ijlBUEISCIE® «F
EN NIEIIWEDIEPER COURANT.
Wieaws- en Aivertentiellad voor Hollands Noordertwartier.
1886. N°. 60. Woensdag 19 Mei. Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
ideaal maakte van zijn tegenstanders; een man, die niet
uit liefde tot de Atjehers, maar uit het welbegrepen belang
van Nederland den door hem gekozen weg insloeg; bij
wien van weifelen of dwalen geen spraak is, maar die met
forsche hand doortastte en met snellen en stalen greep zijn
vijanden hield. Hier is een staatsman aan het woord, die
niet het onmogelijke beproefde: aan de Atjeh-quaestie een
einde te maken, maar die een eerlijke poging deed om Atjeh
in te lijven bij onze koloniën, op zoodanige wijze, dat Atjeh
een kolonie werd, waarover men wel zou hebben te waken,
maar die niet langer een krijgsmacht ter bewaking vorderde.
Deze bladzijden, hoe weinig en hoe sober ook, doen
naar dr. Schaepman doet opmerken sommige dingen
in een ander licht verschijnen dan zij tot nu werden gezien,
en terwijl niemand meer denken zal aan den humanitorist
Pruys Van der Hoeven, zal men het misschien leeren
waardeeren, dat hij evenals de ijzeren kanselier ;/de botten
van een Pommerschen infanterist" op hun juiste waarde te
schatten weet.
Na meer in bijzonderheden op den inhoud van het
geschrift te hebben gewezen, besluit de schrijver zijn artikel
aldus:
«Men vervalt, naar onze bescheiden meening, ten opzichte
van het concentratiestelsel weer in dezelfde fout, die ons
in Atjeh reeds zooveel kwaad heeft berokkend: men breekt
telkens de begonnen lijn weer af. Men laat aan geen enkelen
maatregel den tijd om ten volle te werken. De openbare
meening of wat men aldus noemen wil jaagt altijd
naar een nieuw middel en leeft zoo geweldig mogelijk.
Van politieke gedachte is geen spraak. Men zoekt zonder
ophouden zondenbokken, en door telkens nieuwe zaken en
nieuwe personen te willen, fokt men in het oneindige
zondenbokken aan.
//Zou men misschien niet wel doen met eindelijk eens
rustig te blijven, in plaats van den stuurman aan wal te
spelen? Zou de openbare meening haar belangstelling niet
het best kunnen openbaren door op te houden met rumoeren?
//Het zou wel het beste en ook het meest passende zijn.
Veel beter dan dat alle Eerste Kamerleden ieder een paard
gingen offeren, zooals de heer Laging Tobias schijnt te
hopen dat zij, op voorbeeld, door een van hen in 1870
gegeven, zullen doen. Waarlijk, er moet een einde komen
aan den Atjeh-oorlog, maar allereerst aan het Atjeh-ruraoer.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Men weent en jammert, dat door den Atjeh-oorlog liet
prestige van ons gezag in den Indischen Archipel zal
worden geknakt, ons jagen op zondenbokken en ons
toasten in Atjeh-parlementen zal het niet verhoogen. Wat
beteekent het prestige van ons gezag, als wijzelven niet
gelooven en vertrouwen
De Tijd, die het artikel als /ingezonden" plaatst, voegt
er deze opmerking aan toe:
/Gaarne geven wij aan dr. Schaepman het woord, om
koloniale aangelegenheden van zijn standpunt te bespreken.
Aangezien echter zijn beoordeeling van personen en toe
standen niet met de onze samenvalt, moeten wij de ver
dediging van dit artikel eventuëel aan den schrijver zei ven
overlaten, terwijl ook voor beschouwingen, die van een
andere meening blijk geven, onze kolommen, natuurlijk,
blijven openstaan."
De Arnh. Crt. schrijft o. a. het volgende:
//Welke gevolgen de ontbinding zal hebben op de samen
stelling der Tweede Kamer, is niet te voorspellen. Er is
geene enkele kwestie, noch leuze, die de verkiezing nood
wendig beheerscht; de Grondwets-herziening laat de kiezers
koud, het voortbestaan van het ministerie-Heemskerk evenzoo.
En om aan de uitspraak der kiezers de beteekenis te geven
van een oordeel over den loop van deze ministercrisis,
daartoe ontbreekt juist het licht, dat de Regeering niet
geven wil en anderen straks niet meer geven kunnen. Toch
hebben wij moed, dat de Tweede Kamer bij deze gelegen
heid, bij deze algemeene vernieuwing, in zoover verbetering
zal ondergaan, dat zij van het doode punt afraakt. De
kiezers zullen eindelijk gaan inzien, dat de tegenwoordige
toestand onhoudbaar is en de tijd gekomen om door het
scheppen van eene flinke meerderheid, in welken zin dan
ook, rechts of links, een einde te maken aan de beginsel-
looze, kleingeestige politiek, die de natie demoraliseert en
uit de bestaande verhoudingen onvermijdelijk voortvloeit.
Op één punt echter gelooven wij met gerustheid eene
voorspelling te kunnen wagen op de uitkomst der visch vangst
in het troebel water van den minister Heemskerk en zijne
ambtgenooten. Het is ondenkbaar, dat er tusschen heden
en 14 Juli geen licht in de duisternis komt: daartoe hebben
er alle partijen te veel belang bij. En in dat geval zal
de vangst stellig mislukken en het ministerie niets anders
dan slib vangen."
Venchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Dc vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende de maand
Mei zyn als volgt
19 Mei Hollandsche mail (uit Amsterdam).
22 Mei Fransche mail (over Napels).
28 Mei Engelsche mail (over Brindisi).
29 Mei Hollandsche mail (uit Amsterdam).
29 Mei Hollandsche mail (over Marseille).
Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam:
Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken
den vorigen avond 8.45.
Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk
werken 2 u. 's avonds.
Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avonds; drukwerken 2 u. 's av.
Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk
10 u. 's morgens.
Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg.
Om van de aansluiting te Brindisi zeker tc zijn, is het raad
zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver
zending gebruik te maken.
Binnen 1 ana.
De onlangs over Atjeh opnieuw gevoerde polemiek heeft dr.
Schaepman aanleiding gegeven, in de Tijd een woord van
waarschuwing te doen hooren. Naar 't hem voorkomt, heeft
de pers in dit voor ons land zoo allergewichtigst vraagstuk
haar taak niet bijzonder gelukkig opgevat. Zij heeft te
veel vergeten dat zwijgen een der meest koninklijke vormen
van welsprekendheid is. Hetgeen de heer Laging Tobias
daaromtrent in zijn Gids-artikel zegt, verdient ernstige
overweging en behartiging. Terwijl onze parlementaire
regeeringsvorm in de mysteriën der crisis min of meer schuil
gaat, achten de Amsterdamsche en Rotterdamsche Burger-
plichters het noodig, Atjeh-parlementen in 't leven te roepen,
die in oorlogzuchtigheid met de Grieken te Athene wed
ijveren. De stoere Friezen van Franeker en Franekeradeel,
het Noordsche anti-militarisme voor 't oogenblik vergetend,
zweren den laatsten Atjeher den dood, en de jongens van
Jacob Dam uit Neede stormen in onafzienbare scharen naar
Harderwijk, om buiten bezwaar van 's lands schatkist als
vrijwilligers scheep te gaan.
Wie zich in dit opzicht niets heeft te verwijten is, volgens
dr. Schaepman, de heer Pruys Van der Hoeven, die onlangs
z/Mijn Ervaring in Atjeh" in 't licht gaf.
In dit kleine geschrift leert men een man kennen, die
de werkelijkheid helder en scherp zag en zich geen enkel
DE BRETON NE.
Door ANDRÉ THEURIET.
Op eenen November-avond, voor St. Katharina-dag, opende
zich de zware poort van la maison centrale te Auberive voor eene
vrouw van een dertig jaren, gekleed in eene verkleurde wollen
japon en eene linnen muts, die op zonderlinge wijze een gelaat
omlystte, dat de ziekelijke witte tint vertoonde, welke de gevan
genis te voorschijn roept. Hare medegevangenen noemden haar
la Bretonne. Juist zes jaren geleden was zij, veroordeeld wegens
kindermoord, in den gevangeniswagen naar de centrale gevoerd.
Nu had men haar hare kleederen teruggegeven, en eene kleine
geldsom, en zij was vrygelaten met eenen pas, geviseerd voor
Langres.
De post naar Langres was reeds voorbij. Verlegen en onhandig
richtte zij zich naar de voornaamste herberg van het plaatsje,
en vroeg aarzelend een onderkomen voor den nacht. Het logement
was vol, en de waardin, die niet gaarne //dergelijke vogels"
herbergde, raadde haar aan de andere zijde van het dorp haar
geluk te beproeven.
De Bretonne klopte nog meer verschrikt en ontdaan aan de
deur van dit herbergje, dat eigenlijk slechts eene kroeg was voor
de veldarbeiders. De eigenares bekeek haar wantrouwend, waar
schijnlijk vermoedde zij in de late bezoekster eene losgelaten
gevangene, en zy verklaarde ten slotte dat zij geene slaapplaats
had. De Bretonne durfde niet aandringen, maar vervolgde haren
weg met gebogen hoofd, terwijl er inwendig een bitter gevoel
van haat by haar opkwamen tegen de menschen, die haar terug
stieten. Zij moest nu trachten Langres te voet te bereiken.
Weldra werd zy door den nacht overvallen op den langen,
somberen weg, die midden door het woud liep, en waar de
noordenwind massa's dorre bladeren overheen strooide.
Zij, die zes jaar lang een zittend leven geleid had, was het
loopen afgewend; de gewrichten liarer knieën waren styf; hare
voeten, aan klompen gewend, zaten ongemakkelijk in de nieuwe
schoenen. Na eene mijl te hebben afgelegd, had zij reeds blaren
onder de voeten, en voelde zich doodvermoeid. Zij liet zich op
eenen steenhoop neervallen, en vroeg zich rillend af, of zij hier
van koude en honger zou moeten sterven. Eensklaps hoorde zij
in de verte, door het gesuis van den wind heen, eene stem, die
een zacht, sleepend liedje zong, zoo een waarmee men kleintjes
in slaap neuriet. Toen stond zij op en liep in de richting dier
stem, en onderscheidde weldra een roodachtig licht tusschen de
boomen.
Vijf minuten later bereikte zy een armoedig hutje, dat tegen
eene rots was aangebouwd, en waarvan het dak met een laag
aarde bedekt was. Door het e'ënige venster viel een lichtstraal
naar buiten. Met een angstig gemoed besloot zij te kloppen.
Het gezang hield op, en de deur werd geopend door eene vrouw
van denzelfden leeftijd als zij, maar vóór den tijd verouderd en
gebogen door tc zwareu arbeid. Door een gescheurd jak kwam
hier en daar de grauwe huid te voorschijn, de roode haren hingen
wanordelyk onder de wollen muts uit, en hare grijze oogen
vestigden zich met verbazing op het eenigszins ongewone gelaat
der vreemdelinge.
Goeden avond, zeide zij, de lamp, die zij in de hand
hield, wat omhoog houdende, wat verlangt gij?
Ik kan niet verder, zeide de Bretonne met eenen half
onderdrukken snik, het is nog zulk een eind naar de stad,
en als gy mij vannacht zoudt willen herbergen, zou ik u zoo
dankbaar zijn... Ik heb geld en kan u dus voor de moeite
betalen.
Kom binnenzeide de andere na een oogenblik aarzelens,
en voegde er meer nieuwsgierig dan wantrouwend bij Waarom
hebt gij niet in Auberive overmacht?
Men wilde mij geene huisvesting verleenen.... antwoordde
de Bretonne, en vervolgde met neergeslagen oogen: omdat
ik uit la maison centrale kom, weet ge, en dat geeft den menschen
niet veel vertrouwen.
O!... nu, kom toch maar binnen... ik ben niet bang, daar
ikzelve nooit anders dan ellende gekend heb... Men kan geen
Christenmensch bij zulk eene koude den nacht buiten laten...
Ik zal een bed voor u maken van droge heide...
Zij haalde een armvol heidekruid onder een afdak vandaan,
en wierp dit in eenen hoek der kamer, bij den schoorsteen.
Woont gij hier alleen? vroeg de Bretonne schroom
vallig.
Ja, met mijn meisje, dat ruim zes jaar is... Ik verdien den
kost voor ons beiden, door in het bosch te werken.
Is uw man dood?
Ik heb er nobit eenen gehad, zeide Fleuriotte haastig,
mijn arm kind heeft geen vader... Ja, zoo heeft iedereen zijne
rampen... Ziezoo, uw bed is klaar, en hier zijn een paar aard
appelen, die van ons avondeten overbleven... Meer heb ik u niet
te bieden.
Zij werd hier gestoord door een kinderstemmetje, dat uit eene
aangrenzende ruimte klonk, door een houten beschot van het
vertrek gescheiden.
Goeden nacht! hernam zij, ik ga naar myn kleintje,
dat bang wordt alleen.... Tracht zoo goed mogelijk te slapen
Zij nam de lamp op en verdween in het andere kamertje,
terwijl de Bretonne in het duister achterbleef.
Deze had zich op het heidekruid uitgestrekt. Zij at eerst de
aardappels open sloot toen de oogendoch de slaap wilde niet
komen. Door het beschot heen hoorde zij hoe Fleuriotte zachtjes
praatte met haar kind, dat door de komst der vreemdelinge
wakker geworden was en niet weer inslapen kon. Fleuriotte
lief koosde het kleine meisje, en gaf haar duizend zoete woordjes,
die de Bretonne zonderling aandeden.
Zij wekten het moederlyk gevoel op bij deze vrouw, die veroor
deeld was omdat zij haren pasgeborene had gedood.
De Bretonne bedacht hoe, indien alles eens anders geloopen
ware, haar kind nu ook den leeftijd van dit kleine meisje gehad
zou hebben, en eene rilling voer haar door de leden; er scheen
iets in hare borst te smelten, en zij had grooten lust om te
weenen.
Komaan, gacliettezeide Fleuriotte, ga nu gauw
slapen. Als ge zoet zijt, neem ik u morgen mee naar de kermis
van St. Katharina.
Sint-Katharina is een feest voor kleine meisjes, is 't niet,
moeder
Ja kind
Is het waar, dat St. Katharina dien dag speelgoed aan de
kinderen brengt?
Jasoms.
Waarom brengt zij hier nooit iets?
Wy wonen te ver afen wij zijn zoo arm.
Brengt zij dan alleen aan de rijken?Waarom?Ik
zou ook zoo graag speelgoed willen hebben.
Nu, misschien eensals gij zoet zijtals gij nu zoet
gaat slapendan komt St. Katharina misschien ook wel hier.
Dan ga ik dadelijk slapen... dan komt zij zeker morgen.
Alles werd stil, en weldra kondigde eene zachte, gelijke adem
haling aan, dat moeder en kind beiden waren ingesluimerd. De
Bretonne alleen sliep niet. Hare keel werd dichtgeknepen door
eene nooit tevoren gekende aandoening; gedurig moest zij denken
aan het kleine wezen, dat zij.... Dit duurde zoo tot het aanbreken
van den dag. Toen stond zij voorzichtig op, sloop zacht uit de
hut, en liep zoo snel zij kon terug naar Auberive. Daar stapte
zij langzaam de eenige straat door, en keek nauwlettend naar de
uithangborden der verschillende winkels. Ten laatste scheen zij
te vinden wat zij zocht, zij klopte aan de blinden, en wachtte
zoolang tot de deur geopend werd. Het was een winkeltje van
alles, waar ook kinderspeelgoed verkocht werd, niet heel mooi en
ook niet heel frisch poppen, en arken Noachs en doozen met
schapen. Tot verbazing der koopvrouw kocht zij alles, betaalde
en ging heen.
Zij sloeg den weg naar het huisje van Fleuriotte weer in,
toen zij plotseling eene hand op haren schouder voelde. Zij
keerde zich om en schrikte bij het zien van eenen brigadier der
gendarmerie. De arme had vergeten, dat ontslagen gevangenen
niet in de nabijheid der gevangenis mogen blijven rond
zwerven
In plaats van hier rond te loopen, hadt gij reeds te Langres
moeten zijn! zeide de brigadier gestreng, komaan, op marscb I
Zij wilde uitlegging geven.... Verloren moeite!.,.. In eenen
oogwenk was er een karretje gehaald, een gendarme nam er met
haar in plaats, en voorwaarts ging het....
Hortend en stootend rolde het karretje over den bevrozen weg.
De arme Bretonne hield met een bedroefd gelaat haar pak speel
goed tusschen de verkleumde vingers. Bij het omslaan van eenen
lioek herkende zij het boschpad van den vorigen avond; haar
hart sprong op, en zy smeekte den gendarme een oogenblik stil
te houdenzij had eene boodschap voor Fleuriotte, eene
vrouw, die daar, op twee passen afstand, woonde. Zij smeekte
zoo vurig, dat de gendarme, die in zijn hart een goede kerel
was, zich liet verbidden. Hij bond het paard aan eenen boom
vast, en stapte met haar het boschpad op. Voor de deur van
het huisje was Fleuriotte aan het houtkloven. Toen zy hare
bezoekster in dit gezelschap terugzag, bleef zy haar verbaasd en
met open mond aanstaren.
Stil! zeide de Bretonne, slaapt de kleine nog?
Ja.... maar....
Leg dit speelgoed zachtjes op haar bed, en zeg haar dat
de H. Katharina het gezonden heeft. Ik was er voor naar
Auberive gegaan, om het te koopen; maar het schijnt dat ik dat
niet had mogen doen, en nu brengt men mij naar Langres.
Heilige moeder Gods! riep Fleuriotte.
Sst!....
Zij naderden het bed. Altijd gevolgd door den gendarme,
spreidde de Bretonne het speelgoed op de dekens uittoen drukte
zij eenen kus op den ontblooten arm van het slapende kind,
wendde zich tot haren geleider, die zich de oogen wreef, en zeide
Ziezoo, nu kunnen wy vertrekken. (N. Rott. Crt.)