HËLDERS€HE
MEIJWEDIEPER COLRAKT.
en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°.101.
Jaargang 44.
Zondag 22 Augustus.
Uitgever
A. A. BAKKEE Cz.
„Wij huldigen,
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
Prijs der Advertentièn: Van 14 regels 60 cents, elk*
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
franco per post 1.20.
B
UREAU: MOLENPLEIN.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnenland.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant zegt in een artikel,
getiteld: „Een gevaarlijke eisch," er verwonderd over te
zijn, dat voorstanders van het algemeen stemrecht de jongste
wanordelijkheden te Amsterdam aangrijpen als een middel
om van de voortreffelijkheid van hun stelsel te overtuigen.
Zoo de Werkmansbode, geschreven door den heer Heldt,
lid van de Tweede Kamer. Deze is van oordeel, dat het
volk, als men het recht geeft, mede te werken tot de keuze
van den Gemeenteraad en de Staten-Generaal, zich op de
hoogte stellen zal van de beteekenis en den invloed dier
beide machten in de gemeente- en Rijkswetgeving, terwijl
het bewustzijn van tot hare samenstelling te hebben mede
gewerkt, of het recht tot die medewerking te bezitten, alle
beweren van onderdrukking den pas afsnijdt, de geest van
verzet tempert en tot gehoorzaamheid aanmoedigt aan de
wetten, tot wier totstandkoming zij indirect hebben mede
gewerkt. Het volk zal dan gaan inzien, meent de heer
Heldt, dat dikwijls geheel andere invloeden dan onderdruk
king en willekeur de toestanden beheerschen.
Waarom, zegt de N. Rott. Crt. ironisch, het niet reeds
veel vroeger ingezien? In een stembiljet bezit men het
aangewezen middel om aan het volk een gezond inzicht te
geven in de zaken des lands, en men laat het ongebruikt.
De hechtste dam tegen gevaarlijke invloeden, die een volk
medeslepen, is een dam van stembiljetten, en men haast zich
niet dien op te werpen. Het onnoozele stembiljet heeft
het vermogen, de volkshartstochten te ketenen, en men
laat ze tot geweldige uitbarsting komen.
In ernst gesproken, schrijft de N. Rott. Crt. verder,
hoe is het mogelijk, dat eene gemoedelijke verblindheid
zóóver gaan kan als die van de Werkmansbode? Men
toont zelf aan, welke averechtsche begrippen er nog onder
de massa heerschen; hoe van de kennis, die noodig is om
over de zaken des lands te oordeelen, zelfs de allereerste
beginselen bij haar ontbreken, en men wil haar aandeel
geven in het bestel van die zaken. Wat meer is: men ver
16)
INT -A. IST A..
Door GOLO RAIMUND.
De Grieksche vrijheidsoorlog trok toen de aandacht van geheel
Europa; de soldaat had daar de gelegenheid uit te munten en
Paul liet die niet ongebruikt voorbijgaan. Maar zelfs de onder
scheidingen, de schitterende bevorderingen, die hij kon meêdeclen,
konden den vader niet verzoenen. Mijnheer Borbeck, hoewel hij
in het laatste oogenblik van zyn leven aan zijn zoon dacht en
een groet voor hem overhad, liet een testament na, waarin Paul
het minste, wat de wet voorschreef, werd toegezegd, en Siegmund
tot universeel erfgenaam werd benoemd.
De datum van het testament toonde aan, dat het dadelijk na
de vlucht van den zoon was gemaakt; het liet zich moeielijk
uitmaken of de heer Borbeck later, in zijne laatste oogenblikken
anders had gedacht. Een broederhart zou in den warmen, bijna
angstigen groet van den stervende, dien hij voor den verwijderde
zoon achterliet, eene herroeping van de harde maatregelen hebben
bespeurd, en zoo, was het al niet uit eigen beweging, afstand
hebben gedaan van de hem toegekende voorrechtenmaar Siegmund
dacht er anders over. Hij berichtte zijn broeder vaders dood
met mooie en hartelyke woorden en bracht nauwkeurig den groet
over, maar hield zich met dezelfde nauwgezetheid van geweten
aan den letterlijken inhoud van het testament, dat Paul tot een
arm man maakte.
Dit was eene schrede, die verschillend beoordeeld werd, zoo
verschillend, als men doorgaans over Siegmunds geheele karakter
dacht. Diegenen, bij wien hy gold als de open streng rechtvaardige
man, die het harde gebod zyns vaders, zelfs tegen zijn eigene
begeerte, ten uitvoer bracht, dachten dus niets kwaads van hem
maar anderen, die zoowel de oprechtheid zijner broederliefde als
die van zijn geheel trouwhartig schijnend karakter betwijfelden
en verdachten, gold de aanvaarding der erfenis als de zekerste
bevestiging hunner ongunstige meening.
Het allerminst trok hy het zich aan, die er in betrokken en
gemoeid was; Paul gevoelde het verlies van het erfdeel niet,
slechts dat zijns vaders, wiens zegen hij zelfs niet meer vernomen
had. Rijkdom had hem nooit aangetrokken, en met de oprechtheid
en goede trouw, die hij als man nog van zijne kinderjaren had
overgehouden, zag hy in al het doen van zijn broeder iets geheel
natuurlyks, dat vader zoo geboden had. Siegmund was hem dus
niet vreemder, noch minder dierbaar geworden, integendeel, in
Pauls brieven sprak zich dikwijls uit een hartelijk verlangen
naar zijn vaderland en de vrienden zijner jeugd. Ondertusschen
scheen Siegmund de leegte en de stilte van het huis, die door
den meer gevorderden leeftijd van mevrouw Van der Mculen
duidelijk merkbaar werden, daardoor te willen verdrijven dat hij
er eene jonge vrouw binnenleidde. Het meisje, waarmede hij
zich verloofde, muntte noch door beminnelijkheid en verstand uit,
noch door bekoorlijkheid en schoonheid; maar zij had een groot
vermogen te wachten en de overvloed van geld wierp letterlyk
den eenigen glans op hare onbeduidende persoonlijkheid. En
zelfs deze glans was bedriegelijk; de rijke oom, voor wiens erf
genaam zy doorging, kreeg den inval op zijn ouden dag nog eene
jonge vrouw te nemen en zyne nicht, die reeds Siegmunds bruid
was, bleef niets over dan de liefde van haren verloofde. Deze
echter indien woordhouden hetzelfde betcekent als liefde
bleef haar ook over; Siegmund huwde haar ondanks de verloren
erfenis, tot niet geringe verbazing van hen, die het huwelyk van
den beginne ai voor eene speculatie hadden gehouden.
Siegmund was echter slimmer dan zy allen, een echt koopman,
dien niemand kon doorzien. Was het werkelijk eene speculatie,
en daarby nog eene mislukte, dan moest ten minste het crediet
gered worden ook zyne vijanden moesten toestemmen, dat
klaart uit die onwetendheid en die verkeerde begrippen
het gewelddadig verzet tegen het openbaar gezag, en men
eischt, dat aan deze handen het stemrecht zal worden toe
vertrouwd. Geef zegt men het volk stemrecht; het
zal wel leeren het te gebruiken. Alsof niet het eenvoudigste
gezond verstand ons zeggen moet: keer het om; laat het
volk eerst leeren wat het noodig heeft te leeren, om van
het stemrecht een oordeelkundig gebruik te maken, en
vraag d&n voor dat volk om stemrecht. Het recht om aan
de samenstelling der vertegenwoordigende lichamen deel te
nemen is een zeer gewichtig recht. Van de wijze, waarop
daarvan gebruik wordt gemaakt, hangt het wel en wee van
het vaderland af. Dit schijnt maar al te lichtvaardig uit
het oog te worden verloren. Hoe andere kan men eischen,
dat het opgedragen worde aan hen, die nog leeren moeten
het te gebruiken? Misschien heeft de Werkmansbode aan
een volksspreekwoord gedacht: al doende leert men. Maar
men leert dan gewoonlijk, merkt de N. Rott. Crt. aan,
met veel schade. De onbevoegde kiezers zouden al aanstonds
hen, die reeds geleerd hebben hun stembiljet te gebruiken,
geheel overvleugelen. Hunne stem zou alles overheerschen.
Er kan dus geen sprake zijn van misslagen, die weinig
zouden uitwerken, omdat er voldoend tegenwicht zou worden
aangebracht. Neen, de handelingen van hen, van wie de
misslagen te wachten zijn, zouden beslissend wezen. Mogen
daaraan dan land en volk worden blootgesteld?
De feestviering bij gelegenheid van het lOjarig bestaan
der Rijkslandbouwschool te Wageningen op 8, 9 en 10 Sep
tember a. s., is thans in hoofdzaak geregeld. De officiëele
ontvangst van oud-leerlingen is bepaald op Woensdag
8 September, 's avonds 7 uur. De gecostumeerde optocht,
op 9 September, 's namiddags 1 uur, zal voorstellen eenige
tijdvakken uit de geschiedenis van den landbouw. Dien
zelfden dag houden de Gymnastiek-Vereenigingen uitvoe
ringen in de open lucht.
De commissie uit ingezetenen aan welke de regeling van
het contrafeest is opgedragen (op 10 September), zorgt voor
Siegmund zich als een man van eer in deze zaak handhaafde.
Of het vermogen, dat zijn vader hem ten koste van Paul had
nagelaten, werkelijk zoo aanzienlijk was, als men het vroeger
had geschat, en of op dit goed, dat hem door vaders onverzoen
lijkheid en partijdigheid was toegevallen, ook zegen rustte, dat
wist niemand zoo juist te zeggen, daar de zaken, sinds Siegmund
aan het hoofd stond, in eene geheel andere richting bestuurd
werden.
Oude relaties, die zyne al te stoute en gewaagde ondernemingen
schenen te wantrouwen, liet hij varen, om nieuwe, minder soliede
aan te knoopeD.
De rustige, vaste gang van zaken, die in elk geval minder
kansen, maar ook minder gevaar bood, dan stoutere speculaties
behaagde niet aan den ondernemingsgeest van Siegmund. Hij
zocht en gebruikte het geld voor de levenswijze, die hij leidde,
en hij verlangde het langs den kortsten weg te verkrijgen.
Er werden groote sommen verdiend en grootere nog ver
loren, de schijn van soliditeit, die het oude handelshuis
zoovele jaren had omschenen en de breuk in het huiselijk leven
voor het oog der wereld verborgen had, begon te wijken voor
den schijn der roekeloosheid. Zoo liet de stand zijner zaken
zich tamelijk moeielijk beoordeelenmen wist evenveel te spreken
van winstgevende ondernemingen, als van nadeelen, die hy
geleden had, en de weelde zijner levenswijs, die steeds voortging
hetzij in gunstige, hetzij in ongunstige tijden, versterkte ten
minste de groote menigte in het vermoeden, dat hij een rijk
man was.
Mevrouw Barbara bleef in het huis wonen, toen de jonge
vrouw er in trok en de huishouding uit hare moede en zwakke
handen overnam. Te vergeefs smeekte Nana haar, om hare
laatste dagen nu in welverdiende rust op Eltach door te brengen
mevrouw Van der Meulen was in haren ouderdom steeds inniger
gehecht aan hare gewoontende stad en het huis, waar zij acht-
en-zeventig jaren van haar leven had doorgebracht, wilde zij
niet verlaten. Gewoonte is even sterk als liefde; mevrouw Van
der Meulen zou de plek, waar haar zoo weinig vreugde was ten
deel gevallen, niet met Eltach verwisseld hebben, dat haar toch
altijd, sedert Nana een kind bad, als een paradys van aardsche
zaligheid voorkwam. Zij woonde dus onder Siegmund's dak,
maar men zag haar bijna nooit bij de jongelieden, het moest wel
een hooge feestdag, een gewichtig familiefeest zijn, als Kerstfeest
of doop, waarbij zij plechtig werd genoodigd en even zoo plechtig
verscheen.
Zij werd oud, mevrouw Barbara, en afgematmaar zij geloofde
altijd, dat zy de oogen niet kon toedoen, vóórdat Paul te huis
was gekomen, voor wien hare liefde warm en sterk gebleven
was, als op den dag, toen hij het vaderland den rug toekeerde.
Mevrouw Barbara's oogen bleven, ach, te lang open; zij beleefde
den ondergang van al datgene, waarop zy in haar leven trotsch
en vertrouwend en liefderijk had neêrgezien, en de eerste slag,
die haar verpletterend van uit den helderen hemel trof, kwam
van Eltach.
De kleine familiekring, die op den dag, waarop het ongelukkige
voorval zou plaats hebben, met den ouden baron vermeerderd
was, was juist in de huiskamer bijeen, waar Nana voor de beide
mannen na een vroolyken maaltijd koffie zette, toen een op de
voorplaats rollend rytuig gasten aanbracht.
Een onbekend heer steeg uit. Oswald, die naar het venster
gegaan was, herinnerde zich niet hem ooit gezien te hebben, en
werkelyk werd eenige minuten later een geheel vreemde naam
aangemeld.
„De advocaat Bern," zeide de bediende, „hy wenscht den baron
alleen te spreken."
De oude en de jonge Eltach keken tegelyk nieuwsgierig op.
smaakvolle verlichting; van het feestterrein, een concert van
het muziekkorps onder directie van den heer Van Aken
uit Nijmegen en een uitvoering, door het gezelschap van
den heer Carl Pfliiging. Het Wageningsche Harmonie
gezelschap zal zich dien avond op de markt doen hooren,
terwijl men vanwege het gemeentebestuur vuurwerk ver
wacht tot sluiting der feesten. De ingezetenen maken reeds
aanstalten voor het oprichten van eerebogen en het aan
brengen van illuminatie.
Het ongeluk dat dezer dagen te Schoorl aan Cornelis
Raat overkwam, is niet veroorzaakt door 's mans doofheid,
noch te wijten aan onopmerkzaamheid van den machinist
of verzuim van den wegwachter, maar uitsluitend aan den
man zeiven, die het afgesloten hek voor zich opende in de
meening, dat hij voor den naderenden trein nog de spoorbaan
zoude kunnen oversteken en de ernstige waarschuwingen
van den wegwachter, die hem nog poogde tegen te houden,
in den wind sloeg. Hij werd door den eersten zandkar
aangereden en omvergeworpen en zoo geraakte hij op de
rail en verloor linkerbeen en rechtervoet.
De Londensche correspondent der N. Rott. Crt. heeft
een gesprek gehad met den uit de Transvaal aangekomen
heer Jorissen. Deze deelde hem mede, dat zijn bezoek
aan Nederland de spoorwegconcessie betreft. De Engelsche
partij in de Transvaal is teleurgesteld door de nederlaag,
welke de heeren Levis en Marks optredende voor eene
bankiersgroep in hunne pogingen, om de concessie voor
den spoorweg naar de Delagoabaai in handen te krijgen,
hebben geleden.
De kuiperijen, zegt de heer Jorissen, welke te baat
genomen zijn, ten einde een ongeoorloofden druk te oefenen
op de leden van den Transvaalschen Volksraad en alzoo
het Engelsche concessieplan door te drijven, grenzeu aan
het ongelooflijke. En even ongelooflijk is het feit, dat
deze bekonkelingen het sterkst in de hand zijn gewerkt
door de „nationale" mannen: mannen, die in Nederland
gevierd zijn geworden/maar die de nieuwerwetsche lezing
„Den jongen baron," herhaalde de bediende.
Als iemand Nana op dit oogenblik had gadegeslagen, dan zou
hij gezien hebben, hoe zij verschrikte en van kleur veranderde,
maar oom blies bedaard de rook zijner sigaar voor zich uit en
Oswald volgde den bediende op den voet, om den vreemdeling
naar zyne kamer te geleiden.
Het gesprek der beide overblijvenden wilde maar niet vlotten,
Nana was verstrooid en onrustig, haar blik was steeds op de
deur gevestigd, zij luisterde naar het geraas daarbuiten, en de
oude heer wendde zich eindelijk, een weinig ontstemd over hare
schijnbare achteloosheid, tot den kleinen Constantijn, die aaneen
tafeltje met soldaatjes speelde. Deze tyd van pijnlijke twijfel
duurde echter niet lang, want na een kwartier kwam Oswald
met den vreemdeling weêr binnen. Eene kleine opgewondenheid
kon men aan hem merken, eene bruising van het bloed, zooals
die van een druk gesprek of een hevige discussie het gevolg is,
toen hij, na den vreemdeling te hebben voorgesteld, zeide: „het
bezoek van den advocaat Bern geldt eigenlijk u, Nana."
Toen deze dit vernam, beefde zij aan al hare leden, zoodat
zij nauwelijks kon opstaan, zij beduidde den ga3t zwijgend met
de hand, dat hij moest gaan zitten en wachtte af hetgeen hij te
zeggen had.
„Laat mij het kort maken!" riep Oswald ongeduldig, den
vreemdeling voorkomend, „stel je voor, Nana"
„Met uw verlof, mijnheer," viel de rechter met beleefde kalmte
in, „het is mijn plicht, mijne vragen aan mevrouw zelf te doen.
Het geldt namelijk een laatste woord van baker Kahler, op haar
sterfbed, die zichzelf beschuldigt, dat zij in overleg met u het
kind, dat den baron zou geboren zyn, heeft ondergeschoven."
Nana was niet in staat, ook maar een enkel woord uit te
brengen, zoo was zij ontroerd; verstijfd zat zij op haren stoel,
als geheel verslagen.
De oude baron, die nog bij den kleinen Constantijn stond, die
bedaard voortspeelde, ging nu tegenover Nana staan, terwijl hij
haar strak en vol verwachting aankeek; want die algeheele
verslagenheid stond hem niet aan. Ook Oswald werd onrustig,
hoewel er iets onuitsprekelijk teeders in zyne stem lag, toen hij
zich tot haar neêrboog, en haar bemoedigend toefluisterde„maar
Nana, lieve vrouw, wat kan u toch zoo ontroeren, ben ik dan
niet by u? Gij hebt maar een kort „neen" te zeggen en dan
ook slechts maar om den vorm."
De klank zijner stem, zoo geruststellend en liefdevol, miste
zyne werking niet zij hief de oogen naar hem op, maar ach,
in dezen blik lag vertwijfeling en doodsangst.
„Verlaat mij, Oswald," riep zij met gesmoorde stem, „verstoot
mij maar uw kind is het, zoowaar ik op Gods genade en
uwe liefde hoop!"
„Mijn God, Nana, houdt u toch goed, kom tot bezinning,"
riep de ontstelde echtgenoot, terwyl de beide anderen sprakeloos
en vorschend er bij stonden, „wie wil u dan het kind ontnemen,
dat mijne beeldtenis draagt, wie durfde het wagen, u te beschimpen,
en mij
Oswalds oogen richtten zich dreigend naar den rechter, wiens
kalme blik vorschend aan den knaap hing, die nieuwsgierig naar
zyne moeder keek, die zoo bleek en verpletterd ter neêrzat. De
onmiskenbare gelijkheid tusschen vader en kind bracht den
kundigen man in de war, en toch lag er eene duidelijke uit
drukking van schuldbesef op Nana's wanhopend gelaat.
„Hebt gij het kind het levenslicht doen aanschouwen, mevrouw?"
zeide hij, terwijl hij zijne vraag zoo scherp en beslist mogelyk
tot haar richtte.
„Neen," snikte de angstige vrouw, en gleed tegelijk van
haren stoel af en omvatte de knieën haars mans als om bescherming
te vragen.
(Vervolg op pag. A.)