HANDELSDRUKKERIJ.
DE ABSTERDAMER, DAGRLAD VOOR NEDERLAND.
iBEsi vat Ainam naar Nel. Oost-Me en
KoslürthSé» Wel Te slap
Kosler's Kleine lintei te Sclagen
Molenplein 16 3.
Aflevering van Drukwerk geschiedt spoedig, net
uitgevoerd en tegen de billijkste prijzen.
Geregelde tiendaagsche expeditie
Informatiën te bekomen bij Mej. P. H. PRINS, Hoofdgracht 40.
Amsterdam. Keizersgracht 181H. PRINS Co
Proefzendingen gedurende 14 dagen gratis op aanvraag.
Gras- en Hooibouw.
W. J. BLITZ, Tandarts,
door geheel Indië, naar Padang, Deli en Atjeh eens in de 14 dagen (direct
zonder overscheping te Batavia).
Prijs f 2.50; fr. p. p. f 2.7 5. Singel 211, Amsterdam. Zij die zich, te beginnen met 1 Juli, abonneer en,
ontvangen het Blad van af heden tot 1 Juli Gratis.
Abonnementen worden aangenomen hij alle Boekhandelaren. Postdirecteuren en Courantciiombrengcrs.
Ontvangen: eene ruime keuze Amerikaanselic en
Dnitsche Graszeisen, die op proef worden verkocht en
geleverd, alsmede Fabriekzeiscn, die een weinig beslagen
zijn, voorƒ1.50; Aambeelden en Hamers, Zeisstccnen
en Strijkers, lange en korte Zciskolven, llooiharken
en Vorken, Machine-olie, lleiningscharen, Schapcn-
scharcii. Zichten en Sikkels (bijgenaamd Snikken) tegen
lage prijzen. Smeden en wederverkoopers rabat. Doeren
en Bouwgereedschap, Stremsel en Kleursel (Kerbet)
per kruikje 50 cents, Thermometers en Maatglazen,
onmisbaar bij het maken van boter en kaas.
N.B. Prachtige Kinderwagens, voor weinig geld
contant.
Amcrikaanschc Bnlringcn.
Jacob van Kampenstraat, 124, Amsterdam.
is iederen Donderdag, 's namiddags van 1 tot 3 ure,
te spreken wegens tandheelkundige operatiën en het
plaatsen van kunsttanden in het Hdtel Toelast te
Nieuwediep.
Ook is hij te spreken des Zaterdags in den Burg en
des Maandags in de Jager te Alkmaar, beide dagen tot
's voormiddags 11 ure; des Donderdags, tot 's voor
middags 11 ure, in het Hotel Vredelust te Schagen.
EEN TURKSCHE BRUILOFT.
Naar PASCAL DA VIP.
(Slot.)
Wij traden binnen en kwamen in een reusachtige zaal, waar
ongeveer dertig of veertig personen met gekruiste beenen op divans
zaten en deftig rookten. Midden in de zaal was een soort van
troon, uit rijk gestikte kussens en prachtige tapijten gevormd en
waarboven een hemel was aangebracht van zijden stoffen en
goudpapier; onder dien hemel zat een deftig grijsaard met zilver
witte baard die hem tot op zijn borst hing. Hy droeg een rijk-
geplooiden, groenen tal ar, die om zijn midden door een zijden
snoer dichtgeknoopt was, en zijn hoold was bedekt met een zeer
deftigen tulband van goudbrokaat en kanten. In zijn hand droeg
de grijsaard een kleinen staf met ivoor en paarlemoer versierd,
die hij eveneens hanteerde als de koningen op schilderijen dit
hnn schepter doen. Risat bey ging naar hem toe, boog driemaal
zeer diep voor den onden heer en kuste telkens zijn kleine, aris
tocratische hand, waaraan een prachtige diamanten ring flonkerde.
Na eiken kus bracht hij de hand des grijsaard aan zijn voor
hoofd. Ik volgde het voorbeeld van mijn geleider in elk opzicht.
Juist andersom als in de benedenvertrekken, waar een levendig
gesprek gevoerd werd, heerschte hier in de eerezaal een plechtig
en vervelend stilzwijgen, en de gasten, meest eerwaardige gestalten
met groote tulbanden, zaten op hun kussens als marmeren stand
beelden. Met gedempte stem fluisterde Risat mij in
wDie oude heer, waarde effendi, is een Scheik die in den
reuk van heiligheid staat, het hoofd van een derwischklooster in
Scutari, die heden hier den zegen zal uitspreken, omdat de bruid
uit Scutari is en hij haar familie op bijzondere wijze wenscht te
onderscheiden. Zoolang hij hier in huis vertoeft, heeft Mehemed
niets te zeggen; de Scheik is nu de hoofdpersoon."
Na een poosje brak de oude prelaat het stilzwijgen af en
vroeg hij met zachte stem, nadat hy ons eenigen tijd beschouwd
had: //Hoe gaat het u?"
Met een diepe buiging antwoordde Risat: //Wij danken u;
het gaat ons wèl, Allah zij dankWij hopen, dat ook uw hooge
persoon zich wel bevindt." Ik boog insgelijks en bromde eenige
onverstaanbare woorden in mijn baard.
Zonder op Risat's woorden te antwoorden, klopte de Scheik
in zijn handen en riep luide: //Derwisch Mohammed, derwisch
Mohammed, kom!"
Een jonge derwisch verscheen, kuste de hand van den grijsaard,
knielde en wachtte de verdere bevelen af.
z,Zeg dat men koffie voor de heeren brengt."
De derwisch stond op, kuste nogmaals de hand van den heili
gen Scheik en verliet, achteruit loopende, de zaal. Terstond
daarop kwamen twee negerslaven binnen, die ons, terwyl zy hun
linkerhand op de borat hielden, met de rechterhand het koffieblad,
met kopjes van doorschijnend poreelein in zilveren bekers, vol
eerbied toereikten. Twee andere bedienden brachten sigaretten
en vuur. Thans verstreek weder een gcruimen tijd in plechtig
stilzwijgen, dat slechts nu en dan door een orakelspreuk van
den Scheik afgebroken werd. Ook tot my richtte de heilige man
Firma T. UITERWIJK,
en» jBotertianciel,
Bekroond: Londen 1880,
Amsterdam 1884.
Prima fijne Grasboterkwaliteit
gegarandeerd zuiver en zeer geschikt
voor winterprovisie
Verzending in 4/8 of vaten van 20 kilo netto.
idem
1 1 6
10
Het verslag over den toestand der Kweekschool voor de Zeevaart
te Leiden wordt ditmaal voorafgegaan door eene zeer waardcc-
rende herinnering aan, en een welgelijkend portret van dr. A.
Rutgers Van der Loeff, den man, die den grond tot de Kweek
school gelegd, en deze door zijn volhardenden ijver, stalen wil
en helder doorzicht tot eene hoogte gebracht heeft, die terecht de
bewondering wekt van vreemden en inwoners.
Uit het verslag van den directeur blijkt, dat in den loop van
het jaar 1885, 578 jongens hunne eerste opleiding te Leiden ont
vingen, om van daar naar de opleidingsschepen overgeplaatst te
worden. Zes maanden duurt het verblijf aan de Kweekschool,
en in dien tijd ondergaan de knapen eene groote verandering,
in- en uitwendig. Waar bij de aankomst verscheidenen van hen
straatjongens in den echten zin waren en alleen volleerd in
allerlei kwajongensstreken, zijn zij bij het afscheid voor het grootste
gedeelte jeugdige en vry goed onderwezen militairen geworden,
die hebben leeren begrijpen dat het dragen van de uniform hun
den plicht oplegt, fatsoenlijk en ordentelijk te zijn.
Hoe moeilijk de karakterstudie is bij zulk een groot getal
jongens, laat zich denken, en de directeur deelt een paar staaltjes
meê, waaruit men leeren kan, hoe voorzichtig men met sommige
knapen wezen moet, en vooral niet te spoedig geloof moet hechten
aan hunne verhalen.
Een der jongens schreef aan zijne ouders eene briefkaart van
dezen inhoud:
/;Ik kan u melden dat ik frisch en gezond ben en het mij hier
goed bevalt. Nieuws is hier niet; alleen heeft een der jongens
zich in de gymnastiekzaal opgehangen. Uw lief hebbende zoon,
Gelukkig bereikte deze briefkaart hare bestemming niet, maar
werd nog aangehouden, voordat ze op het postkantoor bezorgd
eenmaal het woord en vroeg mij: //Vanwaar zyt gij?" en op
mijn antwoord: „Ik ben uit Staraboul, hooge heer," klonk het
zeer genadig: //Afferim, Afferim, oglum." (Bravo, bravo,
mijn zoon!)
Plotseling trad de gastheer de zaal binnen; eerbiedig bleef hij
bij de deur staan en eerst na de uitnoodiging van den Scheik
nam hij plaats, echter niet op den divan, doch op het tapijt. Na
eenige oogenblikken stond hij weder op en fluisterde, langs de
divans gaande, elk zijner gasten iets in. Allen stonden daarop
achtereenvolgens op, kusten de hand van den heiligen Scheik en
verwijderden zich. «Mehemed noodigt ons aan tafel," fluisterde
Risat mij in het oor, „ik hoop dat er wat goeds zijn zal." Mijn
vriend had gelijk, wij begaven ons naar een eetzaal en vonden
er het middagmaal; wij namen met ons vieren aan elke tafel
plaats en aten geheel alla turca, dat is zonder stoel, zonder
vork en zonder mes. Maar het diner zelf was voortreffelijk en
had in het eerste hótel van Pera niet beter kunnen zijn. Wij
kregen een nagenoeg cindelooze reeks van visch- en vleesch-
gerechten, zoete schotels, pillav, vruchten enz., waaronder een
aantal zaken, die ik zclls niet bij naam kende. Het levendige
gesprek stelde ons schadeloos voor de gedwongen stilte in de
staatsiekamer; het hoofdonderwerp van het discours was de hei
lige Scheik.
„Om u de waarheid te zeggen, Mehemed effendi, vind ik den
heiligen Scheik een der vervelendste menschen dien ik ooit
ontmoet heb!" riep een oud, dik heer in een eflendi-rok onzen
gastheer luid en ongegeneerd toe, en menig hartelyk Afferim
(bravo!) en Allah itschien boile dyr (waarachtig, dat is
hij!) weerklonk daarop van alle kanten.
De lieer des huizes stemde het gercedelijk toe en voegde er
by: „Wat zal ik u zeggen: mijn schoonvader geloofde, dat het
zonder den vervelenden vent niet goed zou gaan en daarom moest
ik hem wel vragen."
„Waar eet de Scheik?" vroeg een ander.
„Hij zit geheel alleen in een zaal en wordt bediend door de
twee derwischen die hij medegebracht heeft," zeide een Imnn.
„Als die hem echter daar ook, voor en na alles wat hij zegt en
zij aangeven, hem de hand moeten kussen, dan heeft hij zeker
een halven dag voor zyn maal noodig!"
„Och wat!" riep weder een ander uit, „de Scheik eet alleen
pro forma; hij leeft voor zijn heiligheid!"
„Neen, neen, heeren, dat moet ge niet denken," sprak Mehe
med, toen deze opmerking met gelach begroet werd, „de oude
man kan heel wat bergen, dat kan ik u verzekeren."
Het aangename maal was afgeloopen, een aantal bedienden
reikten ons waschwater toe en wij keerden weder naar de eerste
zaal terug, waar de Scheik, met zijn schepter in de hand, reeds
weder in eenzame majesteit troonde. De bedienden brachten
op nieuw koffie en sigaretten en allen luisterden eerbiedig naar
de woorden van den zilverwitten grysaard, dio door zijn middag
maal in een vroolijker stemming scheen gebracht te zijn en nu
spraakzamer was; hij vertelde menige interessante herinnering
aan den tijd der Janitzaren, vlocht er hier en daar een anecdote
in en verwaardigde zich zelfs den twee-klokkigen Mehemed te
was. Toen de jongén ondervraagd werd, wat hem bewogen had
dit te schrijven, antwoordde hij, het eenvoudig gedaan te hebben
om zijne ouders genoegen te doen; zij hadden reeds zoo dikwijls
gevraagd eenig nieuws te hooren, en daar hy nooit iets wist,
had hij dit verhaal, waarin zelfs geen zweem van waarheid was,
maar verzonnen.
Een tweede voorbeeld is een brief, geschreven door een der
jongens aan zijn oom en voogddeze zond den brief onmiddelijk
aan den directeur, met verzoek daarover inlichtingen te mogen
ontvangen, daar hij zyn neef, dien hij had leeren kennen als een
ondeugenden knaap, die noodzakelijk onder strengo tucht moest
staan, niet geloofde.
Oom en Tante!
„Ik ben drie weken in dienst, maar het bevalt mij niet, want
ik ben zoo ziek, reeds zoo bleek als een doode, en zeker sterf
ik binnen eene maand. Soms val ik maar zoo flauw en dan
gelooven ze nog niet dat ik ziek ben. 's Morgens moet je altijd
je kooi sjorren, en dat moet nog wel heel netjes wezen ook, want
anders moet je het overdoen. Je krygt er wel goed te eten, maar
je mag er niet altijd water drinken als je wilt. Er zyn wel meer
jongens die weg willen. De een laat zich afkeuren, de ander laat
zich wegjagen, en ik heb besloten dit ook te doen. Hoe zal het
van den winter gaan, als ik bij de tobbe mijn kleêren moet was-
schen? Als je hier niet goed oppast, krijg je straf, zoo heb ik
Zondag ook moeten thuis blijven en alleen mag je op Zondag uit
van één tot vijf uur. en verder de geheelc week niet. Ik ben
vast besloten, binnen een maand weg te gaan, want anders ga ik
dood, en gij zult zien dat ik het doe ook, cn dan ga ik onder
den boer dienen. Ik schrijf hier geen leugens, maar waarheid."
De schrijver van den brief was een jongen met een frisch en
blozend gezicht, die nog nooit ziek was geweest, maar wel ge
toond had, volleerd te zijn in allerlei kwajongensstreken.
Het was vermakelijk zyn angstigen blik te zien, toen hem
eenige vragen gedaan werden, waaruit hij begreep, dat zyn oom
kennis gegeven had van zyn brief. Toen hem zijn epistel ver
toond werd, smeekte hij om vergiffenis en zeide, dat hij het
slechts gedaan had voor de grap, om te zien welk gezicht oom
en tante zouden zetten, wanneer zij hoorden dat hy zoo uitteerde.
Eene ernstige vermaning, hem met een moeilyk te bewaren
ernstig gezicht toegediend, schijnt goed effect gemaakt te hebben,
want sedert dien tijd doet hy zijn besten is hij niet weêr gestraft.
In de Prov.Gron.Crt. schrijft iemand uit Noordbroek het volgende:
Ik wensch een steentje bij te dragen tot bescherming van een
der nuttigste dieren, die dikwijls onwetend mishandeld worden,
ik bedoel de hennen.
Wanneer deze een aantal eieren gelegd hebben, beginnen ze
broedsch te worden. Ze willen dan, zooals de natuur 't haar
ingeeft, jongen uitbroeden, 't geen niet altyd kan gebeuren.
In dit geval worden ze dikwijls op een al te ergerlyke manier,
in dc meeste gevallen onwetend, tot schade van den eigenaar, onder
water gehouden, somtyds tot stervens toe, en vervolgens onder een
vat of iets anders geduwd, om daar eenige dagen te zitten kleumen
cn hongeren. Dit kan niet anders dan zeer schadelijk zijn. Worden
ze dan, na eenige dagen, weder te voorschyn gebracht, dan zijn
de meesten nog altijd broedsch.
Beter is het, wat ik zelf bij ervaring heb, zoodra zij broedsch
worden, zc in een hokje te doen met traliën, opdat zij van het
licht en de warmte kunnen profiteeren en beschut zijn tegen
koude en regen. Men dient ze flink te voeden. Ze zyn dan ge
woonlijk met 3 a 4 dagen weder in normalen toestand, leggen
met een paar dagen weder eieren en blyven frisch en gezond.
De aangewende kosten worden ruimschoots beloond.
Het Berlijnsche bind, de Nationale Zeitnng, waarschuwt
tegen eene aardigheid voor kinderen, welke tegenwoordig veel
in chocolaadwinkels wordt verkocht en die misschien ook reeds
herwaarts gekomen of in aantocht is, n.1. doosjes met nagemaakte
Zwcedsche lucifers, bestaande uit suiker en chocolaad. Het is,
meent het blad terecht, niet raadzaam dit lekkers den kleinen
in handen te geven, omdat zy allicht leeren ook de echte lucifers
als iets lekkers en onschadelijks te beschouwen.
Het is te hopen, voegt de 's Hert. Crt. hieraan toe, dat die
„aardigheid" niet de grenzen oversteekt. Kleine kinderen zijn
toch genegen, als ze lucifers binnen hun bereik krygen, ze naar
't mondje te brengen. Nog niet lang geleden moest bij een onzer
kennissen voor zulk een „snoeperijtje" de geneesheer worden ont
boden. Gelukkig bad dc kleine dreumis de kopjes van Zweedsche
lucifers ingeslikt, want de dokter verklaarde, dat, zoo ze van
fosforlucifers waren geweest, alle redding te laat zou zyn gekomen.
plagen met zijn herhaalde huwelyken.
Op eens weerklonk nu een wonderschoon gezang, dat diep in
ieders hart drong. Op een teeken van den Scheik werd een
venster geopend en allen luisterden eerbiedig naar de uitnoodiging
tot het gebed, die de beide medgezellen van den prelaat, de
derwischen uit Scutari, van een minaret der naburige Mahalle-
moskee deden weergalmen. Een der derwischen zong tenor, de
ander bas, en hunne stemmen pasten prachtig bij elkander, nu
helder als een klok in verschillende melodieën uitbarstend, dan
weder harmonisch in elkander smeltend. Zoo klonk bet aangry-
pend schoon door den stillen nacht: „God is groot. Ik betuig
dat er geen God is dan Allah, en Mahomed is zyn profeet.
Komt tot den zegen, komt tot het heil! God is groot. Geen
God behalve Allah. Komt, komt tot het gebed!"
De gasten stonden op en gingen, de heilige Scheik door den
Iman der moskee geleid, vooraan, naar een groote zaal in de
benedenverdieping, waar voor elk der aanwezigen een bidtapijt
nedergelegd was. Ik schoof mijn tapyt eenigszins ter zijde en
zette mij, de zoogenaamde vrome houding aannemend, rustig
neder. Namas kylmassmissinis? (Bidt gij niet?) vroeg
mijn buurman. Abdestim jok, biraderim. (Ik heb de was-
sching niet waargenomen, broeder) antwoordde ik bedaard, daar
my zulks ook van dc deelneming aan het gebed ontsloeg. Men
weet dat dit het Turksche gebruik is, doch dat men dan toch
verplicht is later de schade in te halen. Benimde jok (Ik ook
niet) zei de ander, blijkbaar verheugd dat hij de eenige niet was
en zette zich naast mij neder.
Het gebed liep ten einde. De Scheik, geflankeerd door zijn
twee derwisschen, plaatste zich met de beide armen omhoog,
midden in de zaal, de bruidegom knielde voor hem neder, wy
allen kruisten de banden op de borst en plaatsten ons in een
halven cirkel om hen heen, terwijl de Iman reeds vertrokken
was om ook in den harem den zegen uit te spreken. Met luider
stem sprak thans de eerwaardige man een zalvende» zegen uit,
terwijl de gasten bij eiken zin met Am in antwoordden. Aan
het einde van zijn gebed legde hij den bruidegom de handen op
het hoofd, deed hem toen opstaan, kuste zijn voorhoofd en sprak
„Zoo ga in vrede, mijn zoonmoge Allah uw echt zegenen
en Gods barmhartigheid groot over u zijn. Ga, wy hebben u
Gode aanbevolen!"
Mehemed wierp zich op den grond en kuste de voeten van
den Scheik, toen maakte hy ook voor ons een diepe buiging en
daarop ging hij naar zijn harem. Een zwerm bedienden verscheen
en bood ons sorbet en sigaretten aan, terwijl de slaven ons onze
klcedingstukken overreikten. Ik kuste de rechterband van den
Scheik, die met een zegenwensch afscheid van my nam, en ik
begaf my met Risat bey huiswaarts. Toen wy afscheid van
elkander namen, sprak myn vriend lachend:
„Over een jaar moogt gij mij weder eens naar een bruiloft
van Mehemed vergezellen. Langer dan twaalf maanden duurt
de heerlykheid by hem nooit. Slaap wel, Selim bey! Allaha
ismarladik!"
Snelpersdruk van A. A. Bakker Cz., Nieuwediep.