i: v
HELDERSCHE
NIËUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°.119.
Jaargang 44.
Zondag 3 October.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
lainnen 1 andL
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per liwartnal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentién: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De steeds klimmende cijfers der Rijkspostspaarbank
hebben een onzer bladen, de Echo, op een zonderlingen
inval gebracht. Het blad vraagt nl. of de staatsbemoeiing
zich niet nog verder behoorde uit te strekken en of men
aan het bespaarde kapitaal geen andere bestemming behoorde
te geven dan die er nu aan is toegekend, ten einde het
ook in andere richting vruchtdragend te maken voor de
onbemiddelde Nederlanders, door wie meerendeels dat geld
is bespaard.
Het kapitaal is nu belegd in Nederlandsche staatseffecten,
schuldbrieven van verschillende gemeenten, en in prolon-
Stie of beleening gegeven. Tegen de soliditeit dezer
legging heeft het blad geen bezwaar, maar het meent,
dat er meer rente dan nu van gekweekt kon worden en
het tevens eigenaardiger en nuttiger zou uit te zetten zijn
geweest, door van het bespaarde kapitaal, onder staatsgarantie
van fonds en rente, een hulp- en credietbank te vormen,
bij welke de kleinhandelaar, de kleine winkelier of fabrikant,
de veefokker, landbouwer of schipper zich op billijke voor
waarden van bedrijfskapitaal, tot richting of voortzetting
van hun handel of bedrijf, zouden kunnen voorzien.
Het D. v. Zh. en 's Grav. waarschuwt ten ernstigste
tegen dat denkbeeld. De eerste eisch die aan een spaarbank
wordt gesteld en waaraan ongerept voldaan moet worden,
is soliditeit en onmiddelijke uitkeering als het geld wordt
opgevorderd. Aan deze twee hoofd voorwaarden zou de spaar
bank niet meer kunnen voldoen, wanneer het denkbeeld van
de Echo in toepassing werd gebracht. Aan hulp- en crediet-
banken, op welke degelijke grondslagen ook gevestigd, zijn
altijd risico's verbonden. Er bestaat kans dat van bet
kapitaal meer rente gekweekt wordt dan nu het geval is,
maar er bestaat ook kans dat het kapitaal geheel of ten
deele verloren ga. Aan die mogelijkheid van verloren
gaan mag het bespaarde geld van meerendeels onbemid-
delden niet worden blootgesteld.
Naar gemeld werd, is de heer van 't Lindenhout,
directeur van Neerbosch, jl. Zaterdag, na een afwezigheid
van twee en een halve maand, met zijn zoon Jacob in
liet vaderland teruggekeerd. Dat de blijdschap in de
Weesinrichting over de terugkomst des directeurs groot
was, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Op de binnen
plaats hingen te midden van het groen van opgerichte
eerebogen, versierd met de Nederlandsche en de Ameri-
kaansche vlag, opschriften, als: „Hartelijk welkom „Keer
weder in de stad met vrede!' (2 Sam. 16 27) en van
de hoogte der Weezenkapel straalde in lichtglans (het was
ongeveer 8 uur 's avonds) het woord: „Welkom!"
In de Kapel zelve waren al de weezen met het helpend
personeel vergaderd; een hoera weerklonk, toen de heer
Van 't Lindenhout met zijn zoon het gebouw binnentrad.
EEN LIEF BLONDINETJE, door Mevrouw
M. C. Frank, is de titel van het feuilleton,
waarmede Woensdag a. s. de plaatsing begint.
Het recht van de doode.
Naar het Duitsck van M. DAY.
Zij was een jong, schoon meisje; hij was een rijke jonge man;
zy zagen elkander, zij kregen elkander lief en werden verloofd
het was de oude geschiedenis. Hare bekenden wenschten haar
geluk en benijdden haar.
„Lili," zeide hare boezemvriendin, „uw bruidegom is weduwnaar
Hebt gij geen vrees voor het verledene?"
„Het verledene is dood," antwoordde de gelukkige bruid.
Het was een schitterend huwelijk, een afscheid met veel tranen,
eenc genotvolle huwelijksreis en een vroolijke terugkeer.
De jonge vrouw had steeds in de stad gewoondhet landleven,
waarin haar echtgenoot haar voerde, gaf haar een nieuw en eigen
aardig genot.
Het groote huis, het talrijke dienstpersoneel, de net aangelegd)
tuin, het uitgestrekte park: dat alles verrukte haar.
Aan den arm van haren echtgenoot doorwandelde zij die ryk
ingerichte omgeving; hij voerde haar in zijne studeerkamer en
bracht haar voor een portret, dat boven de sofa hingeen vrouwen
beeld met donkere oogen.
Vragend zag de jonge vrouw naar haren echtgenoot op.
„Myne eerste vrouw," zeide hy, en sloot haar vaster in zyno
armen, alsof hij haar voor iets wilde beschermen, dat haar uit
de verte bedreigde.
„Gij hebt haar niet liefgehad!" riep Lili uit.
„Gij vergist u, mijn lieveling; ik heb haar zeer liefgehad."
Den volgenden morgen zaten zij aan het ontbijthij speelde met
hare blonde lokken, die zoo schalks van onder haar mutsjo te
voorschijn kwamen, voor hare oogen zweefde het fijne profiel van
het portret, in zijne kamer.
„Hebt gij haar werkelijk liefgehad, Alfred?"
„Wie, lieveling?" en hy kuste hare kleine handen.
„Uwe eerste vrouw."
„Ja kind, oprecht."
„En wanneer hebt gy haar vergeten?"
„Ik heb haar niet vergetenmen vergeet nimmer haar, die men
van harte heeft liefgehad."
'a Namiddags gingen zy wandelen. Zij liepen door den tuin in
het park; zy liep de vogels na en speelde met de tamme reeën,
en als zij vermoeid was, nam hy haar op den arm en droeg haar
als een kind.
Iq eene kleine opene ruimte hielden zy stil. In het midden
Ds. Moulijn, uit Nijmegen, was de tolk der aanwezigen
en heette den reizigers hartelijk welkom.
In „het Oosten" deelt de heer Van 't Lindenhout mede,
dat hij in 37 openbare vergaderingen, die zeer druk bezocht
zijn geworden, mededeelingen heeft gedaan van den weezen-
arbeid cn wel in 35 kerken. „Acht en dertig steden," dus
gaat hij voort, „heb ik bezocht, 1680 uren heb ik per
spoor afgelegd, ruim 80 uren per tram en meestal eiken
dag behalve des Zondags 6 uren in een rijtuig gezeten.
Zeven nachten heb ik geslapen in een sleeping-car (slaap
wagen). Daarenboven heb ik nog 7 vergaderingen geleid,
die niet betrekking hadden op den weezenarbeidbijna eiken
avond heb ik vrienden ontvangen, die mij, na de samenkomst
in de kerk, wilden bezoeken. Deze vergaderingen zijn altijd
druk bezocht gewordenmenigmaal was in de woning, waar
ik mij bevond, geen plaats om hen allen te bergen. Voor
de weezen heb ik duizenden vrienden gevonden en 6250
gulden ontvangen.
Des Zondags heb ik meestal drie malen gesproken, som
tijds voor vergaderingen van 2000 menschen, bij een hitte
van 100 en meer graden, in de schaduw. Bij dit alles
heeft de Heere God mij in zijne groote liefde en genade
zoo bewaard bij de gezondheid, dat ik mij geen enkel uur
ongesteld heb gevoeld.
Ik ben reeds bezig om een uitgebreid verhaal van mijn
reis saam te stellen en dit zal zoo spoedig mogelijk van
de pers komen, versierd met enkele platen, en tot titel
dragende: „Zes weken tusschen de wielen of De Hollan
ders in Amerika."
Op de algemeene vergadering der Vereeniging tot
afschaffing van sterken drank, 28 October a. s. te 's Hage
te houden, zullen o. a. de volgende voorstellen worden
behandeld
1. Van het hoofdbestuur, om een adres te richten tot de
Regeering, waarin wordt aangetoond de noodzakelijkheid,
om met het oog op het schadelijk karakter van sterken
drank, en in verband met de artikelen 174, 175 en 176
van het Strafwetboek, af te kondigen een lijst van voor
het leven of do gezondheid schadelijke waren, en in 't
bijzonder om op die lijst den sterken drank bekend te
maken voor hetgeen hij is n. 1. schadelijk voor het leven
of de gezondheid.
2. Van de afdeeling Haarlem, om een verzoek te richten
tot den minister van Binnenlandsche Zaken om te verkrijgen,
dat in gemeenten waar de loting zal plaats hebben, de
berbergen eenige uren gesloten moeten blijven of voor de
lotelingen niet toegankelijk worden gesteld, en om tot
de Regeering het verzoek te richten dat aan de verschillende
"spoorwegmaatschappijen de verplichting worde opgelegd,
om geen conducteurs, machinisten of andere werklieden in
dienst te hebben of te houden, die sterken drank gebruiken en
daarvan verhief zich eene met cypressen omringde hoogte; door
de takken schemerde een wit kmi3 met de naam „Feodora." „Kom,"
zeide hij en klemde hare hand vast in de zijne. Angstvallig trad
zij nader.
Hij plukte eene der donkerroode rozen die op het graf bloeiden
en stak haar die in het haar: „Zy groet u!" Ze liet het hoofd
hangen alsof haar eene zware last drukte.
Eenige weken waren verloopen; zij had alles wat haar hart
kon begeeren; haar echtgenoot droeg haar op de handen; ieder
harer wenschcn werd vervuld, dikwerf vóór zij ze geuit hadtoch
was zij niet gelukkig; het portret in de studeerkamer en het
graf in het park ontroofden haar alle vreugde en levenslust.
„Wat deert u, kind!" vroeg hij een9, toen midden onder de
innigste liefkozingen een pijnlijke lach over haar gelaat vloog.
„Ik verlang naar myne moeder," antwoordde zij.
Den volgenden dag zat zij tegenover hare moeder. Deze was
eene verstandige vrouw, cn wist haar kind tot rede te brengen.
„Moeder, ik ben zijne tweede vrouw; ik geloofde steeds dat
hetgeen dood is, dood blyft, doch hetgeen dood is, leeft, en
leeft nog meer dan het levende. Ik wenschte in hare plaats
te zijn, en dat hy naar mijn graf wandelde en voor myn portret
zat!"
Hare moeder trachtte haar tot bedaren te brengen. „Gij hebt
toch een man die u afgodisch bemint en gij leidt het gelukkigste
leven onder de zon. Dood zijn hoe dwaas I Het prachtige
huis, de schoone tuin: wat heeft een doode daaraan?"
Ten slotte gaf zy hare dochter den raad, met haren man daar
over te spreken.
Toen hare moeder vertrokken was, opende de jonge man zijn
hart nog meer voor zijne vrouw.
Zy vatte moed en besloot hem deelgenoot te maken van hetgeen
haar kwelde.
„Alfred," begon zij, „o, toen wij huwden dacht ik, dat ons
gansche leven éón geheel zou vormen, doch gy hebt een verleden,
dat u alleen behoort.
„Wel, deel het dan met mij, lieveling!" en hij begon haar te
verhalen van zyne kindsheid, van zijne jongelingschap en van zijne
eerste vrouw. Zy luisterde, en de woorden die zij wilde uiten,
bestierven haar op do lippen. Van nu aan maakte de doode voort
durend een deel van het gesprek uit.
Alsof zy er genot in vond zichzelve to kwellen, werd Lili niet
moede, steeds meer byzonderheden aangaande zijn vroeger leven en
zijne toenmalige gevoelens uit te vorschen.
„Laat mij alles weten," bad zij; „bemindet gy haar meer
dan my?
„Neen, Lili, ik kon niemand, niemand meer liefheblen dan ik
u liefheb."
„Minder dan?"
„Ook niet minder."
dat bij de Rijkspolitie niemand worde aangesteld, die sterken
drank gebruikt.
3. Van verschillende afdeelingen en correspondentschappen:
om in verband met de practijk der drankwet de tusschen-
komst van Regeering en Volksvertegenwoordiging in te
roepen, opdat eerstens ten aanzien van de te verleenen
buitengewone vergunningen vaste regelen worden gesteld,
wier grenzen in geen geval zullen mogen worden te buiten
gegaan, en ten andere de beweegreden van de afwijking
van de eerste alinea's van art. 2 der drankwet in het te
publiceeren besluit volledig worden bekend gemaakt, of
anders die openbaarmaking geweigerd en het genot der
buitengewone vergunning afhankelijk gesteld van hare ver
melding in de Nederlandsche Staatscourant;
de tusschenkomst in te roepen van den minister van
Binnenlandsche Zaken, ter voorkoming dat de uitzonde
ringen, vervat in art. 15 der drankwet, worden uitgestrekt
tot inrichtingen van;brandweer, redding van schipbreuke
lingen en dergelijke;
een ernstig beroep te doen op de bevoegde macht, opdat
de Gemeenteraden algemeen gebruik maken van de bevoegd
heid, hun aan het slot van art. 2 der drankwet toegekend, t. w.:
„Bij plaatselijke verordening kan de Gemeenteraad,
onverminderd zijn bevoegdheid krachtens art. 135 der
gemeentewet: 1. wijken, buurten en straten aanwijzen, waar
verkoop van sterken drank in het klein niet, of niet dan
onder zekere voorwaarden, mag worden vergund2. eischen
stellen voor de localiteiten, waar verkoop van sterken drank
in het klein mag worden vergund."
Het jongste nummer van Eigen Haard behelst een
artikel over: „Match, training en championaat."
Daarin wordt de spot gedreven met den buitengewonen
ijver, welke in den laatsten tijd voor „Sport* aan den dag
wordt gelegd. Heel de wereld droomt van „matchen." De
kranten zijn er vol van, de zielen zijn er vol van. Matchen
in het roeien, in het cricket, in het zwemmen. De eene
volgt op de andere. De slagen zijn niet van de lucht.
Men wordt er zenuwachtig onder en de hoofden raken op
hol. Spelen? 't Is geen spelen meer. Alles is berekend
voor de match. Het spel ontaardt. Het wordt een vak
en gelijk men race-paarden heeft, krijgt men match-jongens,
die slechts voor cricket en race-jongens die slechts voor
hun rijwiel leven.
De studie lijdt onder dit „beoefenen" van het spel als
een vak, hetwelk het beoefenen van de wetenschappen
gaat verdringen. Er gaan uit vele ouderharten zuchten op
of zoonlief zich wat meer mocht „trainen" in zijn on
regelmatige werkwoorden en zijn professorale dictaten. De
zusters willen met alle liefde de blauwe kousen lieelen, die
bij het spel in den zeildoeken schoen zijn gesleten, maar
meenen op te merken, dat de manieren niet toegenomen
„Dus op dezelfde wijze?" en haar mond trok zich krampachtig
zamen."
„Ook niet op dezelfde wijze. Niet meer, niet minder en toch
anders. Men bemint nimmer twee menschen op dezelfde wijze."
Een andermaal vroeg zij: „Als gy daartoe in staat waart,
zoudt gy dan niet gaarne dien ouden tyd terugroepen?"
„Neen, mijn kind, ik heb nu immers u."
„Maar dan hadt gij mij immers niet gekend en haar niet ver
loren."
„Alleen dwazen wenschen het verledene terug," antwoordde hij
ernstig. „Zonder haar dood was ik nimmer diegene geworden,
dien gij nu lief hebt."
„O, ik zou u altijd liefgehad hebben!" riep zij uit. „Ik zou
wel eens willen weten, hoe gij dan zoudt geweest zijn."
„Een wilde jongen, die zijn klein wijfje veel overlast zou aan
doen," hernam hy en kuste haar.
Wanneer haar echtgenoot voor zaken van huis werd verwijderd
gehouden, stond do jonge vrouw uren lang voor het portret in
zijne studeerkamer, bestudeerde de trekken van het fijne donkere
gezicht, trad daarna voor den spiegel, onderzocht haar eigen gelaat
en vergeleek dit met het portret.
Op zekeren dag verrastte zij Alfred, voor het portret staande
weenend viel zij hem om den hals en bad: „Neem dat portret
weg; ik kan het niet verdragen."
Hy werd doodsbleek, en toen zy hare bede herhaalde, antwoordde
hy vriendelijk doch ernstig: „Lieveling, gij weet niet wat gij
vraagt. Hoe zoudt gij aan mijne trouw kunnen gelooven indien
gy zaagt, dat ik ze tegenover eene doode brak?"
„Hebt gij ze niet reeds gebroken, toen gij my in hare plaats
stelde?"
„De dooden hebben geen lichaam meer; hunne plaats op aarde
is ledig geworden; alleen in onze harten nemen zy nog eeno
plaats in."
Het was de eerste maal dat hy haar iets weigerde.
Eenigen tijd daarna begon Lili onwel te wordende ontboden
arts gaf den jongen echtgenoot hoop op het vaderschap. Denzelfden
dag bedekte hij het portret in de studeerkamer met een dicht zwart
kleed. Daardoor kreeg het echter voor zijne vrouw een nog ver
schrikkelijker aanzien; het rouwfloers was haar het symbool van
de^ schaduw, die het gauschc huis vervulde en haar leven ver
duisterde.
Zij was ijverzuchtig op die schaduw; zij haatte haar, daar zy
er zich niet tegen kon verweren. Er waren oogenblikken waarin
zij wenschte, dat eene medeminnares van vleesch en bloed tegen
over haar stond. Die kon tenminste aangegrepen en op zij ge
drongen wordenwie echter kon met eene doode strijden, met een
zielloos spook, dat geen ruimte meer iu de wereld besloeg en zicK
toch overal vertoonde l
(Slot op pag 4.)