te moedigen nog eens de genezing tc beproeven, dat hij eindelijk gehoor gaf aan haar bede. Dokter Richter kwam klokslag twaalf zijn bezoek afleggen; nadat hij lang en nauwkeurig de oogen had onderzocht, verzekerde hij, dat hij niet twijfelde aan de genezing. Hij begon onmiddellijk de behandeling, die bestond in de aan wending van eeu vloeistof, die dienen moest om de samentrek- baarheid van den iris op te wekken; deze hehandeling duurde negen dagen, terwijl de patiënt voortdurend in volkomen duisternis moest blijven. Mijnheer de Chatillon onderwierp zich niet zonder verzet aan zijn bevelen. De arme Cecile beschouwde de negen dagen die nog moesten verloopen als de ter dood veroordeelde het uitstel, dat zijn leven zal verlengen; haar bleven nog negen dagen over om bemind te worden. Helaaszij doorleefde de angsten van den ter dood veroordeelde, voor wien het einde langzamerhand nadert, wien elke beweging van den uurwijzer het noodlottig vonnis herinnert en duldelooze smarten doet lijden. Het uitstel, dat als een troost werd beschouwd, wordt een gerekte deodstrijd. Tevergeefs herhaalde Robert haar alle dagen, dat het ditmaal wel weer zou gaan zooals vroeger en hij blind zou blijven; ze twijfelde geen oogenblik aan het welslagen der operatie, en dat alleen, omdat zij overtuigd was, dat haar geluk te groot was om nog langer te duren. Den negenden dag vond de dokter mevrouw de Ch&tillon in het salon. Hij was te vroeg gekomen; Cécile, die hem nog niet verwachtte, weende hartstochtelijk bij de gedachte, dat nu het noodlottig oogenblik was aangebroken. De Amerikaan zag haar oplettend aan en bemerkte de ontzet tende verandering, die angst en spanning bij haar haar hadden teweeggebracht. Hij vergistte zich echter in de oorzaak van haar smart, die hem ongevraagd werd toevertrouwd. „Ik zie, mevrouw," zei hy met een glimlach, „dat hat my niet gelukt is u het vertrouwen te schenken in de genezing van graaf de Chatillon. Gelukkig is nu het oogenblik gekomen, waarin ik u bewijzen kan geven. Voordat er vijf minuten zijn verloopen, zal uw man u even duidelijk zien als ik u nu zie." Bij deze verzekering, die juist haar wonde zoo pynlyk raakte, kon Cécile een kreet van smart niet onderdrukken. Haar snikken werd heviger. „O, vergeef mij, mevrouw," zei de geneesheer verbaasd, „maar ik begrijp waarlijk niet...." „U zal het begrijpen, mijnheer," riep de jonge vrouw; „ikheb mijn man hartstochtelijn lief; dat gevoel heeft hy tot nu toe gedeeld; maar nu, zie mij eens goed aan, dokter, en zeg of mynheer de Ch&tillön mij nog evenzeer zou kunnen lief hebben als hy my ziet, even duidelyk als u mij nu ziet?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1