HELDERSOHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1886. N°.140. Zondag 21 November. Jaargang 44. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. EEN LIEF BLONDINETJE. Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advcrtentiën: Van 1—4 regels 00 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 18 November. „Niemand mag mij lijden, maar ik maak het er na/ placht Uilenspiegel nu en dan met merkwaardige zelfkennis in een vlaag van weemoedige neerslachtigheid uit te roepen. Iedereen had een hekel aan den snaak; maar als hij de oorzaak van dien algemeenen afkeer wilde weten, behoefde hij waarlijk niet lang te zoeken. Hetzelfde is het geval bij onze Amsterdamsche socialisten. Het blijkt werkelijk, dat er, ook met den besten wil en de vredelievendste be doelingen, op den duur toch met die luidjes niet te ploegen of te eggen valt. Nu hebben zij het Donderdagavond van de vorige week in het vergaderlokaal der Vrije Gemeente weer zoo schuins laten liggen, dat het Bestuur van deze Vereeniging besloten heeft, de bespreking der sociale quaestie niet meer in het gebouw toe te laten, ten einde eene herhaling der socialistische rustverstoringen te vermij den. Een poos geleden heeft het Christelijk Werkliedenverbond „Patrimonium* een gelijksoortig besluit genomen en ter wering van de socialistische schreeuwers het publiek debat na afloop zijner bijeenkomsten afgeschaft. Zoo zien deze lieden zich overal geschuwd als oproermakers en gewelde naars, en worden zij ten langen laatste, wanneer zij den lust tot discussiëeren in zich voelen opkomen, verwezen naar hun eigen gebouw, waar zij zoo luid kunnen galmen, schreeuwen, fluiten en sissen als hun zelf goeddunkt. Mis schien echter zijn dergelijke verbanningsbes]uiten den heeren socialisten volkomen naar den zin en begroeten zij ze heimelijk met bijval, als koren op hun molen. „Verdreven van huis is een liedeke, dat zij gaarne aanheffen, en zij hebben er volstrekt niets op tegen, dat men hen in de gelegenheid stelt om zich als verstootenen, als verschoppelingen, als paria's der maatschappij voor te doen. Dat drukt hun, meenen zij, een soort van martelaarskroon op de slapen, zoodat men hen voor „wandelende Joden/ voor pelgrims zonder land en zonder huis, zal gaan aanzien. Doch niemand zal zich gemakkelijk door het klatergoud van dien valschen stralenkrans laten misleiden en van de ergerlijke houding der socialisten veeleer gebruik kunnen maken om hen met hunne eigene wapenen te bestrijden. 21) Door Mevr. M. C. FRANK. Wat toch is de zaak? Van socialistische zijde is in de laatste jaren herhaaldelijk beweerd en wordt nog altoos onomstootelijk volgehouden, dat de bourgeoisie (waartoe gij en ik en een ieder gerekend wordt, die niet met de socialistische schreeuwers wil mede doen) geen hart heeft voor de belangen van den arbeidenden stand en den nood der werklieden. Van dien kant werd voortdurend met groot- rumoer verkondigd, dat de kapitalisten en de werkbazen (volgens het socialistisch woordenboek slechts zekere klassen van „de bourgeoisie* vertegenwoordigende) van die nooden en belangen liefst niet wilden hooren, en men als hij afspraak zijn best deed om de quaestie in den doofpot te stoppen en er zoo min mogelijk over te spreken. Al had die be schuldiging ook geen schijn zelfs van waarheid voor zich, kon het toch goed zijn, haar vierkant onder de oogen te zien, dachten enkelen welgezinden. En zoo hond de Her vormde predikant Westhoff een twistgesprek met dc soci aal-democratische leiders aan, men weet met welken uitslag: de predikant maakte zich bij zijne geestverwanten een kwaden naam door dit optreden en zijne tegenstanders lieten zich ook zelfs door de deugdelijkste argumenten geen stroobreed van hun standpunt afbrengen. Ook het Chr. Werkliedenverbond „Patrimonium* waagde een poging in gelijke richting: het noodigde enkele zijner bekwaamste geestverwanten uit tot het houden van voordrachten over de sociale quaestie en opende telkens na afloop daarvan de gelegenheid tot vrije discussie. En wat was het gevolg daarvan? Dat de aanwezige socialisten zich reeds gedurende de voordracht zelve niet rustig konden houden en bij het daarop gevolgde debat aanhoudend door rumoer en ge schreeuw elke geregelde gedachtenwisseling feitelijk onmo gelijk maakten. Dezelfde treurige ervaringen deed het Bestuur der Vrije Gemeente op. Ook in haarlokaaltraden een en andermaal zaakkundige en ontwikkelde mannen op, om iu bevattelijken vorm een toelichting te geven van den stand der arbeiders-quaestie, ten einde daarna met de aan wezigen de meest gewenschte maatregelen tot verbetering van het lot der werklieden te bespreken. En ofschoon de socialistische leiders verklaard hadden, dat zij instonden voor het handhaven der goede orde door hunne volgelingen, Ju is nu in de huiskamer bezig stof aftcncmen, en daar zy heden vroeg klaar wil zyn met koffiedrinken, ten einde een langen middag Ie hebben om de wasch op te doen, heeft ze het blad reeds gereed en de kolfie gezet. De blinkende koperen petroleummncbine staat gezellig te ruischen op het dientafeltje; de witte steenen koffiekan verspreidt heerlijker geuren dan do geurigste odeur van Rirnmel ja, Rimmel of Piver zouden stellig jaloersch worden, wisten ze, hoeveel liever Ju's wipneusje die bezielende koffiegeur opsnuift, dan zij hun beste „Jockeyclub/ „Verveine" of „Ess-bouquet" zou doen. En wij aarzelen niet te verzekeren, dat vele dames het met onze Julia daaromtrent eens zijn. Terwyl ze zorgvuldig, met plumeau en stofdoek gewapend, elk voorwerp in de kamer van stof bevrijdt, kijkt ze nog ernstiger dan gewoonlijk en nu en dan ontsnapt haar zelfs een hoorbare zucht. Dit belet baar echter niet, een waakzaam oog te houden op de koffiekan, en ja, het moet bekend worden, zelfs met verlangen af en toe te kijken of het kostbare vocht nog niet geheel doorgefilterd en tot gebruik bereid is. Och ja, hoeveel geestkracht en moed Ju ook bezit, en ofschoon zij sedert jaren gewoon is, zich bijna geheel alleen door allerlei moeilijkheden te helpen, uit allerlei nooden te redden, zoodat zy wel aanspraak mag maken (maar dat doet ze niet) een „sterke vrouw* genoemd te worden, zoo moedig en krachtig is zij niet, dat zij den troost, dien een welbereid kopje koffie bevat, versmaden zou. Ze weet het dao ook wel, dat zij heden wat troost Jen een groote hoeveel heid moed noodig heeft, en 't is misschien daarom, al wil ze 't niet weten en moet het opdoen der wasch als voorwendsel dienen, dat vandaag om elf uur de koffie gezet is. Wederom laat de bel zich hooren, en Ju, die heden schynt te schrikken als ze dit welbekende geluid verneemt, ontstelt zoo, dat de plumeau haar uit de hand glipt. Evenwel schijnt dit belletje niet aan te kondigen hetgeen zij vreest; immers, oom Dorus is gewoon een forschen ruk te geven, en een geluid te voorschyn te roepen waarvan het heele huis wêcrgalmt. Ook hoort men geen luidruchtige stem, geen zware voetstappen op de trap. „Hy is het niet, Goddank," zegt Ju halfluid en om zich vol komen te herstellen van den schrik, treedt ze naar de tafel en begint haar eerste kopje in te schenken. Zy ziet het vertrek rond;ja, alles is in de beste orde: nergens een stofje te zien; alles staat op de rechte plaats; de vensters zijn geopend, en de geuren der reseda's, rozen en heliotropen uit de tuintjes beneden, vermengen zich met die der verkwikkende koffie. Een helder zonneschijntje geeft de tamelyk oude meubelen nieuwen glans, en doet Ju eenigszins bedenkelyk naar 't versleten tapijt cn de verkleurde gordijnen zien, die zoo duidelyk, zoo dringend om plaatsvervangers bidden, nu dit stralende licht hun gebreken zoo ten toon stelt. Doch Ju weet maar al te goed, dat die bede vooreerst onverhoord moet blijven; daarom wendt zij maar spoedig den blik af, trekt een stoel naar de tafel en grijpt naar de courant, die nog onge rept ligt te wachten, sinds acht uur, want, ofschoon Ju om zes uur op was, zij heeft heden nog geen kwartiertje tijdover gehad om zich met „het Nieuws van den dag" bezig te houden. Thans echter, onder 't genot van haar eerste kopje, zal ze zich dat werd die «.rde op de schrouielijkste wijze verstoon!, lieten de sociaal-democraten tumult en gestamp dienst doen als argumenten en poogden zij een ieder, die iets zeido dat hun niet aanstond, te... overschreeuwen. Voor de nood zakelijkheid bukkende, heeft men nu ook het gebouw der Vrije Gemeente voor de publieke debatten over de sociale quaestie moeten sluiten. De socialisten zullen dus niet kunnen zeggen, dat men niet lang genoeg geduld met hen gehad heeft, schoon het echter meer dan waarschijnlijk is, dat zij het toch wèl zullen zeggen! Inderdaad, we zijn nog verre, zeer verre verwijderd van het „vrede op aarde dat welhaast weder uit den boezem der gansche Christenheid zal oprijzen. Heel de menschheid snakt naar rust en vrede, naar kalmte en eensgezindheid, en de twistfakkel ontvlamt alom en brand steeds hooger en hooger, vaak waar men haar vertecrenden gleed wel het minst verwachten zou. Want is er écn ambt ter wereld, dat als vereenzelvigd is met den arbeid van den vredestichter en rustbewaarder, dan is het zeker wel dat van den evangeliedienaar, van den leeraar en voorganger eener Christelijke gemeente, wier Hoofd zijne milde leer grondvestte op de schoone beginselen van „God is liefde" en „gij zijt allen broeders." En zie wat onverkwikkelijk schouwspel, alom in den lande, maar inzonderheid in de hoofdstad des Rijks, waar zij, die naar plicht en geweten de gemeente behoorden voor te gaan in de toepassing van die schoone beginselen, juist het tegen deel doen en veeleer door hunne handelingen tot tweedracht en verdeeldheid trachten aan te hitsen. En niet alleen dat de evangeliedienaars zelf onderling aan 't plukharen zijn over kerkelijke vraagstukken, maar nu pogen zij ook nog de gemeenteleden tegen elkander in liet harnas te jagen. Nog is de definitieve einduitspraak der Synode niet ge vallen, of er worden door de geestverwanten der geschorsten reeds adressen ter teekening gegeven otn laatstgenoemden, zoo het beslissende vonnis ten hunnen nadeele mocht uit vallen (gelijk wel te denken is), met allen nadruk aan ta sporen, het hoofd niet in den schoot te leggen, maar zonder bedenken in het tot dusver door hen gevolgde verzet to blijven volharden. En de onderteekenaars voegen voorts aan dat verzoek de stoute verklaring toe, dat zij door alles kwartiertje rust gunnen; misschien zal 't nieuws, dat het blad bevnt, haar ook wat nieuwe ten minste andere gedachten geven, of, al is het maar voor korten tijd, haar hare treurige gedachten doen vergeten. Pas heeft ze zich neergezet of cr treedt iemand binnen, heel zachtjes, maar Ju beeft het toch gehoord en in de meening dat het Chrisje is, die 't Advertentieblaadje boven brengt, dat gewoonlijk om dezen tijd komt, zegt ze, zonder van de courant op te kijken: „Leg het maar neêr, Chrisje cn ,,'t Is Chrisje niet, Julia; ik ben het, en heb je mij niet hooren aankomen? Ik heb hier al een poos op den drempel staan kijken, Ju, kind, wil je wel gelooven, dat het warempel een allerliefst schilderijtje zou geven, een echt lief „binnenhuisje," huistafreeltje, of hoe je 't noemen wilt, zoo echt huiselijk, gezellig, en vriendelijk heb je 't hier!" Sprakeloos van schrik heeft Ju den spreker aangestaard; ze heelt haar kopje, dat pas half lêeg is, haastig neergezet, de courant is haar uit de hand gegleden cn Ju's donkergrijze oogen staren oom Dorus aan, met onmiskenbare ontzetting. Haar gezicht is nu eens rood, dan weer bleek geworden in één minuut, en hare lippen beven zóó, dat ze geen woord, geen groet kan uitbrengen. Heb ik u doen schrikken, kind? Wel, dat spijt me;" hervat oom Dorus vriendelijk. „Kom, kom, meisjelief; ik dacht niet dat je zoo schrikachtig was maar je bent ook te veel alleen," vervolgt hij. „Weet je wat, ik kom hier eens een uurtje praten ik mag immers wel? En heb je misschien een kopje koffie voor me, ze ruikt zoo fameus lekker, dat ik me zal verbeelden in den zevenden hemel te zijn." Terwyl de oude heer zoo spreekt, heelt Ju zich wat hersteld; zij mompelt ccnigc woorden, verward, half verstaanbaar, en begint met dc kopjes te rammelen, alsof ze voor een dozyn bezoekers inschenken moet. Nog nooit heelt ze 't zoo onhandig gedaanzc stort koffie op 't hagelwitte servet, giet melk in de suikerpot cn is op 't punt om den heelen boel in den steek te laten cn te vluchten, zoo slaat haar de angst om 't hart. Doch oom Dorus schijnt van die zenuwachtigheid niets te merken; hij praat druk door; over de bloemen in de hekjes, die zoo mooi bloeien; over de kamer, die zoo prettig ingericht is en op 't zuiden ligt; over poes in haar mandje, daar onder de kleine tafel; kortom over allerlei, behalve over dat eene onderwerp, waarvoor Ju zoo vreest, waarvoor zy denkt dat hij gekomen is. Wat had ze zich eigenlijk wel voorgesteld? Dat de oude heer een knieval zou doen voor haar, in hartroerende, tecdere woorden zijn liefde bekennen en haar om wederliefde smccken zou? Dat hy misschien tranen storten, zich aan 't gryze haar rukken, of voor dc borst slaan zou, zooals oude en jongen, maar vooral onverhoorde, wanhopige minnaars op 't tooneel en in romans doen? Niets van dit alles gebeurde, en Ju voelde zich allengs meer cn meer gerust: Oom was immers zoo kalm als ooit; mis schien had Ma hem verkeerd begrepen, dacht zij; bé, dat zou een uitkomst zijn, als haar de zoo gevreesde scène bespaard bleef. Arme Ju! Niets van al wat zij bevroed had, zon haar bespaard worden; haar eigen ontroering belette haar dc zenuwachtige manieren van den grijsaard tc bemerken, die voor ieder ander, ondanks zijn vroolijk gekeuvel cn overdreven luchthartigheid, zichtbaar zouden geweest zijn. Toch wist ze niet recht wat ze met hem praten zou, toen ze plotseling bedacht, dat hij haar die bloemen gezonden en zij hem nog geen woord van dank gezegd had. Nu, dat was ten minste een geschikt onderwerp, en dus greep Ju het aan. Hoe dwaas zich daarom bevreesd te maken, de goede man bedoelde met dat cadeautje niets dan een attentie, en ze was sinds lang gewoon die van hem te ontvangen; sinds Dory's vertrek was hij immers zooveel hartelijker cn guller dan voorheen 1 „Oom," begint zij haperend, „wat hebt u ons heerlijke bloemen gezonden! En zulke mooie potten! Ma heeft zc nog niet gezien, omdat ze nog slaapt, maar zoodra zij op is, zal ik ze binnen brengen, om zc haar ook te laten bewonderen Ma houdt zooveel van bloemen, het zal haar stellig veel plezier doen....* „En jij, Julia, hou' jij cr ook van? En doen ze u ook plezier Want om u de waarheid te zeggen zond ik ze niet uw Ma! Zeg, zijn zc naar uw zin, Julia?" „Julia!" Zij hoort met ontzetting, dat hij haar naam voluit noemt; hij doet het zelden, dan wanneer hij iets bijzonders heeft tc zeggen. Julia! Zoo plechtig en breed spreekt hij het uit, die a vooral 't is alsof dc naam met drie a's eindigt, in plaats van slechts eene. „Natuurlijk, vind ik ze heel mooi; eigenlijk veel te kostbaar voor mij; ik houd mij altijd aan eenvoudiger bloemsoortenrozen, reseda, violen, anjelieren...." Julia zou nog een heele reeks bloemen opnoemen, om maar uit de verlegenheid te komen, want nu bemerkt ze, dat uom's oogen erg waterig schitteren en dat zijn dik rond gelaat, nog rooder is dnn gewoonlyk. Hij valt haar in de rede, en terwijl hij de kleine, ruwe hand vasthoudt die hem een kopje voor zet, zegt hij: „Ja, ja, ik weet het; eenvoudige bloemen, huiselijke, zedige, geurige bloemendaar hou je van, dat is een karaktertrek van mijn lieve Julia: zij houdt van de bloemen, die haar gelijken: frisch, geurig en, cn... eenvoudig." „O hemel, wat begint hy nuComplimentenik ben verloren 1" denkt Ju, en zij beproeft haar dik handje terug te trekkenmaar hy laat het niet los! „Julia, Azalia!" vervolgt oom, met klimmende geestdrift; „kind, ik vond dat die twee namen zoo goed bij elkaar pasten, dat ik, dat ik... kortom, Julia, ik bied u die bloemen aan omdat hpt tij' 1 wordt dat jij ook eens iets... iets goeds krijgt, iets bijzonders, dat je al lang toegedacht was, en... en dat naar ik hoop je gelukkig zal maken...." „Zeker, oom, ik ben u heel dankbaar cn ik... ik vind die bloemen zeer mooi, alleen maar veel te mooi voor mij, voor do heele omgeving hier; waarlijk, oom, veel tc mooi en tc kost baar; u hadt liet liever niet moeten doen; ik heb niet gaarne zulke dure cadeaus...." Haastig, bijna driftig, heeft zij gesproken; niet zonder reden, want oom drukt hare hand zoo tceder, hij ziet haar met zulke wotiïd-ie tecdere blikken aan, dat het haar benauwt maakt; zo voelt zich op het punt om hem alles behalve zacht terug tc stooten, of in lachen uit te barsten, zoo onuitstaanbaar vindt zc zijn teederheid, zoo komisch zijn verliefde blikken komisch cn toch, ze rilt er vanniets is dan ook zoo afzichtelijk, als een grijsaard die verliefd uit zijn oude oogen kijkt. Ju is bang en heeft lust om to lachen tevens; dat schynt oom te bemerken. Hij staat op, en nu meer bedaard sprekend, hoewel hij hare hand niet los laat, en zijne oogen nog zoo waterig glinsteren, alsof hy eene zware koude in het hoofd had, zegt hij plechtig: (Vervolg op pag. 4.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1