HELDERSCHE EX NIEUWER1EPER COURANT. Nieuws- en AterlentieMal voor Hollands Noorderkwartier. 1886. N\ 75. Woensdag 23 Juni. Jaargang 44. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal franco per post 0.90. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiên: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De vertrekdagen der mails naar Oost-lndic gedurende de maand Juni zijn als volgt 25 Jtini Engclschc mail (over Brindisi). 29 Juni Hollandsche mail (over Marseille). 30 Juni Hollandsche mail (uit Amsterdam). Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam: Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgens; drukwerken den vorigen avond 8.45. Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk werken 2 u. 's avonds. Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av. Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk 10 u. 's morgens. Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg. Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver zending gebruik te maken. Binnenland.. De Müldelb. Crt. bevat een woord op zijn pas. Zij wijst er op hoeveel er in de jongste verkiezingsdagen gevergd is van de ambtenaren bij de posterijen. Van den hoogsten géëmploiëerde op het Postkantoor tot den eenvoudigsten bode, zij gingen allen vaak gebukt onder den stroom van circulaires, kranten enz., die over de hoofden der kiezers werd uitgestort. Zij toch moesten zorgen, dat alles ge regeld aan zijn adres kwamzij moesten zooveel mogelijk allen schijn van partijdigheid vermijden door te waken, dat niet het eene stuk voor het andere ging, tenzij het eerder bezorgd ware enz. Voor de medewerking, van haar ondervonden, moet ongetwijfeld een woord van lof aan die beambten worden gebracht. Men is zoo gewoon om iets, waarvan men dagelijks de gemakken en voordeelen geniet, te miskennen. Bij deze gelegenheid meenden wij, dat het een plicht der erkentelijkheid was om, tegenover de buiten gewone diensten op zoo'n uitstekende wijze, dit woord van waardeering te uiten. Damas beschrijft in het Vaderland onder de bekende rubriek „Haagsche Omtrekken7' o. a. een bezoek aan Scheveningen en het Badhuis, jl. Pinksteren gebracht. De volgende regelen zijn daaraan ontleend: „Maar ik treed, met dit zachte zomerweder, het Badhuis niet binnen, ook al lokken de frissche marmer-getinte gangen zoo verleidelijk naar de groote zaal, welke, stralend in haar nieuwen dos, en schitterend van goud maar toch stemmig van toon, me de zoete uren in herinnering brengt 11) D ANDERE. Door W. HEIMBURG. Sedert Charlotte's engagement was er geen woord meer gerept over het kopieeren van de schilderijen. Ook thans niet. Het scheen, alsof ze ezel en palet niet meer zien kon. Meestal zat zij, de ellebogen op de vensterbank, de handen onder het hoofd, in gedachten verzonken alle veerkracht scheen van haar geweken. En in de kamer daarnaast lag grootmama te bed. Eigenlijk ziek was zy niet; „zoo moede" zeide zy. Ik ging van Cbarlotte naar grootmama, en van grootmama naar Charlotte, met bezwaard hart vragend en vorschend, en de oude, afgeleefde vrouw glim lachte en verzocht my maar geduld met haar te hebben. Doch de jonge verloofde zag er uit alsof ze het leven moede was en zeide knorrig, dat ik maar moest heengaan. Soms had Charlotto een wonderlyk vroolyke bui en maakte spottend allerlei dolle plannen voor haar toekomstig leven. „Zie," liet ze er dan op volgen, „al die dingen kan ik doen, want ik krijg immers een schatrijken en goedgeefschen man! Op mijn koffievisites geef ik nog een taart meer dan de vrouw van den dominé en de zijde van mijn japon zal een rijksdaalder per meter meer kosten, dan die de vrouw van den postdirecteur aanheeft. Dat kan ik dan immers doen." En trof Frits haar in zulk een stemming aan, dan liet zij zich genadig door hem in de armen sluiten en trok hem aan zijn baard, noemde hem „Frederik den grooten," en wist hem door duizenden grappen en aardigheden in den zevenden hemel te verplaatsen. Meestal was zy echter stil en kortaf in haar spreken, soms zelfs onuitstaanbaar slecht geluimd. De goede uren werden steeds zeldzamer. „Maar, lieve hemel, Tonia, wat heeft Charlotte toch? vroeg haar aanstaande my half wanhopig. „Wat hindert haar eigen lijk? Wat ontstemt haar zoo? Misschien zyt gy wel haar vertrouwde." Ik schudde ontkennend het hoofd en jokte: „Neen, ik weet 't ook niet." En toch meende ik het daaraan te moeten toe schrijven, dat het haar hinderde, zooveel aan hem verplicht te zyn hinderde, hem miskend te hebben; of ja, eigenlyk wist ik het evenmin. En Kerstmis kwam en ging voorbij en had ware schatten in Charlotte's schoot geworpen. Het was werkelyk roerend, zooals Frits al hare wenschen op het spoor was gekomen en al het mogelyke gedaan had om haar een glimlach te ontlokken, en zy ze had letterlijk niets voor hem. Al ons praten en smeeken, dat zij iets, hoe klein ook, voor hem zou werken, was tevergeefs geweest. Wy kregen steeds hetzelfde antwoord: „Laat my toch mijn eigen zin doen! Zou ik soms een paar pantoffels voor hem maken, zooals Rika voor David? Laat mij niet rust wy zijn immers arm!" Zij gebruikte dan ook niets van al do ontvangen geschenken; alles werd ordelyk en geregeld bij al het andere in kast en latafel weggeborgenze droeg niets, ze liet alles ongebruikt. „Lotje," smeekte ik haar, „behandel hem toch niet zoo onbeleefd. Van den man, wiens vrouw ge wordt, kunt ge toch wel een geschenk aannemen en dragen, 't Is, alsof ge plan hebt eerlang het engagement te verbreken!" die ik daar doorbracht bij het genot van Duitsch bier en muziek uit (iermanje. Beiden uit het beste vaatje getapt: zoo zijt dan van mij gegroet, gij Manstiidt en München, gij München en Manstiidt! Dus blijf ik der verleiding weerstand bieden, treed niet binnen, en zet me neder op het breede terras. Zie, mijne longen zijn niet geschapen voor benauwde concertzalen of snikheete gaanderijen, en, bij al het filomeelgekweel, en al het lieflijk snaargestreel, dat me de zinnen mag bekoren, blijft mijne borst hijgen naar de open, de zilte, de opwek kende zeelucht, naar die lucht welke me voedt "als kostelijk tarwebrood, en me opwindt als schuimende champagne! DaAr wil ik toeven, avonden lang, vroolijk te midden mijner vrienden, of dwepend langs het onbezochte zij-padkoutend en schertsend met magen en gezellen, of, leunend over de breede leuning, in stil gepeins verzonken.... Thans, vóór ik de trappen afga en den voet druk op het woelige strand, richt ik nog eenmaal mijn oog naar het trotsche Badhuis, en zie het aan met een blik vol gestreelden trots en oprechte voldoening. De Hagenaars mogen het wel in eere houden, dat statige, breede gebouw, met zijne groote zalen en gezellige vertrekken, met zijne ruime gangen en zijn heerlijk terras. Zij mogen bedenken, dat het de eerste inrichting van dien aard is op Nederlandschen grond, die met hetgeen in den vreemde bestaat, kan wedijveren; dat het beheer daar gevoerd wordt met vaste, onbekrompen hand, welke weet wat „faire grand' is, en ook groot wil doen; dat hier te Scheveningen binnen enkele jaren een der hoofdpunten zal gevonden worden van de elegante Europeesche sociëteit, met al haar vermaak en met al hare vertering; in een woord, dat we hier die gewone Hollandsche bedeesdheid eens tegen den vreemdeling mogen afleggen, en hem met geen gering gevoel van zelfvoldoening toonen, dat ook ten onzen lande, en ter onzer stede, iets groots en schoons kan worden tot stand gebracht. Zeker, er bestaan nog andere, hooger doeleinden voor de liefde tot onzen geboortegrond, en we kunnen onze krachten gewis nog op ernstiger wijze besteden tot zijne verheffing; maar toch ook aan die welgekozen weelde op het brandpunt van ons Haagsche zomerverkeer hecht ik, zelfs met het oog op den vreemdeling, groote waarde. De Hollandsche vlag op zoo een prachtig Badhuis blijft voor mij ook dAAr de geliefde Hollandsche vlag! Ge zult eens zien, mijn lezer, hoe de Hagenaars, na „O neen," antwoordde zij, „dat zou ik niet kunnen. Maar laat mij toch mijn eigen gang gaan en plaag my niet zoo! Wat doe ik dan toch?" „Prinsesje," begon ik opnieuw, wees eerlijk en oprecht in Gods naamAls gij hem niet lief hebt dan is het nog niet te laat „Plaag my toch niet zoo," herhaalde zij stuursch, „en bemoei je toch niet met myn zaken! Ik weet best wat ik doe!" En in de nabijheid klopte een hart onrustig en toornig, met moederlyk instinct gevoelende, dat haar kind moest lijden. „Tonia! Tonia!" zeide mevrouw Roden met onmiskenbare ergernis, „ze houdt niet van hem! Wat moet dat voor een huwclyk geven? Al was hij nog zoo verliefd op haar mooi bakkesje, ééns moet hij tot inzicht komen. Ach, Tonia, waarmede heeft myn jongen dat verdiend?" En heimelijk droogde ze hare tranen, daar de „jongen" haar niet mocht zien weenen. En ze wilde er ook niets meer van zeggen, verzekerde zij, want toen ze die teere snaar eens even had aangeroerd, was hy buiten zichzelf geraakt van drift. Zóó al9 zijn Lotje bestond, was zij volmaakt naar zijn zin 1 Hij alléén zou later met het prinsesje buishoaden; met een huwelijk moest nooit een derde zich bemoeien; dat was een zaak tusschen twee menschen en niet meer 1 „Ik had hem zijn geheele leven nog niet zóó driftig gezien," besloot zijne moeder, „en hij kwam dan ook later by mij en viel mij om den hals. Maar juist die heftigheid wantrouw ik. Hy praatte maar zoo bout, om zijn inwendigen angst te onderdrukken. Daarvoor ken ik hem!" Zoo ging de tyd om. Het nieuwe jaar, het merkwaardige jaar 1870 was aangebroken; maar nog vermoedde niemand welke stormen aanstaande waren. In ons afgelegen hoekje van de wereld scheen de tijd stil te staanonder 9neeuw en ijs gingen Januari en Februari voorby en Maart deed den wintertooi van onze bergen smelten en de viooltjes in de tuin ontspruiten. In den koesterenden zonneschyn liep Charlotte langs den muur van het domein heen en weder om die geurende boden der lente te plukken. Op het balkon zat grootmama, zorgvuldig in kussens en dekens gepakt, de zachte lucht in te ademen. Bruine dikke knoppen vertoonden zich al aan de fijne takken van de hoornen, hier en daar prykte een voorbarig struikje reeds met een licht groen kleed, en in het verschiet strekten de bebouwde landen zich weelderig en veelbelovend uit. „Ik weet niet," zeide de oude vrouw, my aanziende, terwyl ik tegenover haar zat, „zie ik zoo slecht of zijt gy zoo veranderd? Waar is je rond gezicht gebleven?" „Ik hen heel wel, grootmamaatje; maar Charlotte ziet er niet goed uit." Ik keek het meisje na, dat voet voor voet langs den door de zon beschenen muur voortstapte, zich bukte en zich oprichtte en zich wederom bukte; en nu stond ze overeind en zag rechtuit, en Puck zette zich in razenden galop en sprong weldra tegen Frits op, die met vlugge schreden op zyne aanstaande toesnelde. Zij gat hem de hand, boog het hoofd, liet hem den arm om haar middel leggen en was even lusteloos en onverschillig als altijd. Hij sprak ijverig; zijn stem drong tot mij door, ai kon ik de woorden niet verstaan. Zij luisterde geduldig en nam haar zwarten sleep op. Langzaam wandelden zy huiswaarts. tlagelijksche aangename wrijving met de beschaafden uit andere landen, eene fijnheid van vormen, eene gemakkelijk heid van omgang, eene voornaamheid van toon zullen verkrijgen, die hen tot een voorwerp van afgunst moeten maken voor hun minder bedeelde landgenooten, welke hen voor aristrocraten en diplomaten zullen schimpen en hen daarom benijden. Ik heb den Hagenaar altijd gehouden voor een wereldburger in den dop; kruipt hij er nu uit, dan vliegt hij minstens zoo hoog als een goudlakensche faizant Maar de zee wacht me, zij die me reeds zoo ontelbare malen in haar armen slootGij waart mijne eerste liefde, o Zeeen nauw had ik de bakerluren afgelegd, of ik ijlde u reeds te gemoet, dribbelend met de voetjes door den in de zon gestoofden waterplas. En later, toen de ledematen waren aangegroeid en versterkt, en de onzekere stoutheid van den kleine tot overmoed was gestegen bij den jongman, toen stortte ik me, gansch den zomer door, driemalen daags in uw zilte, levenwekkende golven, en snoof uw water met wellust op, en rilde en trilde van dat onbeschrijfelijk weelderig gevoel, hetwelk den mensch aangrijpt, wiens krachten tot het toppunt zijn opgevoerd, en die zich het rijke leven door heel het lichaam voelt stroomen en bruisen En gij, geheimzinnige nachten, wanneer in het fluweelen Septem berdonker de wateren lichten en schitterden als eene zee van vuur, herinnert ge u hoe ge me dektet met uwe vleugelen, als ik kleed en hoed ter aarde wierp, om mij langzaam te vleien tusschen twee lagen van dat golvende goud, terwijl natte vonken spatten in mijn haar, en eene zachte beweging mijner armen heele vuurwerken schiep op het watervlak? DAar, in de verte, op het terras, ruischte de muziek, en wandelden de schoonen, en keuvelden de ouden, en snapten de jongenen ongezien, zwom de dartelste der dolfijnen aan hunne voeten in 3troomen van vonken en golven van licht Gedeputeerde Staten van Noordholland hebben bepaald: a. dat de jacht op waterwild in den kring, begrepen binnen den Westfrieschen Omringdijk, en in de gemeenten Petten en Callantsoog, zal worden geopend op Donderdag 15 Juli 1886 en in de overige deelen der provincie op Maandag 2 Augustus; b. dat de kooilieden, met uitzondering van die in de gemeente Texel, op wie deze bepaling niet van toepassing is, hunne kooi-eenden opgesloten of gehokt moeten houden „Neen, dat gaat niet langer zóó!" hoorde ik hem zeggen, toen zij de deur inkwamen. Eén oogenblik daarna waren ze in de voorkamer, waar ik mij haastte hen te begroeten. Hij zag er verhit en opgewonden uit en streek zich over den baard, wat hij altijd deed, als het een of ander hem bijzonder veel belang inboezemde. „Dat gaat niet langer zóó!" herhaalde hij, terwijl hij mij de hand toestak. „Daar moet iets op gevonden worden, Tonia! Help gij mij, Charlotte te raden, te overtuigen, dat 't het best is als we in Mei bruiloft vieren." Zij bad onverschillig naast hem gestaan. Toen hy bij de laatste woorden hare hand vatte, trok zij deze schielijk terug en werd haar gelaat met een purperen gloed overtogen. Zij antwoordde echter niet, maar haalde slechts zwijgend de schouders op. Ook hem steeg het bloed naar het aangezicht. „Waarom zouden we nog langer wachten?" vroeg hij. „Kyk, ik kan u niet zóó zien, zoo bedroefd, zoo neerslachtig. Alles, wat ge vroeger aardig en prettig vondt, kan u nu niets meer schelen. Ge leest niet, ge speelt niet meer op de piano, ge schildert zelfs niet meer! Als wij in Mei trouwen, kunnen we op reis gaan. Ge hebt eens gezegd, dat ge den Rijn zoo graag zoudt willen zien welnu, dan gaan we dien kant uit. Geniet toch het leven, wordt weer gezond cn vroolyk, mijn liefste Niet waar, Tonia?" Maar zij, die hij het liefst op zyne handen door het leven had willen dragen zij zweeg nog altijd. „Kom, zeg ja!" hernam hy op vleienden toon. „Ginds is alles in orde om u te ontvangen. De laatste kleinigheden bezorgen moeder en zuster; geloof mij, daar zal niets aan ontbreken! En als wij dan terugkomen, omstreeks den oogsttijd, is 't zoo koel en schoon hier by ons in het gebergte. Kom aan, zeg maar: Ja!" Hij had half schertsend gesproken, maar diepe, inwendige ont roering stond op zijn gelaat te lezen. Maar Charlotte zeide niet: „Ja!" Zy had zich halverwegen afgewend en keek uit het venster naar de schel verlichte muren van het kasteel, en zeide na een lange poos, zonder het hoofd om te kecren: „Zoo gauw kan ik niet decideeren. Papa is nog geen jaar dood." Hij zag mij aanangst en teleurstelling spraken uit dien blik. Met geen enkel woord drong hij echter verder by haar aan. Als. verluchtigd kwam het meisje van het venster terug. „Ik wil weer eens gaan schilderen," zeide zij opgeruimd, „en zal eindelijk eens gebruik maken van de vergunning om daar ginds het een en ander te kopiëeren. In die gele kamer han"t een stilleven, dat mij bijzonder aantrok. Ik zal er heengaan en vragen of ik morgen kan beginnen." En zij trad op den zwij genden, 9omber vóór zich zienden man toe en greep hem bij de kraag van zijn jas. „Geen gletscher, Frederik maar een stil leven; en als ge wilt, moogt gij het hebben, als het af is." Het was de eerste maal sedert langen tijd, misschien wel de éénige maal, dat ze op die wijs tot hem sprak. Hij vergat, dat zij het tydstip hunner vereeniging op kinderachtige manier in het onzekere had gelaten, vergat alles bij hare onverwachte vriendelijkheid. Een glans van geluk verscheen op zijn gelaat. „Wel zeker," zeide hij. „Schilder maar dat stilleven hoe eerder hoe liever, mijn beste!" (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1