van het tijdstip der gunning van de jacht op waterwild tot 1 September. Z. M. de Koning heeft thans zijne reis naar Neder land aldus geregeld, dat de Vorstelijke Familie 25 Juni van Wildungen naar Arolsen vertrekt, om over Scherfede- Winterswijk op 1 Juli a. s. te Soestdijk aan te komen. Het Departement van Marine zal de som van f 750 uitkeeren aan den ingenieur der Marine, die het beste ontwerp voor het te bouwen ramtorenschip vervaardigd. f Men schrijft ons van Texel, dd. 21 dezer: Volgens bericht van visschers dreven er niet ver van de kust heden vele battings en deelen, vermoedelijk van den deklast van een of ander schip afkomstig. Een partijtje van dat hout werd opgevischt en hier aangebracht. Het hout was aan een der einden met roode kleur gemerkt: C. x s. III." Men schrijft ons van Schagen, dd. 21 dezer: „'t Is weêr kermis. De geuren van poffertjes, wafelen, gedroogde scharretjes,?! enz. enz. streelen weêr de reuk organen der feestgangershet orgel bij den draaimolen vergast onze ooren gedurende acht zegge acht dagen, op de eeuwigdurende melodie van „de Schaatsenbaan;" tal van kramen lokken de duizende bezoekers van onze paarden markt (de drukste kermisdag) tot koopen uit; violen, bassen, cornets en pianino's laten, in verschillende localen, hunne voor de danslustigen verleidelijke toonen hooren, 't is overal gejoel, gewoel, muziek en marktgeschreeuw. „Welk eene dwaasheidroept ontevreden, de zwartgallige pessimist. Och! laat hem donker kijken en pruttelen. Misschien is wel op hem van toepassing het spreekwoord: „'t is de koe vergeten," enz. Uw verslaggever echter mag die drukte nog wol; hom is den gelukkigen tijd nog niet uit het geheugen, toen hem de kermisvreugd jaarlijks een paar schoenzolen, en ettelijke „achterwielen" kostte. Helaas! „die schoone tijd komt nooit weêrom," zegt, naar waarheid, het bekende straatliedje; doch ik kan, wat dat betreft, de zon zeer goed in het water zien schijnen, en schrijf er mijn verslag met niet minder opgewektheid om. En als ik nu zal mededeelen wat hier dit jaar zoo al te zien en te genieten valt, wil ik, als beleefd correspondent, de eer aan de dames laten, en aanvangen met de vermelding, dat hier bewonderd kunnen worden: „Zuleika, de schoonste vrouw der wereld;" eene „Prinses Marie," oud dertig Meimaandjes, zwaar zeven kilo;" eene „Valeska," Koningin van de Nacht (ge merkt de maan krijgt ook al concurrentie), en ,de Ster van Bohemen/ voor zoover mij bekend nog door geen astronoom waargenomen. Een gerucht, dat hier ook zou zijn gearriveerd de schoone zonder onderlijf, onlangs te Deventer van haar spullebaas weggeloopen, is niet bevestigd geworden. Zijn deze „natuurlijke zeldzaamheden" bekeken, dan kan men zich op andere wijze amuseeren. t Is alles Hemel!" zong van Alphen in zijn gedicht: „de Starrenhemel." Wat de vertegenwoordiging der kunst op de Schager kermis betreft, zou men kunnen uitroepen: „'t Is alles Hart!" Of hebben wij niet „Het groot Nederland sch Alcazar," onder directie van den heer P. Hart, met „Gvmnastiekers," „Metologische beelden," en geëmancipeerde dames, „in Grieksche en Romeinsche wapenrustingen?" En zal niet een tooneelgezelschap, onder directie van den heer W. Hart, in het lokaal van den heer C. Kos, de liefhebbers van iets akeligs, dit aanbieden in: „de schijndoode of de grafgewelven van het kasteel la Faille," of hen die aan eene gezonde leverschudding den voorkeur geven, die trachten te bezorgen door de opvoering van „Het Spookhuis, of mijnheer en mevrouw van Peperbus?" Trouwens, gelegenheid tot lachen zal er ook weder gedurende een paar avonden zijn in het lokaal van den heer W. Roggeveen Cz., alwaar, ouder fewoonte. onze oude kennis, de komiekzanger de heer De laas, zich niet onbetuigd zal laten. Ter markt waren aangevoerd 218 paarden. De prijzen varieerden van f 40 tot f 450." Voor de school met den Bijbel, die men reeds jaren voornemens was te bouwen te Oosterend op Texel, is Vrijdag 11. de eerste steen gelegd. Als eene bijzonderheid wordt medegedeeld, dat in de nu uitgetrokken Staatsloterij twee volgnummers met hooge prijzen zijn uitgekomen; op No. 2547 viel nl. in de tweede klasse f 20,000 en op No. 2548 bij de laatste trekking der vijfde klasse een prijs van f 1000 met de premie van f 30,000. De prijs van het gas is te Sneek gebracht op 7 cent de M8, terwijl de meterhuur is afgeschaft. De heer Visser van Hazerswoude heeft het mandaat voor Hoorn aangenomen. Het hoofdbestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw heeft den heer E. v. d. Gijp Barendregt, te Barendrecht, benoemd om met de heeren C. J. Van der Oudermeulen, te Wassenaar, en Th. J. Waller, te Anna Paulowna, in de verschillende districten en onderdeelen van Noord- en Zuidholland, een vergelijkend onderzoek in te stellen naar de tvpenschatting voor de herziening der belastbare opbrengst van de ongebouwde eigendommen en ook om na te gaan, of de aangenomen huurwaarde in overeenstemming is met andere provinciën. Eigen Haard bevat „Iets over Djambi in 1885" door den luitenant ter zee 2de kl. E. Coenen, met teekeningen van den luitenant ter zee 2de kl. W. J. Cohen Stuart, voorstellende: schets van de hoofdplaats Djambi, Djambi van de rivier gezien en gevecht van de Sampit en de gewapende sloep ter herovering van de kruisboot No. 12. Verder geeft Eigen Haard het portret van „onzen eersten wielrijder E. Kiderlen." Nadat reeds jl. Zaterdag en Zondag te Utrecht ver schillende Studenten-V^reenigingen réunies en feestvergade- ringen hadden gehouden, vingen gisteren de officiëele feesten aan. Ondanks het minder uitlokkende en voort durend met regenvlagen dreigend weder waren duizenden bij duizenden feestvierenden op de been. Utrecht zag er recht feestelijk uit. Geen huis zonder vlag en schier overal waren versieringen van groen, vlaggen en van geschilderde decoraticn aangebracht. Vooral de Ganzenmarkt is prachtig versierd met rotsachtige eerebogen, poorten en fonteinen. Daar en in de omliggende straten zijn de toel>ereidselen gemaakt voor een electrische verlichting. Het wemelde hier reeds vroeg van reünisten, aan de insignes herkenbaar en aan de faculteitskleuren, die ook aan tal van vlaggen, als wimpels bevestigd ot op andere wijze in het decoratief een plaats vonden Te 10 uren toog een talrijke schare naar de Domkerk, waar het 50ste lus trum der Utrechtsche Hoogeschool op waardige wijze werd ingewijd, met een redevoering van den rector-magnificus, prof. dr. J. A. Wyn.ne, dip in boeiende taal <1; belangw-qkkeud* geschiedenis der akademie tot na' de Fransohe overheersching in herinnering bracht. Spreker ontveinsde zich daarbij zijn verbazing niet, dat nog in deze eeuw, nog kort geleden, zinspelingen op een mogelijke opheffing der Universiteit zich deden hooren. Wij hoorden het maar begrijpen 't niet, sprak spreker. Zijn rede, met een indrukwekkende peroratie besloten, werd luid toegejuicht. Tal van autoriteiten, ook enkelen der ministers en ver schillende leden der beide Kamers, eenige commissarissen des Konings, de president van den Hoogen Raad enz., enz. woonden de plechtigheid bij. Ofschoon over het geheel de dieren en vooral de paarden veel liefde voor hunne jongen gevoelen, heeft eene merrie van den landbouwer G. P., te Oosterwolde, het bewijs geleverd, dat ook op dien regel uitzonderingen zijn. De merrie was zoo weinig met haar prachtig veulen inge nomen, dat het arme diertje onophoudelijk tegen de woede der moeder moest worden beschermd. Ten laatste is het deze in een onbewaakt oogenblik gelukt, het jong een doodelijken slag toe te brengen. Twee landbouwers te Stevensweert hebben een klacht ingediend tegen den wethouder J. S. dier gemeente, omdat zij dezen in beschonken toestand zijn tegengekomen. Voor een paar dagen had, naar de Veend. Crt. verhaalt, te Noordbroek een grappig voorval plaats. Iemand, die met een paard en rijtuig naar S. was geweest, wilde op den terugtocht, hoewel hij reeds duchtig van de vergun ning gebruik had gemaakt, nog een „zeupje" koopen en liet daartoe, bij een herberg gekomen, paard en rijtuig zoolang onbeheerd staan. Toen hij met zijn beneveld brein weer in den wagen klom, bemerkte hij niet, dat een grappenmaker paard en rijtuig had omgekeerd. Hij reed weg, kwam laat in den avond te S. terug en het paard begaf zioh instinctmatig weer naar de herberg, waar zijn meester 's middags had uitgespannen. Gelukkig was men daar nog op en hielp men den inmiddels ontnuchterden man, die niet anders meende dan dat hij betooverd was, weer op weg. Hij kwam daarna zonder ongevallen, maar eerst om ongeveer 5 uur in den morgen, thuis, tot vreugde van zijn vrouw en kinderen, die den geheelen nacht in de grootste ongerustheid op hem gewacht hadden. Dat in Nederland ook Hottentotten wonen, zal wel door niemand vermoed worden; men zou die menschen natuurlijk alleen bij de Kaffers en Boschjesmannen in Zuid-Amerika zoeken. En toch is onder de gemeente Guderkerk aan den IJsel een boerderij afgebrand, welke bewoond werd door.... P. Hottentot. „Wat vleescheters zijn wij Britten toch" roept de Pall Mali Gazette uit. Op de koloniale tentoonstelling passeerden jl. Maandag niet minder dan 80,294 personen het tourniquet, eene grooté menigte, maar deze aten ook niet minder dan 50,000 kadetjes, 5000 groote brooden. en 112,000 pond vleesch op. Dat wil zeggen ieder man, vrouw of kind at dien dag op de tentoonstelling bijna anderhalf pond vleesch. Hoe gevoelen de Vegetarianen zich daaronder. Brieven uit de hoofdstad. 17 Juni. Wat was het verleden week een geweldL' oploopje bij mij in de straat! Vóór het hooge, deftige woonhuis van mijnheer en mevrouw X. stond een hoop volks van belang, druk pratende en gesticulecrende en telkens met vinger ot hand naar het bedoelde buis wijzende, waaraan overigens volstrekt niets bijzonders te zien was. Doch dat is voor een Amsterdamsche volksmenigte ook niet noodig, om hier of daar „een standje" tc vormen. In de week na Paschen is het op den Dam vóór het paleis dag aan dag, soms tot na middernacht, zwart van de menschen, die het achtste wereldwonder staan aan te gapen, schoon het er in alle opzichten nog precies zoo uitziet als gisteren en eergisteren. Maar de bijzondere omstandigheid dat de koninklijke familie op het paleis vertoeft, doet deze schare leegloopers, met een volharding eener betere zaak waardig, daar het eene uur voor en het andere uur na onafgebroken op post blijven staan, ter voldoening vnn hunne gewoonlijk slechts matig bevredigde nieuwsgierigheid. Zoo zyn nu eenmaal de menschen, en de Amsterdamsche menschen vooral. Bekend is het verhaal van een man, die oen brug passeerde waar een groote menigte volks over de leuning in het water stond te kijken, en die op zijne vraag, of er iemand te water was gevallen, ten antwoord kreeg, dat dit gelukkig niet het geval was, maar dat er toch een ongeluk was gebeurd, want „ziet uwé, een meissie heit daar net zoo een kwartje in 't water laten vallen!" Nieuwsgierigheid en bemoeizucht behooren onder de sterkst sprekende trekken van het Amsterdamsche volks karakter. Het oploopje vóór het huis van de familie X. by mij ia de stiaat was er opnieuw het bewys van. Aan de woning zelve was niets te bespeuren, dat de bijzondere belangstelling der voor bijgangers kon gaande makenmaar toch was er sedert den vorigen avond eene bijzonderheid aan verbonden, die de nauw lettende aandacht der heeren en dames leegloopers naar hunne mcening volkomen rechtvaardigde. Een der bewoners, of liever bewoneressen, van het huis had namelijk in den afgeloopen nacht „zijn ,eigen te kort gedaan;" met welke euphemistische uitdruk king de volksklnsse hier een geval van zelfmoord pleegt tc om schrijven. Als een loopend vuurtje had zich dan ook dien morgen van huis tot huis het gerucht verspreid, dat Koosje, het welbekende, elegante kindermeisje van mevrouw X., zich dien nacht in den Buiten-Amstel verdronken had. Dien ochtend in de vroegte had men, na lang visschen en dreggen, haar lijk opgehaald. De familie was door de narigiieid van het geval heel en al van streek, wist het loopend gerucht cr met zijn gewone gedienstigheid bij te vertellenmevrouw vooral was letterlijk ziek van den schrik en vóór negenen had men dokter Smit al laten halen en naar den apotheker op den hoek om een zenuw poeder gezonden. Daar de treurige gebeurtenis zooveel opschudding in den omtrek had veroorzaakt en ik met de familie X. eenigszins van nabij bekend was, besloot ik des avonds als goede buur een bezoek in het veelbesproken huis te gaan afleggen, om van myne deel neming in het geval te doen blijken en naar den gezondheids toestand der familie te informceren. En bij die gelegenheid vernam ik nu de gansche droeve levensgeschiedenis van het arme Koosje, die ik hier als een waarschuwend voorbeeld voor vele ouders en dochters aan mijne lezers wil mcdcdeelen. Zij was wat men hier noemt een „buitenmeisje," gelijk er tegenwoordig in Amsterdam reeds zoo talloos velen gevonden worden en die er meer en meer in trek komen, omdat ze zich in den regel onderscheiden door zindelijkheid, vlugheid en een goed begrip van hare positie tegenover hare meerderen. Daar staan nu menigmalen wel een eenigszins boersche spraak en manieren tegenover, doch dit neemt men dan maar in 's hemels naam voor lief. Koosje Renters, het zoo noodlottig omgekomen kindermeisje, dat laatst in dienst van mevrouw X. geweest was, had van den aanvang af die „boersche" vormen al zeer spoedig weten af te leggen, en wie niet beter wist, zou haar stellig voor een stadsmeisje hebben aangezien. Op en top een damotje, als zy Zopdag» gekleed uitging. H.<Jaas, dat dametje-spelen werd juist de oorzaak van haar ongeluk, gelijk het reeds zoovclen harer lotgenooten heeft ten val gebracht. Koosje was nn zes jaar geleden uit haar Geldersch geboorte dorpje naar Amsterdam gekomen. Van alles wat er in die zes jaren met haar gebeurd was, was mevrouw X. volkomen op de hoogte, want het meisje had steeds met de meeste openhartigheid al haar tegenwoordig en vroeger wedervaren aan hare mevrouw medegedeeld. Het „prachtige" Amsterdam, die „verschrikkelijke groote stad," had het eenvoudige dorpskind al vroeg als met magnetische kracht aangetrokkenen toen zc zestien jaar oud was en haar belydenis gedaan had, was er dan ook geen houden meer aanze zou en ze moest naar Amsterdam, daar alleen had zij kans om hooger op te komen en hier op het dorp kon zy wel haar leven lang voor boerenmeid blijven spelen. Hare ouders gaven eerst na herhaalde weigering, en toen nog slechts met groote aarzeling, hunne toestemming tot het vertrek van hun j Koosje naar de hoofdstad, die stad met al haar verdorvenheid en haar verleiding. Moeder vooral zag haar met een bedrukt hart heengaan, want haar Koosje was in den vollen zin van 't woord „een knap stuk," ryzig van postuur, flink gebouwd en met een lief, vriendelyk gezichtje. Doch de advertentie in de courant was zoo uitlokkend geweest en liet zich zoo rooskleurig aanzienprecies iets voor Koosje, alsof 't voor haar geknipt was. In een stil en deftig gezin op de Keizersgracht te Amsterdam werd een Geldersch meisje gevraagd, van vyftien tot achttien jaar, om de werkmeid in alles behulpzaam te zijn en in de huis houding te worden opgeleid, voorloopig tegen een loon van tachtig gulden, met uitzicht op verhooging. Het was of 't Koosje voor de oogen begon te schemeren, toen zij in den geest eensklaps al die gouden bergen zag. Tachtig gulden wat een schat! Als ze 't maar een paar jaar in dien paradijsachtigen dienst uithield en dat zou zij zeker! meende ze in staat te zullen zijn om minstens half Amsterdam van hare spaarduitjes leeg te kunnen koopen. Ook hare ouders bezweken eindelijk schoorvoetend voor het' aanlokkelijk tafereel van al die heerlijkheid. In ieder geval was het te probeeren. Beviel bet Koosje niet, dan kon zy nog altyd terugkeeren: baar ouders huis bleef voor haar openstaan, dat wist zij wel, voegde moeder er by. Dadelijk werd er op de veelbelovende advertentie geschreven, het antwoord volgde spoedig, en Koosje kwam klaar. Drie dagen later zat ze, gepakt en gezakt, in een derde-klasse-waggon van den spoortrein naar Amsterdam. Het was in 't hartje van den zomer, toen Koosje te Amsterdam kwam; maar het moet dat jaar al een byzonder warme zomer geweest zyn, want de gouden bergen, die zij zich gedroomd had, smolten niet alleen spoedig weg, maar waren binnen veertien dagen in rook verdwenen. Hoe geheel anders deed hare omgeving zich in de werkelijkheid aan haar voor, dan zij zich die gedroomd had! Het eenvoudige dorpsmeisje zou op hare beurt door onder vinding de harde les leeren, dat het leven slechts uit een reeks van teleurstellingen bestaat. Thuis was het: vryheid, blijheid; hier, in haren stillen en deftigen dienst, moest zij onderworpen, bedaard en stemmig zijn en zich geheel naar de afgemeten ma nieren der oude lieden voegen, die zij thans had te gehoorzamen. Klachten naar huis durfde Koosje niet opzenden, na al haar dringen en dwingen om naar Amsterdam te gaan. Zij scheen er volstrekt niet te zullen aarden, en nu zy niet naar vader en moeder durfde schry ven en niemand had om haar leed tc klagen, vergoot ze des tc meer hare tranen in de nachtelijke eenzaam heid van haar zolderkamertje. Het duurde echter niet lang of zij kreeg vriendinnetjes onder de andere dienstmeisjes in de buurt, die baar al spoedig wisten te troosten in haar verdriet. Zij was wel dwaas om zich de nare streken van die oude brompotten zoo aan te trekkenzoo'n flinke meid, als zij was, kon in Amsterdam aan iederen vinger wel tien diensten tegelijk krijgen. Dat liet Koosje zich geen tweemaal zeggen. In plaats van door den zuren appel heen te bijten, besloot ze den minder aangenaam amakenden appel weg te gooien en eens tc zien of zij niet wat aannemelykers kon vinden. Zes weken na haar komst in de hoofdstad nam zy reeds weer haar vertrek uit het „stil en deftig gezin," waarvan ze zich zooveel heerlijks had voorgesteld. En nu begon zy, als zoovele anderen, den meer en meer gebrnikelyken zwerftocht dezer meisjes door alie richtingen van Amsterdam. Met haar lief ge zichtje en de innemende wyze waarop ze zich wist voor te doen, viel het krijgen van een dienst haar niet moeiljjk, en geregeld om het half jaar of de drie maanden, of korter nog, verwisselde zij dan ook van dienst, of eigcnljjk van „betrekking," zooals zij het noemde. IJdelheid was altyd een weinigje haar zwak geweest maar nu zy bemerkte, zulk een gewild persoontje te wezen, raakte haar hoofdjo heel en al op hol. Van hare Geldersche afkomst wilde zy liefst niets meer hooren, en de brieven naar huis werden hoe langer hoe zeldzamer. Het eerste jaar was de tocht naar huis nog een uitspanning voor haar geweest; het tweede jaar beklaagde zy zich het reisgeld, en den derden keer maakte zij zich met een praatje van het bezoeken harer ouders- af. Zy zouden haar nu niet meer herkend hebben. Koosje was op en top een stadsdametje geworden. Als hare goede moeder haar nu eens des Zondagsmiddags had kunnen zien uitgaan, getooid met een fraai gebloemd hoedje, fijne handschoentjes en een chique japonnetje naar den laatsten smaak Koosje vroeg nooit of iets voor haren stand paste, maar ot ze 't betalen konhad zij geld genoeg, dan kocht zy het en trok het aan. Dat dit zorgelooze, lichtzinnige leven op haar verderf zou moeten uitloopen, scheen ze niet te kunnen of niet te willen begrijpen, en er was niemand die er haar aan herinnerde. Hare vriendinnen deden het zeker niet; zy had ze nu bij de vleet, en vrienden ook, vooral omdat zy mooi, gezellig en goedgeefsch was. Van het vroeger beraamde plan tot sparen kwam niets; integendeel, door haar zocht tol pralerij en opschik was zij altyd in voorschot en zelfs was zy nog geld in vroegere diensten schuldig. Doch daar bekommerde zy zich niet ommooie kleéren en vroolijke avondjes was thans het eenige wat haar bezighield. Dat zij die „vroolyke avondjes" in slecht gezelschap, in verdachte cafdtjes en ijingeltjangels doorbracht, werd de oorzaak van haar val. Tegen zulk glad ys bleken Koosjes begrippen van eer en deugd op den duur niet bestand. Toen mevrouw X. de treurige waarheid hoorde, had de radeloosheid der wanhoop zich reeds van het eens zoo levenslustige Koosje meester gemaakt. Mevr. X raadde haar aan, terstond naar hare brave ouders terug te keeren en by hen heul en troost in hare diepe ellende te zoekenzij zouden baar zekerlijk niet verstooten. Doch die vernedering scheen haar te zwaar gevallen te hebben; en toen ze dus geen enkelen uitweg meer zag, en alles om haar heen stikdonkere duisternis was geworden, en geen meuscbelyke macht haar meer vermocht te redden, toen koos ze den dood boven de schande. Dien Vrijdagmorgen werd haar lijk nit den Buiten-Amstel opge haald. 't Was „een mooie dooje," verzekerden eenige vrouwen uit de groepjes, die den ganacben dag vóór het huis van me vrouw X het treurige geval stonden te bepraten. In den ochtend vooral was het een geweldig oploopje in mijn straat, dat heel wat gepraat en drukte gaf. Ik zou wel willen, dat het nog iets anders naliet. Amstelaar. Bultenlanda Prins Luitpold, die thans als regent voor den tegon- woordigen krankzinnigen Koning van Beieren het bewind voert, heeft drie zoon3 en ééne dochter. De oudste zoon Lodewijk, de toekomstige Koning, onderscheidt zich door zijn juridische en staathuishoudkundige gaven en is, evenals zijn vader, zeer populair. Hij gaat door voor zeer clericaal, terwijl zijn vader het meer met de middenpartij houdt. Minder populair zijn de beide jongere zoons, waarvan de eene, Leopold, met een dochter van den Keizer van Oostenrijk is gehuwd en de andere, Arnulf, een hooge betrekking ia

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 2