RËLDERSCHE EN MEHWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AivertentieMad Toor Hollands Noorderkwartier. 1886. N°.104. Zondag1 29 Augustus. Jaargang 44. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER BUREAU: MOLENPLEIN. Cz. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elkt regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij nbonnement belangrijk lager. Blrmeniancir In het «/Algemeen Weekblad voor alle standen" komt een artikel voor over de begrafenisfondsen, die door den schrijver een volkskanker worden genoemd. Door onder zoek is hem gebleken, dat er in ons land elk jaar f 780,000 aan contributie in begrafenisfondsen wordt betaald, welke som, zoo zij in levensverzekeringen ware gestort, na tien jaren een kapitaal van f 8,90(3,000 zou vormen. Het groote kwaad, door deze fondsen gesticht, is, dat zij aan leiding geven tot speculatiën op den dood van derden. De verzekeringen toch worden aangegaan zonder behoorlijke waarborgen. De speculanten zoeken personen van kwijnende gezondheid; zij verzekeren die in verscheidene fondsen en steken bij hun dood het geld in den zak. Het gevolg is, dat de besturen der fondsen gedwongen worden wegens dergelijke praktijken, om de premiën hooger te stellen dan de sterftetafels zouden aangeven. Voorts leidt het tot misdaden, o. a. ook tot zorgeloosheid, zoo niet erger, jegens jeugdige kinderen, voor wie geen contributie wordt betaald, maar bij overlijden f 12 wordt uitgekeerd. Met het oog op dergelijke verkeerdheden en misdaden misschien acht genoemd blad het dringend noodig, dat er eene wet op de begrafenisfondsen tot stand komt. Te Groningen is jl. Woensdag de 13de algemeene vergadering van den Volksbond tegen het misbruik van sterken drank gehouden. De voorzitter, mr. Goeman Bor- fesius, herdacht in zijne toespraak het overleden lid dr. H. E. Keiter van Hoorn en besprak de verschillende mid delen om het doel van den Bond meer te bevorderen. Tot leden van het bestuur werden herkozen de heeren Borgesius, Van der Willigen (te Kampen) en mr. F. I. G. Snijder van Wissekerke. De secretaris bracht een uitvoerig jaarverslag uit; de toestand van den Bond was gunstig; tal van maatregelen, waarop bij de Regeering was aangedrongen, waren reeds tot stand gekomen. Besloten werd om een onderzoek in te stellen in hoe verre sterke dranken met schadelijke bestanddeelen worden vervalscht, en in hoeverre slecht bereide aardappel- of foesel-jenever wordt verkocht. Naar aanleiding van een voorstel van Den Haag gom maatregelen te nemen ten einde de goede werking te 19) IN" A. IM A.. Door GOLO RAIMUND. bevorderen der politie-verordeningen betreffende het sluitings uur van herbergen, tapperijen enz., waarop door burge meesters vaak uitzonderingen worden toegestaan," werd besloten, dat het hoofdbestuur in overleg met den heer Van Schermbeek, afgevaardigde van Den Haag, de noodige stappen zal doen om dit kwaad tegen te gaan. Ten bewijze, dat het kwaad bestond, werd aangevoerd, dat te Amsterdam op 1500 vergunningen 900 nacht-permissies worden gegeven. Men verneemt dat een dertigtal onderofficieren van de verschillende regimenten infanterie van het leger hier te lande, bij dat in Oost-Indië zijn overgeplaatst. Men schrijft uit 's Hage aan de Zutf. Crt.: tfNiet zonder bezorgdheid gaat men den winter hier te gemoet, omdat men vreest, dat het gebrek aan werk nog grootere verhoudingen zal aannemen. Vooral in de bouw vakken ziet 't er slecht uit. Sommige patroons nemen aan tegen prijzen, die geen winst meer opleveren, alleen om hun vast personeel aan het werk te kunnen houdenanderen daarentegen geven den moed op en beginnen nu reeds hun werkvolk af te danken. Ook in de ijzerindustrie blijft de malaise voortduren. De groote firma Enthoven en Co. werkt reeds jaren lang met verlies en houdt dat alleen vol, omdat zij er voor terugdeinst, zoovele honderden arbeiders, die ook in de goecle jaren haar trouw hebben gediend, broodeloos te maken. Die firma kan dat doen omdat ze over groote kapitalen beschikt; maar het is toch een kunstmatige toestand, en het spreekt wel van zelf, dat men onder dergelijke omstandigheden bij voortduring op beperking en inkrimping der industrie het oog heeft ge vestigd. //De eenigen, die in dergelijke malaise juichen, zijn de sociaal-democraten, want hoe ongunstiger de tijdsomstandig heden zijn, des te beter zien zij kans om met meer hoop op succès het evangelie der ontevredenheid te verkondigen. Onvermoeid gaan zij hier dan ook voort met propaganda te maken voor hun anarchistische theoriën en de groote massa met haat te vervullen tegen de kapitalisten. Hoe is het eigenlijk met onze nationale deugden gesteld? De Delftsche Crt. meent hierop geen al te rooskleurig antwoord te mogen geven. De Batavieren, hoewel overigens een soort ideaal-menschen, hadden reeds het gebrek van wat veel gerstenbier te drinken en dat van Het was na een dag van koortsachtige overspanning, toen de dikwijls herhaalde gelofte Manuela eene oogenblikkelyke rust gaf. Diepe stilte heerschte in de flauw verlichte kamer, waar de Spaansche met hare kinderen sliepdiepe stilte heerschte in het huis, het geraas des daags was al lang verstomd voor het storm- gebulder van den donkeren winternacht. Nana waakte. Haar bed, dat in het vertrek harer verpleegden stond, was ledig, zij was uitgeput, maar niet vermoeid. Hare hand bewoog zachtkens de wieg der kinderen, waaruit nu en dan een kreet, als eene poging tot huilen gehoord werd, de werktuigelijke beweging, die geen oplettendheid eischte, vergunde de bleeke vrouw zich in allerlei gedachten te verdiepen. Zij moesten droevig zyn, deze gedachten, want traan op traan viel langzaam en zwaar in haren schoot. De dag nam haar denken en arbeiden in beslag voor anderer leed, de nacht behoorde aan haarzelf, en de gedachten aan do geliefden en verlorenen vervulden stil als een gebed hare ziel. Of Oswald aan haar in medelijden dacht, of hij ooit, ooit vergiffenis kon schenken, al was er dan ook geen terugkeer in het paradijs zyner liefde; of het kind, beroofd van al de teeder- heid, die het omringd had, zich nog wel de vrouw herinnerde, dio men veroordeeld had, daar zij een moederhart voor den knaap in den boezem droeg? Of beiden verkwijnden, de man in trots en eenzame bitterheid, hot kind in heimwee en kommer van het kleine hart, dien hetzelf niet begreep? Zij wist het antwoord, het treurige antwoord, want hare tranen vloeiden milder. Niemand zag ze, deze getuigen harer smart, geen mensch vroeg naar haar, de eens zoo gevierde. Boven haar hoofd klonk Siegmund's gelykmatige tred; hij sliep niet, evenmin als zij. En deze man, die haar lijden kende, die het eerst haar geloof had doen wankelen door twijfel en argwaan, die haars mans vergryp als eene niet te dempen kloof in hare liefde had voorgesteld en haar zwak hart voor de verleiding had doen bezwijken, deze man had geen troost voor haar. Het was een bange, treurige nachtsomtijds steunde Manuela zacht in haar droom, en daarbuiten dreef de4wind met onstuimig heid de sneeuw en den hagel tegen de ruiten. Al krakend bogen de oude kastanjes hunne kruinen en huilend sloeg de storm in den schoorsteen neder, zoodat Nana uit hare betraande oogen een bezorgden blik naar het bed der zieke wierp. Daar trof te midden van het stormgehuil een geluid haar oor, een angstig geluid, dat haar hart het kloppen belette. //Mama!" riep eene kinderstem, //Mama!" Slechts weinige minuten verlamde haar de schrik zy geloofde niet aan voorgevoelens, aan voor teekenen, het was niets dan eene natuurlijke zelfmisleiding, waarvan hare gedachten de oorzaak waren. Maar daar riep de stem weder, en zeer duidelijk, er was geen twijfel aan. //Mama!" klonk het nu zeer duidelijk en ditmaal, met een bitter weenen vergezeld. Bleek, met wyd geopende oogen, sprong Nana op en snelde naar de zijkamer, waar de glazen deur, die naar een balkon leidde, een vrijen blik gunde op den met sneeuw bedekten tuin. Groote God, hoe was dat mogelyk, daar beneden stond op de stoep eene kleine gestalte en klopte weenend en smeekend met de handen tegen de ruiten. Het was geen bedrog ont zettende, verrassende werkelijkheid. Als eene waanzinnige vloog Nana naar den uitgang, de trappen af, ontsloot en ontgrendelde de huisdeur en liep snel rondom het huis naar het terras. z/Constantijn," riep zij, /,Constantijn, mijn kind!" z/Mama," weende de knaap, „o, waarom laat gij mij zoo lang wachten, ik ben zoo koud en ik ben zoo vermoeid van het lange loopen z/Constantijn, o mijn lieveling," zeide zij haastig en verward, terwijl zij hem in hare beschermende armen nam en naar het huis snelde, «waar komt gij vandaan in den nacht en te voet en zoo alleen?" z/Ik ben weggeloopen mama, naar u, toen dominé Fel3terwas ingeslapen; ik wist heel goed den weg en was ook in 't geheel niet bang," zeide het kind, terwijl het met de verkleumde handen zijne tranen afdroogde. Zij begreep hem niet volkomen, maar zij vroeg thans niet verder, zij had hem immers terug, hield hem in hare armen, zoo vast, zoo vast! Zij lei hem beneden in de huiskamer te bed, zij wreef zijne koude handen en droogde zijne blonde lokken, waarin de sneeuwvlokken hingen, zij verwarmde zijn gezicht met hare kussen en noemde hem met duizend lieve namen zij had alles vergeten haar berouw, hare gelofte en hare plichten, zy dacht aan niets dan aan het kind in hare armen. z/Mama," smeekte het kind, //och stuur my toch niet weder weg, ik ben zoo braaf en leer zoo goed. Breng mij naar papa en leg my dan te bed als vroeger ik wil niet bij dominé Felst er zijn." Nana barstte in een luid weenen los; „mijn kind," zeide zij, „mijn kind, wij moeten doen, wat uw vader wil." „Wat wil hij dan?" vroeg de knaap, „roep hem toch, ik zal het hem vragen. Toen ik met oom en vader naar de stad reed, wilde ik spoedig weder naar huis, maar wy reden naar dominé Felster, om daar met zijne kinderen te spelen. Zy zijn akelig, mama, en de predikantsvrouw is altijd knorrig en boos, en als ik huilde en naar u of naar papa wilde, die mij toch eens moest afhalen, dan werd ik opgesloten. Nu is de predikant verplaatst, en op de reis moesten wij den nacht in de stad blijven. Ik kende ze dadelijk weder, mama, o dadelijk, want wij bleven in een huis op het slotplein, waar papa mij zoo dikwijls de parade had laten zien. Zie, en de poort en de groote weg is daar niet ver van daan, wy kwamen daar immers altijd, als wij met de bruintjes naar stad reden, om oom te bezoeken. Toen nu de predikant sliep, ben ik zachtkens opgestaan, heel zacht, opdat hy niet wakker zou worden. Myn hoed en jas lagen in de andere kamer, die liet ik liggen, want ik wa3 te bang, dat ik geraas zou maken, en sloop zacht de trappen af. Beneden in het huis was nog alles licht, de deur stond open en niemand zag mij. En toen ik eenmaal buiten was, heb ik net zoo lang geloopen, tot ik hier was." Hy streelde haar beweend gelaat, en liefkoosde haar als vroeger op zijne onstuimige manier, maar tegelyk vielen zijne oogen toede lange weg, dien hij in koude en duisternis, slechts dun gekleed, en in angst en gejaagdheid om eene mogelijke ver volging had afgelegd, had al zijne krachten uitgeput. Nu de verstyving zijner leden voor de weldadige warmte der kamer week en hij veilig rustte aan het hart zyner moeder, gaf hij zich geheel over aan de vermoeidheid, die zich van hem meester maakte. Nana knielde voor de sofa, waarop de kleine slaper lagharen arm onder zijn hoofd, zyne handen in de hare, kon zij blik noch gaarne te dubbelen. In het eerste opzicht hebben wij de voorvaderlijke zeden zoo getrouw gehandhaafd, dat het zelfs tot een Drankwet komen moest. Het geloof aan de Hollandsche eerlijkheid heeft in de laatste jaren zoo her haaldelijk schokken ondervonden, dat die nationale deugd nog slechts door een minderheid in eere schijnt te worden gehoudenhet nationaal karakter is er af. Van de vrede- en ordelievendheid is nog overgebleven de zucht om van de nationale militie en de schutterij af te komen; maar in onze onderlinge samenleving vindt men er geen spoor meer vaner heerscht overal strijdt, tot zelfs op het gebied, waar liefde en verdraagzaamheid bij uitnemendheid tehuis behooren. Ook de staatkundige toestand van ons land bewijst, dat de deugd van vredelievendheid, zoo zij ooit nationaal is geweest, thans voor goed is verdwenen. Strijd is noodig, maar het kon zijn zonder haat of bitterheid. De ordelievendheid is alleen nog te vinden in de keuken en de linnenkast onzer huismoeders; ook leven onze ambte naren, werklieden, scholieren en renteniers op de klok; maar ga eens kijken bij drukke gelegenheden aan de stations en op straat: het stormloopen en dringen is er altijd aan de orde; vergelijk die wanorde eens bij de orde in drukke straten enz. te Parijs, te Londen en elders; ieder komt er op zijn tijd en komt waar hij wezen moet; ieder beseft er ook, dat de man der ,wet, die de orde handhaaft, moet gehoorzaamd worden. De Hollander, daarentegen, streeft er steeds naar, ten bate van zichzelven, de voorschriften te overtreden of te ontduiken. Dit openbaart zich ook no» op andere wijzen: onze plantsoenen enz. staan voortdurend aan beschadiging bloot, onze huizen en muren worden beklad, en wat binnen 't bereik van het straatpubliek is wordt bezoedeld of vernield. In het buitenland daarentegen, wordt zonder boschwachters of politie-agenten in eere ge houden wat tot versiering van de stad is aangebracht. Dat gemis aan ordelievendheid is een uitvloeisel van onze vrijheidsliefde. Die prijzenswaardige nationale karakter trek werkt nadeelig als zij verkeerd wordt opgevat. Als de liefde voor persoonlijke vrijheid niet gepaard gaat met eerbiediging der vrijheid van anderen, dan ontaardt zij in een nationaal gebrek. Jl. Woensdag morgen is te Rotterdam een jonge bediende van een bekende cargadoors-firma nabij het Post- gedachten van het dierbare gelaat afhouden. Vergeten was Manuela, vergeten de kinderen zij zag slechts Constantijn, Oswald's kind, het hare. Ja, het was het hare geworden, wat ook de menschen mochten zeggen, het was duizendmaal het hare geworden door smarten en ontelbare tranen. Toen hare blikken liefdevol en vorschend op het knaapje zich richtten, zag zij eerst, hoe sterk en groot en schoon hij geworden was in dit eene jaar; hoe hij op zijn vader geleek. Het openen der deur bracht haar uit hare mijmeringen; toen zij omkeek kwam Siegmund op haar toe. Hij zag er bleek en ontsteld uit, het licht, dat hij droeg, verlichtte helder zyn opge wonden gelaat. Maar het nam bijna eene uitdrukking van ver steening aan op het zien van het tooneel voor hem. Nana gaf antwoord op de strenge vraag, die op zyn voorhoofd geschreven stond, nog voordat hij woorden daarvoor vond. „Het is Constantijn," riep zij, „hij is het werkelyk, hy heeft den weg tot mij gevonden door storm en duisternis O Sieg mund, hoe gelukkig, hoe ongelukkig ben ik!" „Dat is uw eigen schuld," zeide hij streng. „Wie is er by Manuela, terwijl gij hier comedie vertoont?" Nog voordat de verschrikte en gekrenkte vrouw zich verdedigen kon, vloog de deur opnieuw open en de Spaansche vrouw stormde binnen, een van hare kinderen in den arm, en met eene uit drukking van ontzetting en razernij op het schoone, doodsbleeke gelaat, dat de aanwezigen roerloos als vastgenageld hield. Zij sprak slechts gebroken Iiollandsch, nu in hare vreeselijke opwinding ontgingen haar de met moeite aangeleerde woorden, en hare dreigingen en beschuldigingen, wat het ook zijn mocht, ontlastten zich in hare moedertaal als een stroom van de bleeke, bevende lippen. De inspanning van het oogenblik had alle lichaamszwakte overwonnen, als vlammen flikkerden en straalden de oogen in het stuiptrekkende gelaat, dat door het weelderige haar wild en woest omlijst was een schoon, afgrijselijk beeld. „Dood," schreeuwde zij plotseling, het woord vindende, toen zij bemerkte, dat Nana haar niet verstond, maar slechts ontzet haar aankeek, „dood, dood, hij Siegmund!" Met een woesten kreet wierp zij het kind in Nana's arm en viel, eene tygerin gelijk, op den wijkenden Siegmund aan. „Dood, o dood," schreeuwde zij nog eens en dan hield plotseling de overspanning op en krachteloos zonk zij ineen aan de voeten van hem, dien zij niet meer bereikt had. Slechts een oogenblik belette de schrik het spreken van den eeuwig kalmen man. „Uw werk," zeide hij koud en scherp, zich tot Nana wendende, die aan een standbeeld gelijk op den grond knielde, met het doode kind in den arm, terwijl de zachte adem van den slapende langs hare wangen blies, „uw nieuwste werk! De eene zoude is de moeder van de andere!" „Wat, wat is er dan gebeurd?" stamelde Nana, verward en met moeite van den grond zich opheffende, wat zal dat alles, en wat „Het kind is dood," viel hy haar met moedwillige heftigheid in de rede, „en de moeder sterft, daar de kamenier niet op hare plaats was. O, dat de wil der dooden de levenden moet beheer- schen, dat Pauls dweeperij boven myne ervaring gesteld werd Hoe kon men u, juist u kiezen! Help mij haar weder in hare kamer brengen, stil en zonder opzien te baren ik ben de gerechtelijke inmenging in onze familie-aangelegenheden moede." „Maak mij niet waanzinnig, Siegmund," riep Nana in hevigen zielsangst, „wat, wat heb ik misdaan?* (Vervolg op pag. 4.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1