HELDERSOHE MEIWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1886. N°.lll. Jaargang 44. Woensdag 15 September. Uitgever A. A. BAKKER Cz. isr a. isr a. nv „Wij huldigen het goede." Verxshijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regela 80 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland- Het Wageningsch Weekblad vindt het noodzakelijk een kalmeerend woordje te spreken naar aanleiding van de sombere tonen, die de Standaard onlangs deed hooren, toen zij op een vasten- en bededag aandrong. „Dat het er ten onzent rooskleurig uitziet, kan geen enkel Christen, die zich op de hoogte houdt van wat ge beurt, beweren. Veel van de ellenden in de Standaard opgesomd, schrijft het blad, vervult ook ons met zorg en kommer. In staat, maatschappij en kerk zijn tal van zaken, die in een Christenland anders moesten en konden zijn. Dit telkens in 't licht te stellen is de roeping ook van de Christelijke pers en wij meenen, zooveel ons zeiven betreft, aan die roeping niet ontrouw geweest te zijn. „Maar men overdrijve niet, of maakt men zich daaraan niet schuldig, wanneer men om slechts iets aan te stippen wanneer men beweert, dat de vaccinedwang loodzwaar op velen drukt, en de conversie der staats schuld met 4 pCt. minder renten onder de bedenkelijke teekenen der tijden opsomt, omdat daardoor ook stichtingen van barmhartigheid getroffen worden? Is het zulk een ramp te achten, dat de zending door de kerken aan ver- eenigingen overgelaten wordt? Is het de zoo bloeiende Christelijke philantrophie niet een slag in 't aangezicht gegeven, als men gansch in 't algemeen schrijft: „De barm hartigheid tot wreedheid geworden of afgekocht met con tributie en collecte?'* „Dat het socialisme zijn laatste woord nog niet gesproken heeft en nog onheil te over kan brouwen, is waar. Doch was het laatste oproer van dien aard, dat men spreken mocht van een muitend volk, door den kruitdamp en het bloed, dat van stoepen en barrikaden afdruppelde, tot vluchten gebracht? Staat daar niet tegenover o. a. de trouw en onderwerping van duizenden bij duizenden uit de lagere volksklasse aan wet en orde? Wat zou de vreemdeling wel van ons volk moeten denken, als zulke woorden hem eens onder de oogen kwamen? „Laat ons niet vergeten, dat de wereld altijd wereld blijft. Le meilleur des mondes, waarvan onze naburen soms spreken, bestaat alleen in de verbeelding. Is het elders of ten onzent ooit zooveel beter geweest dan thans? Onze oude schrijvers hebben steen en been geklaagd, ook in den zoogenaamden bloeitijd van de oude Gereformeerde kerk." 26) Door GOLO RAIMUND. Constantijn onderdrukte zyn toorn, hij keek zijn tegenstander bijna met medelijden van top tot teen aan en verontrustte hem door dit afgemetene meer dan door den hevigsten tegenstand. „Wees zoo goed," zeide hij „daar gij mij eerst beloofd hebt mij van dienst te zijn, om my een kwartier bedaard aan te hooren. Mijne mededeeling is ten minste voor juffrouw Manuela van evenveel belang, als voor mijzelf, wellicht ook voor u, al naar uw bestsan nauwer of niet aan dat van de jonge dame verbonden is. Ik moet u verzoeken, met mij een weinig terug te gaan in uwe eigene familiegeschiedenis." „In mijne familiegeschiedenis," viel Borbeck spottend in, wat heeft die le maken met uwe ongelooflijke beweringen?" „Nu, dan wel de mijne," hernam Constantijn ongeduldig, „Gij zult dan zien, dat dit tamelijk wel hetzelfde is. Gij zult het nog heel goed weten, dat het landgoed Eltach gekocht werd met geld van mevrouw Van der Meulen en dat dit vermogen der oude dame geërfd was van haar man. Bij deze erfenis was eene voor waarde gesteld: mevrouw Van der Meulen had slechts aanspraak op de erfenis, als haar overleden man geen erfgenamen na liet. In dit laatste geval was uitdrukkelijk slechts voor haar het vruchtgebruik van de eene helft der nalatenschap bestemd." Constantijn hield zich in, hij zag, hoe de heer Borbeck van minuut tot minuut opmerkzamer, ja scherper toeluisterde. „Nu, en," vorschto de laatste, zonder eenig ongeduld te verraden. „En dit geval heeft zich nu voorgedaan." De heer Borbeck bleef een oogenblik in diep nadenken ver zonken. „Wel neen! dat is onmogelyk; de onwettige kinderen erven niet van hun vader. Dat is iets wat Manuela niets aan gaat." „Wie spreekt dan hier van onwettige kinderen?" bracht de jonge man spottend in. Al liet de oude heer Van der Meulen zich ook scheiden, omdat zijne lichtzinnige vrouw er met een avonturier van doorging, dan sluit dit toch zyn kind niet van de erfenis buiten. De heer Van der Meulen had eene eenige dochter, die de gewetenlooze vrouw meênam, en deze dochter of liever hare erfgenamen doen hunne aanspraken gelden." De heer Borbeck kreeg er een kleur van„dat zijn wonderbare onthullingen," merkte hy op, zooveel mogelyk zyne geestkracht bewarend, „maar zij hebben natuurlijk slechts waarde, als zij bewezen kunnen worden." „Dat spreekt van zelf," lachte Constantijn. Gij zult toch niet van mij denken, dat ik voor een strikt en ervaren man van zaken gelijk gy zijt, zonder zulke getuigenissen dergelyke ver klaringen zou doen. Een afschrift van het testament van Van der Meulen bevindt zich wellicht onder uwe eigene papieren, anders is er gemakkelijk aankomen aan. Hier is slechts de trouwakte van den heer Peter Van der Meulen met Anna Catharina Abema, uitgevaardigd te Amsterdam, en hier, een jaar later, de doopakte van hun wettige dochter, Johanna Franziska Van der Meulen, te Palembang uitgegeven." De heer Borbeck keek met eene uitdrukking van den diepsten ernst op de papieren. „Waarom meldt zich de erfgename nu eerst **n?« vroeg hy» Het blad besluit het artikel aldus: „Wij achten het een zonde voor God, schier alleen op de schaduwen 't oog te vestigen cn 't vele goede dat we genieten, bijna geheel voorbij te zien, dit slechts in weinige woorden te memoreeren. We zouden in gebonden stijl een kolom behoeven voor 't aanstippen van 't goede, dat in dit rijk gezegend land 't deel is van talloos velen uit alle rangen en standen. Er zijn ellenden en ellendigen; maar in welk land worden ze niet gevonden? Rijken en armen ontmoeten ook thans elkander, maar gebrek wordt erdoor schier niemand geleden, en dan nog bijna altijd door eigen schuld. Sedert 1813 heeft nooit een vijandelijke soldaat onzen bodem betreden. Twintig jaar is 't geleden sinds de cholera ons voor 't laatst bezocht. Ons vee is zoo gezond als ooit te voren. De oogst is dit jaar overvloedig. We hebben een uitnemende rechtsbedeeling en eerlijke, onom koopbare rechters. Laat men toch ophouden met zulke dwaze overdrijving, die de oorzaak is dat als ge billijke klachten aanheft, men te minder naar u luistert. Weest waar „En dan de ellenden die onze kerk treffen!" „Aan wie de schuld? Aan den schrijver van bedoeld artikel in de Standaard niet van de hand van dr. Kuyper en zijn geestverwanten. Waarom twist gezaaid tusschen de broederen van 't zelfde huis, die met u, mannen der oppositie, ijveren „voor terugkeer tot de paden der Schrift en de practijk onzer vaderen." „Eerst kwamen omstreeks 1834 de toenmalige Afge scheidenen verwarring in onze gelederen brengen en nu doet gij het. Onze kerk zou bij eendrachtig samenwerken dergenen die den Christus naar de Schrift belijden, reeds sedert jaren in wenschelijken toestand geweest zijn, naar 't zijn juist de Neo-Gereformeerden die 't hardst aan haar ondergang arbeiden. Vasten is goed, naar de praktijken der vaderen volgens de Schrift, bidden uitnemend, maar dat alles is heiligschennis als men op paden wandelt, door Christus en zijn apostelen veroordeeld. Op twist zoeken en verdeeldheid zaaien kan de goedkeuring Gods nooit rusten. „Verbodsdagen" zijn den Heer welgevallig, mits gehouden in waarheid, oprechtheid en liefde; zoo niet, dan geldt het woord bij Amos: „Ik mag uwe verbods dagen niet rieken." Naar het Vaderland verneemt, zal de Regeering voor het volgend dienstjaar wederom de heffing van 5 buiten „Zyzelf is dood" antwoordde Constantyn „haar zoon treedt in hare rechten. „Maar waarom eerst nu herhaalde de heer Borbeck ongeduldig. „Omdat de overledene met de geruste gedachte stierf, dat haar kind, langs andere wel is waar dan door hare eigene rechten, maar toch in het bezit van Eltach zou hersteld worden. Dat is intnsschen anders geworden. Die denkbeeldige aanspraken haars zoons zijn vernietigd en hij treedt weder in zijne natuurlijke rechten, die niemand kan aantasten en te niet doen. De kleinzoon van den ouden heer Van der Menlen is wel niet wettig, zooals gij eerst zelf opmerktet, slechts de vader is niet verplicht voor zulk een kind te zorgen, de moeder laat hem naar oude gewoonten en wetten met hare liefde ook haar geld en goed." „Juist, juist," hernam mijnheer Borbeck, de kamer haastig doorloopende en dan plotseling voor den jongen man stilhoudende. „En den zoon van die dame hebben wij wel niet heel ver te zoeken," ging hij langzaam en vorschend voort. De jonge man boog zich. „Hij staat vooru, mynheer Borbeck." „Mijne grootmoeder," ging Constantijn voort, „vermoedde niet, toen zij haren echtgenoot lichtzinnig verliet, dat hij later een rijk man zou worden en naar Europa terugkeeren. Het avon tuurlijke leven, dat zy leidde, bracht mijne overleden moeder op het tconeel, zy noemde zich met een Duitschen naam Mühlen. Eerst toen ik geboren was en zij door myne pleegmoeder met de familiebetrekkingen van de Borbecks bekend geworden was, vernam zy iets van haar vader, van diens testament en van hare eigene aanspraken. Maar zij was aan de ongelukkige vrouw, die mij voor de wereld haar zoon noemde, zooveel schuldig, dat zij uit kieschheid de ontdekking van hare aanspraken verzweeg; ik werd immers toch de erfgenaam, hetzy door mijn werkelijke, of door mijne pleegmoeder. Zij had echter, voorzichtiger dan anders vrouwenmanier is, de gewichtige papieren, die mijne aanspraken bewezen, bijeenvergaderd en die verzegeld in haar sterfuur aan mevrouw van Eltach overhandigd, opdat deze naar haar goeddunken daarvan gebruik zou maken. Ge kent hare geheimzinnigheid: ik .heb, daar mijn vader het doorzien der papieren weigerde, ze vóór drie weken geheel in orde uit hare hand ontvangen en ben zoo tot de kennis mijner rechtmatige aanspraken geraakt." De aangesprokene antwoordde niet dadelyk, hy had oogenschijn- lyk nog steeds moeite, om zijne ontsteltenis en het pijnlijke ge voel, dat hy had, te onderdrukken en Constantijn nam wëêr het woord. „Gij zult nu begrijpen, mijnheer Borbeck, wat de mededeeling is, die ik my verplicht rekende u te doen; de rechtmatige erf genaam van Eltach beminde een arm meisje, cn dat ik tot nu toe deze verklaring verzweeg, het was de vergeeflijke wenschen trots van den man, zich om zijnentwille gekozen te zien." „De erfgenaam van Eltach dat is stout gezegd," viel de heer Borbeck hem in de rede. „Gij hebt, na afkorting van het vruchtgebruik voor mevrouw van der Meulen, als ten minste uwe aanspraken blijken gewettigd te zijn hoogstens kapitaal en rente te eischen. Het goed Eltach met zijne gebouwen is zeker meer waard." „Ik weet- dat heel goed, maar het is rente van veertig jaren, en dan moet gij toch beter dan ik den hypothekenlast kennen, die sedert twee jaren de onderneming bezwaart. Het zou best kunnen gebeuren, dat de Eltacks juist weder zoo in het bezit gewone opcenten op het personeel voorstellen. In de begrootingen zijn verschillende bezuinigingen aangebracht, doch de begrooting van Marine is wederom hooger dan verleden jaar. Aan het Ministerie van Waterstaat is, naar hetzelfde blad meldt, een wetsontwerp in bewerking, waardoor het mogelijk zal worden gemaakt binnen zekere grenzen de wettelijke regelen op de exploitatie van locaal spoorwegen toe te passen op lijnen, die als gewone spoorwegen zijn aangelegd. Onlangs werd in een correspondentie uit Parijs aan de Haarl. Crt. gemeld, dat uit een onderzoek naar het bier, aldaar ingesteld, bijna alle ingevoerde bieren schade lijke bestanddeelen behelsden. „Wat men bij deze gelegen heid tegen een uit Nederland afkomstig bier gesproken heeft, wil ik verzwijgen," voegde men er bij. De redactie van het Maandblad tegen de vervalscbing van levensmiddelen enz. keurt dat zwijgen af en betoogt dat zoowel de brouwers als het publiek recht hebben op de meest volledige verklaring in deze. „Wanneer men, zoo lezen wij in bet Maandblad, mede deelt dat men „iets verzwijgen zal" is niet alleen de nieuws gierigheid geprikkeld, doch en dit is erger wordt er voedsel gegeven aan allerlei verzinsels en verdacht makingen, welke zeer zeker niet in de bedoeling van den berichtgever hebben gelegen. Ons is na dit bericht reeds gevraagd „of het nu werkelijk waar was, dat men strychnine, kokkelskorrels en andere vergiften in het Hollandsche of Hollandsch-Beiersch bier deed," en onze stellige verzeke ring van het tegendeel was nauwelijks voldoende, om den ongunstigen indruk van bovengenoemd bericht weg te nemen. Wij moeten met den meesten nadruk den corres pondent te Parijs van de Haarl. Crt. verzoeken, in het publiek belang, zoo volledig mogelijk mede te deelen, wat hem te. dezer zake bekend is, daar alleen door ruiterlijk en openhartig de waarheid mede te deelen, vermeden wordt, dat de goede naam van velen onzer brouwers bena deeld wordt, en zeer verklaarbare ongerustheid bij het publiek blijft heerschen.' Het verzoek om gratie, ten behoeve van mevrouw Bulkley ingediend, is door den Koning afgewezen. Cura<jao is op Dinsdag 17 Augustus 11. door een zwaren storm bezocht, gelukkig echter veel minder hevig dan dien van 23 September 1877. van het goed komen als mevrouw van der Meulen voor veertig jaren het hun ontnam: namelijk, dat zij eraan bleven hangen." Hoe geslepen en beslist ook mynheer Borbeck was, hij kon zijne verlegenheid en ontsteltenis niet geheel meester worden. „Nu, wij moeten zien," zeide hy vriendelijker en gemakkelijker, dan anders zijne manier was. „Ieder zal voor zijne rechten opkomen, hoewel op dit oogenblik de uwen meer gewettigd schijnen. De zaken zijn, dit geef ik toe, ingewikkeld; de ver grooting van de gebouwen en talrijke verbeteringen hebben leeningen noodig gemaakt en vreemde belanghebbenden in de onderneming ingelijfd." De jonge man lachte spottend„wees daarover niet bezorgd, gij bedoelt waarschijnlijk het teekenen der aandeelen; ik heb dat in uw bijzonder belang tegengehouden. Ik heb Manuela te innig en trouw lief gehad, om niet bij een op handen zijnd, onvermijdelijk onderzoek der aangelegenheden haar voogd en beschermer elke verlegenheid, ja zelfs verdenking te besparen. Zoodra ik zelf mijne aanspraken kende, wat eerst sedert drie weken het geval is, heb ik die een vertrouwden advocaat laten onderzoeken en nadat deze vast verzekerd was, dat zij onaan tastbaar waren, heb ik gisteren op zijn raad in de meest gelezen dagbladen ze doen bekend maken, om eene overhaaste teekening van aandeelen te verhoeden en mij zekerheid te geven." „Wilt gij mijne nicht met den omkeer in den loop der omstan digheden bekend maken vroeg de heer Borbeck, thans verdere uitweidingen willende voorkomen. „Dat is niet noodig," hernam Constantijn, dit aanbod veel kalmer afwijzende dan de ander had gedacht. „Zulk eene mede deeling zou voor Manuela na het voorgevallene pijnlijk, voor my bedroevend zijn. Gij zijt haar verkozen pleitbezorger; zy zal eene tijding uit uwen mond wel willen hooren, zij heeft er u ook wel eene opgedragen, die gewichtiger en beslissender voor mijn levensgeluk was, dan deze tijding het voor het jonge meisje zijn kan, en haar blijven onder alle omstandigheden het huis en de steun van een bloedverwant, die zijne vaderlijke liefde en belangeloosheid tot nn toe met zoo goed gevolg heeft betoond." De heer Borbeck beet zich op de lippen en geleidde zyn gast, zonder een woord te spreken, tot aan de deur. „Nana is naar de kerk," zeide hij, „als zij het nieuws nog niet mocht weten, dan zal het wellicht voor haar van belang zijn, dit uit uwen mond te vernemen." „Zeker," hernam de jonge man, terwijl een lichte ontroering over zyn ernstig gelaat ging. „Maar ik noodig mijne moeder uit of zij in mijne woning wil komen, ik wensch inderdaad thans eene ontmoeting met juffrouw Manuela te voorkomen. Ik heb mijne moeder dit nieuws, dat haar evenzeer zal bedroeven als verheugen, voorbehouden, om haar van alle verantwoordelijkheid tegenover u te bevrijden. In hare moeielijke positie moet zy ten minste vry kunnen blijven. Nu evenwel zal zij vrijer worden, in alle opzichten, dit is ten minste de eerste en de grootste zegen van mijne onverwachte erfenis. Ik stel me voor dat de dierbare vrouw bij den nieuwen loop van zaken voor uwe familie misbaarder zal zijn dan voor mij. Mijn advocaat zal nu de verdere noodzakelijke stappen doen tot regeling der aangelegenheid, die overigens, naar ik hoop, niet moeielijk zal zijn." De heer Borbeck beantwoordde sprakeloos, maar beleefd den afscheidsgroet van den jongen man, en deze verliet het huis. (Vervolg op pag. 4.}

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1