HELDERSCHE
M IVIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°. 64.
Vrijdag 28 Mei.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKEE Cz.
BEKENDMAKING.
„Wij huldigen
het goede.''
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder brengt, ter
voorkoming van ongelukken, ter algemeene kennis, dat volgens
ontvangen mededeeling van den heer Luitenant-Kolonel Commandant
van het 4de Regiment Vesting-Artillerie alhier, weder schiet
oefeningen zullen plaats hebben, en wel van 1 Juni tot 15
Augustus e. k., en dat deze oefeningen zullen bestaan in het
schieten
1°. met springgranaten uit de Batterij Kaaphoofd op de plaat
„Onrust."
2°. uit het fort Erfprins op oen sleepschijf op gelijke wijze
als zulks vroeger is geschied, alsmede op de plaat „Onrust."
3°. Uit het fort Oostoever met granaatkartetsen in de richting
O. ten Zuiden op het Balgzand.
4°. In de maand Augustus op nader op to geven datum uit
het fort „de Harssens."
Dat de onveiligheid op de schietdagen op de gebruikelijke
wyze zal worden aangegeven door het plaatsen van roode vlaggen
op de batterijen waaruit gevuurd wordt; terwyl by het vuren
met springgranaten op de „Onrust" bovendien een roode vlag
van de Reddingskaap aldaar zal waaien.
De vletterman Kennink is weder, als voorheen, uitsluitend
belast met het weghalen van het materieel en de projectielen
van de plaat „Onrust."
Helder, den 22 Mei 1886.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
In eenige bladen komt een kort woord voor naar aan
leiding der mededeeling in de Staatscourant over het op
stootje te Tjiomas in de afdeeling Buitenzorg van de residentie
Batavia. De Staatscourant voegde bij de mededeeling: „dat
men de reden van het verzet meent te moeten toeschrijven
aan de opdrijving, door een landheer, van de lasten der
ingezetenen van het land."
Naar aanleiding van die bijvoeging, schrijft een met de
toestanden aldaar bekend landgenoot, dat deze beschuldiging
van den landheer door hem niet kan geloofd worden. Hij
gelooft veeleer dat de regeerings-ambtenaren aanleiding
hebben gegeven tot het gebeurde. De landheer behandelt
de bevolking goed, maar heeft sedert het begin van 1885
moeilijkheden ondervonden met de bestuurs-ambtenaren.
Er zal zeker later nog wel 't een en ander over hetgeen
gebeurd is, worden medegedeeld. Voorshands zal men
nader bericht moeten afwachten.
De Nederlandsche Stoombootmaatschappij (Fijenoord)
keert over 1885 4 pCt. uit. Als bewijs dat, in tegenstelling
van menige andere nijverheids- en stoomvaartonderneming,
de toekomst met vertrouwen kan worden tegemoet gegaan,
moge blijken, dat een leening van f 500,000, waarvan
f 200,000 zal worden uitgegeven, staande de vergadering
boven pari tot een belangrijk hooger bedrag dan het ge
vraagde werd volteekend.
Naar de Middelb. Crt meldt, zullen de drie nieuwe
dagbooten van de Maatschappij Zeeland de namen krijgen
van Nederland, Duitschland en Engeland.
Te Volendam zijn jl. Maandag van het gezin van
10 personen van den kastelein Spaander, 9 ziek geworden
na het gebruik van varkensvleesch, dat Zaterdag aldaar
door een slachter bezorgd was. De vrouw van Spaander
had het vleesch tot Maandag boven in eene kast laten
staan, zonder zouthet is door de warmte bedorven geraakt
en met schimmelplanten bedekt. Thans zijn al de patiënten
redelijk wel.
Even als 't vorig jaar zullen ook dit jaar door de
Beurs te Amsterdam eenige vacantie-dagen worden ge
nomen. Het bestuur der Vereeniging voor den effecten
handel heeft bepaald, dat geen noteering zal worden opge
maakt op 12 Juni, 17 Juli, 31 Juli en 14 Augustus.
De Amstel Hotel-Maatschappij te Amsterdam keert
aan hare aandeelhouders over 1885 een dividend van 7 pCt.
uit, of f 35 per aandeel.
Men meldt uit Over-Betuwe aan de Arnh. Crt.:
„De appelboomen staan in bloei en de meeste beloven
veel. De kersen hebben slechts op enkele plaatsen van
In het volgende nummer beginnen wij de
nieuwste pennevrucht van W. H e i ra b u r g,
getiteld: „DE ANDERE.'
DE GESCHIEDENIS EENER WALS.
Door Jacques Offenbach.
Ik verzoek u wel in aanmerking te willen nemen, dat mijn
geval niet zoo eenvoudig was, als het bekende van Alphonse
Karr, toen deze zoo wanhopig zocht naar de ontbrekende regels
van een liedje, dat hem steeds byblecf. Het was mij ook niet te
doen om eene noot, die ik niet terug kon vinden; ik lach met
alle moeielijke kruisen en ik zou het stuk slechts in een anderen
toon behoeven over te zetten, om dit geval te verhelpen.
Ik zocht evenmin naar een volkslied, dat de eerste de beste
tapper even goed zon kunnen vinden, als de een of andere straat
jongen.
Neen, het was mij te doen om die zachte, slepende wals, die
mijne moeder en zusters altijd zongen om my in slaap te maken
en die ik nooit verder gekend had, dan de eerste acht maten.
Misschien hadden deze geliefde wezens er zeiven ook nooit
meer van geweten. Deze acht maten vervolgden mij als een
onhandelbare schnldeischer, die alle liefelijke herinneringen myner
kindsheid, een voor een, van mij terugvorderde. Zij waren een
wereld voor my en aan iedere noot was een teedere herinnering
verbonden. Als zy mij voor den geest kwamen, zag ik het
vaderlijk huis en hoorde ik de stemmen dergenen, die ik betreurde
en die my bemind hadden.
Reeds op zeer jeugdigen leeftyd bevond ik my alleen te Parijs,
waar ik mijn brood verdiende met spelen op de violoncel in de
Opéra Comique.
De eenzaamheid viel my dikwijls hard, en deze wals, waar
niets bijzonders aan was, kreeg ten laatste voor mij eene geheel
bijzondere beteekenis. Zy hield op eene wals te zynzy werd
een gebed, dat ik van den morgen tot den avond in de gedachte
had, niet opdat het ten hemel zou stijgen, maar omdat, wanneer
ik de wals speelde, het my was, alsol de mijnen my hoorde. En
als de tonen in mijne verbeelding naklonken, was het alsof zy
my antwoordden.
Hoe gaarne zon ik deze wals geheel gekend hebben! Menig
maal trachtte ik haar op mijn eigene manier te vervolgen, doch
hetgeen ik er bijmaakte, sprak mij slechts van mijzelf, en niet
van myne betreurde geliefden, noch van de tooneelcn mijner jeugd.
In plaats dat ik de acht maten kon vergeten, schenen zy zich
hoe langer hoe meer aan my op te dringen. Als men ouder
wordt bestaat er geen middenwegóf men vergeet alles, óf men
herinnert zich met eene wonderlyke juistheid alles wat op de
jeugd betrekking heeft. Gelukkig behoor ik onder de laatsten.
Ik vind het heerlijk om zich aan de harde werkelijkheid te
kunnen onttrekken, door droomen uit het verledene wakker te
roepen, al zyn die droomen ook soms ver van vroolijk.
Eens op een dag hield ik het niet langer uit en ik vertrok
om mijne wals te gaan zoeken. Ik had geen reden om thuis te
komen, maar de mijnen, die mij met liefkozingen overlaadden,
schreven mijne terugkomst aan eene vernieuwde opwelling van
teederheid toe. Daar ik hun die illusie niet wilde ontnemen,
durfde ik eerst niet van mijne wals sprekenhet kwam mij voor
dat ik hen daarmede zou kwetsen. Zy, die weten wat lief
hebben is, zullen begrijpen wat ik zeggen wil.
Mijn vader, die my gaarne hoorde, vroeg mij eens op een
avond om wat voor hem te spelen. Ik was een weinig bevreesd
voor hem, want hij was een tamelyk streng beoordeelaar.
Dien avond liet ik mij echter niet bidden, en zonder mijn gewoon i
voorspel om mijne vingers los te maken, speelde ik de maten
die mij steeds vervolgden.
„Wat!" zeide myn vader, „herinnert gy ude wals van Zimmer
nog?"
„Zimmer!" riep ik uit, „weet gy zeker dat deze wals van
Zimmer is? Wie is Zimmer?"
„Die Zimmer," antwoordde mijn vader, „was een jonge com
ponist, die vroeger opgang maakte. Hij begon goed, maar toen
hij populair werd, is hij op een goeden dag verdwenen en men
heeft nooit meer iets van hem gehoord."
„Kent gij deze wals?"
„Neen!"
„Hoe is het mogelijk, dat gy, met uw verwonderlijk geheugen,
haar vergeten hebt?"
„Om de eenvoudige reden, dat ik haar nooit gekend heb.
Uwe arme, lieve moeder zong haar altijd om u in slaap te
maken, en ik denk dat zy haar ook nooit verder gekend heeft."
Den volgenden morgen ging ik in alle muziekwinkels naar de
wals van Zimmer vragen. Daar ik den titel niet kende, zong
ik overal mijne acht maten voor, er bijvoegende:
„Zoo begint zij."
„Overal zag men mij glimlachend aan en kreeg ik ten antwoord:
„Onbekend
Zeer ontmoedigd kwam ik te Parijs terug. Gedurende ver
scheidene jaren kwam ik op mijne reizen niet bij een uitgever,
of ik hernieuwde mijn vraag, doch overal kreeg ik hetzelfde ant
woord. Eindelyk gaf ik het op om de rest te weten te komen
en stelde mij tevreden met de acht maten, die zonder ophouden
aan de deur van mijn memorie klopten.
Eens op een morgen, toen ik een rekening betaalde by Brandus,
zeide hij tot mij, ofschoon ik niet meer weet wat er aanleiding
toe gaf:
„Ik heb een armen drommel bij mij gehad, die echter niet van
talent ontbloot is."
„Wordt gy zyn uitgever?"
„Ik weet het niet. Hy is oud en heeft geen naam."
„Dan zal hy zich er een maken."
„Hij beweert naam gehad te hebben."
Hoe heet hy?"
„Zimmer
„Zimmer, zegt gij? Zimmer! Waar woont hy?"
„Dat weet ik niet, doch morgen zal hij zyn manuscript terug
komen halen."
„Maar mijn waarde vriend Brandus, gij zult mij een grooten
dienst bewijzen door het uit te gevengeef er voor mijn rekening
tienmaal zooveel voor als het waard is, en zend dien goeden
man naar my toe. Ik wil hem tot eiken prijs zien."
Brandus beloofde het my. Met het grootste ongeduld wachtte
ik den volgenden dag af, nog een dag, vervolgens maanden, jaren
Zimmer kwam niet.
Eerst was ik zeer teleurgesteld, doch eindelyk troostte ik mij
met de gedachte, dat de wyze zich vergenoegen moet met weinig
te weten, dat die acht maten mij reeds lang genoeg hadden
beziggehouden en dat de rest misschien zeer middelmatig geweest
was, want dat in onzen tyd de meesterstukken niet meer onbe
kend blijven.
In 1871 begaf ik my naar Weenen om de repetities van
Brigandg bij te wonen. Weenen vertroetelt en bederft my, ik
ben er trotsch op dit te kunnen zeggen. Telkens wanneer ik
deze stad der vermaken bij uitnemendheid bezoek, laten mijne
vrienden mij, soms tegen wil en dank, alles genieten wat er te
genieten valt.
Eens op een avond, toen wy uit Die Neue Welt terugkwamen,
de vorst geledende vrucht begint zich flink te zetten.
Perenboomen hebben weinig gebloeid.
De hooi- en weilanden zien er na den gevallen regen
goed uit, zoodat een flinke hooioogst kan worden tegemoet
gezien. De veehouders, die meestal dure weiden hebben
gepacht, konden het noodige vee in overvloed bekomen
tegen billijke prijzen."
In de boerenstreken van Groningerland zijn de dag-
geldersloonen sinds 3 jaren nog al aanzienlijk verlaagd.
Zoo betaalt men thans voor het «schoffelen aan mannen
60 k 65 cents en aan vrouwen 40 45 cents. Boeren-
daglooners kunnen hoogstens 80 cents verdienen, nu het
op het drukst is. In de venen is f 1 tot 1.10 een behoor
lijk daggeld. Vast volk verdient meer en heeft den kost
bovendien.
Bij afwezigheid van den predikant te Hoenderlo
hield jl. Zondag de heer Roos, directeur van het Door
gangshuis aldaar, eene Bijbellezing in de kerk. Nauwelijks
met de lezing aangevangen, kwam een hevig onweder op
zetten, waarom de voorganger den aanwezigen aanraadde,
huiswaarts te gaan. Hieraan werd voldaan en pas had men
de kerk verlaten, toen de bliksem in het gebouw sloeg en
belangrijke schade aanrichtte.
Onze bekende snelwieler, de heer E. Kiderlen Jr.,
behaalde bij den jl. Vrijdag en Zaterdag gehouden wedstrijd
te Londen weder den lsten en den 2den prijs.
Het opnieuw ingestelde onderzoek in zake den ge-
pleegden moord te Smilde heeft niets nieuws opgeleverd.
De verdachte blijft zijne onschuld volhouden. Vruchteloos
werden door een 30- of 4ütal personen onder leiding van
den brigadier-majoor Van Maren, de groote dennenbosschen
die het tooneel der misdaad omgeven, doorzocht. Tot
heden werd nog niets der vermiste voorwerpen gevonden.
Uit Deventer wordt gemeld:
„De hooioogst eerste snede zal zeer groot worden. De
hooilanden zijn allen buitengewoon met gras bezet. In de
weilanden is overal overvloed van gras. Het vee groeit
stuitte ons rytuig op een oploop, die zich voor een kroeg ver
zameld had.
Wij dachten eerst dat het een vechtpartij tusschen beschonkenen
of iets dergelijks was, omdat er iemand op den grond lag uit
gestrekt.
Iemand uit ons gezelschap, dokter Falkner, sprong uit het
rytuig om te zien wat er gaande was.
De man, die uitgangskaartjes afgeeft, zei men is plotseling van
honger gestorven.
Na zich tot hem overgebogen te hebben, zei dokter Falkner:
„Hij is niet dood, maar hij is toch op het punt om van honger
te sterven."
Men drong zich om den zieke heen, gaf hem een weinig
wijn, en de omstanders hielden eene collecte, waarbij wy ook een
kleinigheid voegden.
De dokter beloofde den zieke den volgenden dag te komen bezoeken
en vroeg zijn adres. Eene vrouw overhandigde hem een visite
kaartje en bij het licht der lantaarn van het rijtuig la9 hy:
RODOLPHE ZIMMER.
Profetseur de musique
i N°, 268.
„Zimmer!" riep ik uit, dien ken ik. Breng hem spoedig in
het rijtuig. Ik zal zorg voor hem dragen."
„Wij bereikten het aangewezen adres.
De kamer van Zimmer bevond zich op de vyfde verdieping.
Toen men de deur voor ons opende braken onze harten by het
zien van het krot, want kamer mocht het niet heeten, waar de
ongelukkige leefde.
Vier naakte, vochtige muren, wat stroo in een hoek, een kom
van Keulsch aardewerk en een stuk zeep, ziedaar alles!
Gelukkig bevonden wij ons in een gemeubileerd huis, waar wy
op de eerste verdieping een beter verblijf voor den armen Zimmer
konden verkrygen.
Dokter verzekerde my, dat men hem uiterst zorgvuldig ver
plegen zou.
Acht of tien dagen later werd mijnheer Rodolphe Zimmer bij
mij aangediend.
Toen ik opkeek, zag ik een waardigen grijsaard met lange witte
haren, en een zacht, onderworpen gelaat, waarop het ongeluk
echter zijne onuitwischbare sporen gegrift had. Zyne zwarte jas
was versleten en kaal, doch uiterst netjes. Over het geheel maakte
hij een zeer gunstigen indruk.
„Mijnheer," zeide hy, „ik kom u bedanken voor uwe goed
heid."
„Gy zijt mij geen dank schuldig. Ik heb alleen maar gedaan,
wat uwe vrienden gedaan zonden hebben."
„Ik heb geen vrienden meer. Ik zal ook niet lang genoeg meer
leven om u myn dankbaarheid te kunnen toonen; daarom kom
ik u eenvoudig bedanken."
„Ik zeg u nogmaals," hernam ik kortaf, want ik moet bekennen
dat ik de dankbetuiging wel wat droog vond, „gij zijt my geen
dank schuldig. Weet gij, wie ik ben?"
„Jacques Oftenbach."
„Welnu, collega's behooren elkander te helpen."
„Collega's," mompelde Zimmer op bitteren toon, „gij zijt al te
vriendelijk mijnheer; ik ben niet meer dan een arme onderwyzer
zonder lessen, dat wil zeggen: niets."
„Gy hebt toch naam en talent gehad."
„Ik dank u voor uwe beleefdheid."