HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieaws- en Advertentieblad voor Hollands Hooriertwartier. 1886. N°. 94. Vrijdag 6 Augustus. Jaargang 44. BEKENDMAKING. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal franco per post 0.90. 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. I Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke regel meer 16 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Ankerplaatsen op de verpachte visch- grondeti in de Zuiderzee. De BURGEMEESTER der gemeente Helder vestigt de aandacht van belanghebbenden op de in de Staatscourant geplaatste beschikking van den Heer Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, dd. 10 Juli 11., N°. 23 (met kaart), betreffende voor schriften tot bescherming der teelt en tot regeling der visscherij van schelpdieren in de Zuiderzee enz., en brengt ter kennis, dat afdrukken van die beschikking, in den vorm van aanplakbiljetten, op de gebruikelijke plaatsen in de gemeente zijn aangeplakt en ter inzage liggen in de Gemeente-Secretarie en in de Politie bureaus. Helder, 2 Augustus 1886. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. Binnenland, Het Vad. zegt, naar aanleiding van hetgeen Damas in t dat blad over het Amsterdamsche oproer schreef, dat het, wanneer iemand, met uitsluiting van elk ander gezichtspunt en elke mildere aandoening, krachtdadig herstel der ver stoorde rechtsorde en strenge handhaving van het bespotte gezag vordert, daartegen geen bezwaar heeft. Ook het Vad. keurt goed en verlangt, dat streng en onverbiddelijk recht worde gedaan, mits en hierop komt het aan dat er recht worde gedaan. Al wat naar willekeur zweemt, dient nauwlettend vermeden te worden. In tijden van beroering is het nog meer dan anders plicht, dat angstvallig tegen iedere afwijking van de paden des rechts worde En nu meent het Vad., dat er maar al te ligt bij de verontwaardiging, die het bedrijf der oproerlingen wekt, bij velen een verlangen binnensluipt om het met het recht maar niet te nauw te nemen. En dit acht het Vad. hoogst bedenkelijk. Recht moet gedaan worden, zoo, dat het ver trouwen ongeschokt blijft in den onpartijdigen rechter, die in den dienst des rechts niet door toorn zich mag laten beheerschen en ook den schijn van lankmoedigheid niet behoeft te ontwijken, zelfs wanneer hij geroepen is te waken 30) DE ANDERE. Door W. HEIMBURG. Op zekeren avond, toen de zon reeds lang onder was, kwam Anita, op hetzelfde oogcnblik, dat de brievenbesteller my een veldpostbrief ter hand stelde aan het adres van de vrouw des huizes. Anita wilde my spreken en ik liet haar beneden in de kleine zykamer gaan, daar Charlotte boven piano speelde. Wacht even," verzocht ik; «laat mij mevrouw Roden eerst dezen brief geven." En ik ging naar de huiskamer, waar moeder en zoon nog in het duister bij de kachel zaten te praten. «Wie komt daar?" riep de onde dame. „Ik hoor 't al aan haar stap 't is onze Tonia!* „Ja. En verbeeld u, mevrouw -ik kom met een brief, met een veldpostbrief voor u!" „Wat zegt ge?" vroeg zij, de hand er naar uitstekende. „Schel even, Tonia, laat Rika de lamp aanstekenEen veldpostbrief aan mij? Ik ken geen levende ziel daar ginds, halve onzen David en George van den opperhoutvester, en die Van wien is hy dan toch, Tonia?" „Ik weet het wezenlijk niet," betuigde ik, terwyl ik naar Anita terugging. „Zoo, Anita, daar ben ik! Wat wilt ge?" „Freule van Werthern," hief het meisje aan, „de kamerheer van Oertzen is straks aangekomen morgen wil bij de gravin een bezoek brengen, geloof ik. Hij was blykbaar erg uit zijn humeur en vroeg hoe het kwam, dat de gravin niet rustig boven in hare vertrekken was gebleven. Ik zeide dat zij zich zoo akelig, zoo eenzaam bad gevoeld en daarom naar hare zuster was gegaan. Misschien hebben ze daar ginds te R. ook wel iets gehoord van wat alle menschen hier aan elkander vertellen, dat mijnheer Roden en de gravin weer verzoend zijn en dat het niet onmogelijk zou wezen, dat zij dat vorstelyke huwelijk maar voor goed vergaten en alles bij het oude bleef. Maar dat schijnt mevrouw de hertogin erg gevaarlijk toe, want de prins is alles behalve ingenomen geweest met die bemoeiingen van hoogerhand. Om kort te gaan, freule van Werthern, uit de vragen van den kamerheer heb ik zóóveel kunnen opmaken, dat men de gravin in elk geval van dat denkbeeld moest trachten af te brengen, want als de prins zoo dikwyls en zoo gemakkelijk gelegenheid had haar te zien, beloofde dit niet veel goeds voor zyn aanstaand huwelijk." „Lieve Anita," zeide ik, „als die twee menschen samen willen trouwen, zal zelfs de hertog het niet verhinderen. Maar 't is nog zoover niet. Mynheer Roden is ziek en de scheiding van myne zuster nog niet uitgesproken." „Ik wilde 't u maar meêdeelen, freule van Werthern. 't Is alsof het myn geweten eenigszins ontlast, als ik de gravin van hulp of dienst kan zijn. Ik heb haar in het voorjaar al de brieven van den prins gebracht „Dat heb ik al lang geweten," zeide ik op bitteren toon. t Spyt my nu," hernam zy zacht,'„maar ik ben ook niet vry om te doen en te laten wat ik wil. Ge kunt niet gelooven, hoe vurig verliefd de prins was en hoe de gravin door haar uiterlijke koelheid dat vuur wist aan te blazen." „Berouw kan nu niets meer ongedaan maken, Anita." Zy bleef nog even aarzelend bij de deur staan, maar ging toen heen, waarop ik naar de huiskamer terugkeerde. Bij den eersten blik zag ik reeds, dat de veldpostbrief, die vóór mevrouw Roden voor het behoud der verstoorde maatschappelijke orde. Het is zijn moeielijke, maar zijn dure plicht, kalm en onwrik baar te blijven in een tijd, waarin de opgezweepte harts tochten zoo licht het oordeel benevelen. Deze herinnering acht het blad niet overbodig, om meer dan ééne reden. De aanleiding is groot om bij deze gelegenheid, nu de rampzalige vruchten der volksopruiing gebleken zijn, met de volksmenners eens flink af te rekenen en hen te doen boeten voor al het kwaad, dat is verricht. De openbare meening wijst vooral op Domela Nieuwenhuis als den schul dige. Maar de rechter zal niet vergeten, dat in elk geding alleen gestraft mag worden naar den eisch van het feit, waarvoor de aanklacht is ingediend. Bovendien mag niet vergeten worden, dat onze strafwetgeving, die de wetgever nog maar zeer korten tijd heeft toe te passen, naar de communis opinio der rechtsgeleerden en naar het votum onzer Wetgevende Macht, onherroepelijk veroordeeld is, en dat gewichtige beginselen van die wetgeving, ja feitelijk nog kracht van wet hebben, maar eigenlijk allen hechteren grondslag, allen morelen steun missen. En nu wil het ongeluk, dat juist sommige vervolgingen der laatste tijden toepassing vorderen van wettelijke bepalingen, die zich voor de wetenschap het raoeielijkst laten verantwoorden en die in onze nieuwe wetgeving het stelligst zijn veroordeeld. De Noordhollandsche Vereeniging Het Witte Kruis heeft een prijsvraag uitgeschreven voor een in populairen vorm gesteld, beknopt geschrift „over de waarde van de gezondheidsleer voor het leven." Het best gekeurde ant woord ontvangst f 100, blijft het eigendom der Vereeniging, mag niet grooter zijn dan 2 tot 3 vel en zal zeer algemeen verspreid worden. Antwoorden vóór 1 Januari 1887. Bij de jl. Maandag te Enkhuizen gehouden aanbe steding voor de vergrooting van de haven (raming f 100,000) was minste inschrijver J. Kooij, te Amsterdam, ad f 83,675. Thans, zegt het Vad., is 't een feit, dat het gezant schap van Turkije bij ons Hof wordt opgeheven. De zaak gelastigde van dit rijk te 's Hage, De Loghadés Effendi, vertrekt vermoedelijk reeds den 12 dezer naar Turkije. Jl. Dinsdag morgen had er te Moordrecht een treffend ongeluk plaats. Een landbouwer uit den Alesanderpolder, A. Van der Knijf, met zijne vrouw in een tilbury gezeten, op tafel lag, iets zeer bijzonders behelsde, want de goede vrouw scheen buitengewoon opgewonden en wierp mij zulk een wonder lijken vragenden blik over haar bril toe, alsof zij mij op de eene ol andere zware overtreding betrapt had. Frits was verdwenen. Voorshands vermoedde ik echter nog niet, dat de inhoud van den brief mij zoo mi aanging en ik vroeg dus niet anders dan: „Toch geen slechte berichten?" „Neen, maar onverwachte berichten, Tonia! Gij hadt wel wat meer vertrouwen in mij kunnen stellen." Ik zag verbaasd op. „Over wie of wat handelt die brief dan „Over u." „Over mij?" „Hier is ook een brief voor u, die in den mijnen was gesloten. Hij bevat een huwelijksaanzoek." „Voor mij?" Ik lachte op eens zoo hartelijk, als ik in langen tyd niet gedaan had. „Maar kind, dat is toch niet iets om zoo dwaas te lachen!" zeide de oude vrouw, min of meer verstoord. „Maar van wien dan toch? Het zal zeker een vergissing zijn Charlotte zal de bedoelde persoon wezen." „Niet zoo voorbarig! Ga zitten, dan zal ik u den aan my gerichten brief voorlezen." Vol verwachting nam ik plaats. „Hij ia onderteekendj: Van Breuken, kapitein bij het Xde regiment." En by het uitspreken van dien naam zag zij mij vorschend aan. „Ja, dien ken ik wel," antwoordde ik stotterend. „Hij was papa's adjudant en kwam dagelyks bij ons aan huis. Maar hij zal zeker Charlotte meenen." Zij brak myn woorden af door met voorlezen te beginnen: Geachte mevrouw! Het zal u verwonderen, dat de ondergeteekende, ofschoon u geheel onbekend, het waagt de pen aan u op te nemen en wat nog meer zegt, met een dringend verzoek tot u te komen, voor welks vervulling hij u altijd dankbaar zal blijven. Ten uwen huize woont de dochter van mijn helaas te vroeg gestorven chef, freule Antonia Van Werthern. Ik geloof m\j niet te vergissen, als ik onderstel, dat gij, geachte mevrouw, de plaats van moeder by de jonge dame vervult, en daarom wend ik my het eerst tot u. Ik bemin freule van Werthern reeds lang; haar lief uiterlyk heeft mij niet minder bekoord dan haar zachtzinnig karakter, en zoo ik my tot dusver bescheiden op den achtergrond hield en haar mijne genegenheid niet liet blijken, geschiedde dit alleen, wyl ik te weinig bezat om het dierbare meisje een onbezorgde toekomst aan te bieden. Voor veertien dagen ben ik echter kapitein geworden, ik bezit eenig vermogen en behoef nu niet langer te wachten, freule Van Werthern mijne hand aan te bieden. Misschien schudt gij het hoofd over de dwaasheid, in oorlogstijd aan liefde en trouwen te denken maar juist hier doet het verlangen zich krachtiger dan ooit gelden, om baar te zeggen dat ik haar liefheb en te weten dat ze myner in vriendschap gedenkt. Zoo zend ik inliggend schryven aan u, met verzoek het freule Van Werthern te overhandigen Zij zweeg en ik ook. Het duizelde mij voor dc oogen; het was zoo'n nieuw vreemd gevoel voor mij, dat iemand mij op die manier liefhad! Mij, „de andere!" zou het wezenlijk mogelijk zyn, dat iemand zyn oog op my had laten vallen? „Op mij?" mompelde ik onbewust half luid. Mevrouw Roden stond op en ging naar de zy kamer. Haastig geraakte door liet schrikken en steigeren van zijn vierjarig paard in de sluis aan den IJsel. De heeren De Witt en Noot en de schippers T. De Graaff en B. L. Van Thoren mocht het gelukken de vrouw te redden, die zich weinig bezeerd heeft, doch de man verloor, ook door het slaan van het paard, het leven. Ook het paard verdronk. Alge meen is de deelneming in den dood van den man, vader van acht kinderen. Men schrijft uit Avenhorn: „Het hooi is hier vrij goed binnengehaald. Er is veel gewonnen; men rekent door elka&r op 2 koevoeder per hectare. Dank den velen regen en het zachte weer van den laatsten tijd is er ruim gras, zijn de veehouders in dit opzicht vooreerst gerust, en is het gemaak bevredigend. De kaasprijzen, hoewel niet hoog, zijn over het algemeen niet zoo ongelijk en daarom ook beter te noemen dan verleden jaar. De veestapel is gezond. Van ziekte onder de varkens verneemt {men hier nog niets, maar wat veldvruchten betreft," onder de zomeraardappelen komen reeds vrij wat zieken voor. De boonen en erwten, kool- en knolgewassen staan uit muntend. Mosterd, haver en andere zaderijen hebben nogal van den wind en zware regens geleden; daarvoor is thans droog weêr zeer gewenscht. Hoeveel de vruchtboomen aanvankelijk beloofden, zullen alleen winterperen en appelen aan de verwachting voldoen." Jl. Dinsdag is te Avenhorn een man door een stier, dien hij naar de stierenmarkt te Beemster zou brengen, zoo zwaar gewond, dat men voor zijn leven vreest. Uit Opperdoes wordt gemeld: „Terwijl Herke Zwaan, een oppassend jong man van 25 jaar, bezig was eenig akkerwerk te verrichten, viel in zijne nabijheid een kind te water. Om het kind te redden, sprong hij te water, doch moest zijne menschlievendheid met den dood bekoopen. Het kind werd met levensgevaar door een paar andere werklieden gered." „Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan." Hierop was dezer dagen blijkbaar de Gemeenteraad van Hengelo (Gelderland) bedacht, toen hij in dezelfde zitting een verloskundige en een doodgraver benoemde. greep ik den brief. Ja, daar stond het, en daar lag ook de andere: „Aan freule Antonia Van Werthern." Met een ongekend welbehaaglijk gevoel nam ik het eenvoudig couvert op; 't was niet de zaligheid, die het hart van een meisje doortintelt, als ze een aanzoek ontvangt van den man, wien haar hart reeds behoort daaraan dacht ik niet; het was iets anders. Zóó moet de bloem zich gevoelen, die onopgemerkt onder struikgewas is ont loken en waarop plotseling een zonnestraal valt. Ik was hem zoo dankbaar, den schrijver van dien brief, dien ik wel duizendmaal had gezien, zonder iets te ver moeden van wat er in zijn hart omging. Duidelijk zag ik den slanken blonden man voor mij, stil en ernstig en altijd beleefd, zich steeds beijverend de tevredenheid van zyn superieur gaande te maken; en ik herinnerde mij ook nog, hoe hy mij bij de begrafenis van mijn vader met tranen in de oogen de hand had gedrukt. En had die man mij lief? Ik bleef een geheele poos met den brief in de hand staan, eer ik kon besluiten hem te openen, en toen las ik trouwe, hartelijke woorden. Hoe was 't toch mogelijk? En nu ging ik eindelijk de trap op naar Charlotte. Zij had licht aangestoken en zat te schrijven. „Mijn hemel, wat hebt gij?" vroeg zij, my verwonderd aan kijkende. En stamelend vertelde ik het haar en liet haar den brief zien. „Van Breuken! Wel, wel! Daarom dwaalde hij dus altijd zoo eeuwig lang in de vestibule rond. Nu, dat's een groot geluk, ik feliciteer je! Zoo oppervlakkig beschouwd, past ge goed bij elkander." „Mijne gedachten namen op eens eene andere wending. „Ik ken hem niet genoeg," antwoordde ik, „en ik houd ook niet van hem." „In 's hemelsnaam, begin nu daarmee niet!" riep zij. „'t Is immers een vreeselijk groot geluk voor je, Tonial" „Ik heb zoo mijn eigen opvatting van het geluk," merkte ik aan. „Misschien zoudt gy liever een kostschool willen opzetten of ergens buiten gemeubileerde kamers verhureü „Liever dan een braaf man bedriegen." „Hoe meent ge dat?" vroeg zij. „In welk opzicht zoudt ge hem bedriegen? Omdat ge aan dien uit de lucht gevallen minnaar tot hiertoe in het geheel niet gedacht heb en hem dus ook niet kondt liefhebben? Maar hij heeft u lief en dat is voldoende." „Ik kan u al mijn redenen niet zeggen, Charlotte, maar geloof vrij, dat ze op goede gronden steunen en doe maar geen moeite mij over te halen." Zij wierp mij een vorschenden blik toe. Toen zeide zij lang zaam: „Is je hart misschien niet meer vrij?" En toen al het bloed mij naar het voorhoofd en de wangen stroomde, knikte zy mij toe met een lang gerekt: „O zoo!" Maar denk er toch nog eens kalm over na, Tonia: één vogel in dc hand is beter dan tien in de lucht! Vraag het maar aan je verstandige vriendin beneden; zij zal 't je ook wel aanraden." Ik antwoordde haar niet, maar kreeg inktkoker en pen en schreef hem af. Hoe dankbaar was ik hem! Waarom ik zijne hand weigerde, kon ik hem natuurlijk niet zeggen, evenmin als ik zijn eerlijk hart wilde bedriegen door hem het mijne te geven, waarin zelfs het kleinste plaatsje niet voor hem was overgebleven. Ik schreef in vriendelyke bewoordingen en wenschte hem verder in alle opzichten het beste. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1