HELDERSCHE
ËN NIEUWËDIEPER COURANT.
Nieuws- ei AivertentieWad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 1.
Zondag 2 Januari.
Jaargang 45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
OUD EN NIEUW.
EEN LIEF BLONDINETJE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post „1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De plechtige Oudejaars-avond is aangebroken en in den
kring van betrekkingen en vrienden vereenigt men zich
tot een gezellig samenzijn om de uitvaart van 't oude jaar
te vieren. De tijdkring, vóór 365 dagen in 't leven ge
treden, maakt zich tot sterven gereed, en 't is of ieder
dringend behoefte gevoelt om, gezeten in den familiekring,
dien ernstigen stond niet onopgemerkt te laten voorbijgaan.
Bij het scheiden van 't oude jaar wil men nog eens in
herinnering de oogenblikken doorleven, die zich kenmerkten
door blijdschap en vreugde, of die ons leed en droefheid
aanbrachten. Te midden van 's levens bedrijvigheid wordt
vaak verzuimd, hetgeen we doorleefd hebben, te herdenken
op den rustigen Oudejaars-avond worden we als van
zelve genoopt om onze gedachten bij het verledene te be
palen. Twaalf maanden van ons leven gingen daarhenen
en riepen ons tot werken en strijden, tot steunen en helpen
ze deden ons hoop voeden en wenschen koesteren. Nu dat
tijdsbestek achter den rug is, pogen we de rekening op te
maken en dringen de vragen zich aan ons opHebben we
naar vermogen gearbeid aan de taak, die ons was opgelegd
Hebben we den strijd gestreden tegen het verkeerde in en
rondom ons, den strijd tegen al wat niet edel is en goed?
Hebben we, door liefde tot den naasten gedreven, altijd
getracht anderen te helpen, te schragen en te steunen, met
opoffering, des uoods, van eigen rust en genoegen Hebben
we bij ons wenschen en verlangen wel het ernstig streven
gevoegd, om dat, wat we goed en nuttig achtten, krachtig
te bevorderen? Zie, al deze vragen doen zich bij ons op,
als het oude jaar zich tot afscheid nemen gereed maakt;
als we ernstig genoopt worden onze rekening met het ver
ledene op te maken. Tal van tekortkomingen vallen er
te boekstaven, hoezeer er op veel goeds mag gewezen
worden. En terwijl de balans niet zeer gunstig overslaat,
verschaft het uitzicht op eeue wellicht betere toekomst ons
troost en hoop.
Ruimer is de blik als we op onze omgeving, op 't
Vaderland, op 't ruime wereldgebied de aandacht vestigen.
Als straks het middernachtelijk uur tevens het sterfuur
van 1886 verkondigt, dan behoort datgene, wat er in
de plaats onzer inwoning, in ons Vaderland, in de
wereld gedurende dat jaar heeft plaats gegrepen, tot het
gebied der geschiedenis. Liet de welvaart over het alge
meen te wenschen over, heerschte er onrust op staatkundig
en kerkelijk gebied, viel er bij voortduring een kostbaren
staat van gewapenden vrede op te merken, broeide er
bestendig een staatkundig onweêr in het Oosten van ons
werelddeel^ bij den uitgang van 't oude jaar kunnen
38)
Door Mevr. M. C. FRANK.
we dan waarlijk niet van een onbewolkten staatkundigen
hemel spreken. In den loop van dien tijdkring zijn de
nevelen, die bij den aanvang des jaars reeds vielen op te
merken, of die gedurende dat tijdsverloop zijn ontstaan,
niet opgetrokken. En met den vrome van den ouden dag,
moeten ook wij, kinderen van de tweede helft der 19de
eeuw, bij 't scheiden van den ouden jaarkring de verzuch
ting slaken„De morgenstond is gekomen, doch 't is nog
nacht!" Een aantal goede wenschen bleven onvervuld;
oude veeten werden niet uit den weg geruimd; nieuwe
troebelen ontstonden; verzoenende liefde liet zich vaak te
vergeefs wachten't goede werd menigmaal miskenddom
heid en middelmatigheid werden veeltijds ten troon ver
heven welvaart door vrede en eensgezindheid voor heersch-
en strijdzucht ter zijde gesteld; eigenbelang en eerzucht
zwaaiden in den regel den scepter. Waarlijk, ook buiten
den engeren kring dan die van huis en hart is de blik op
't verledene verre van opbeurend en ook bij die herinne
ring heeft men behoefte om 't oog op de toekomst te
richten en hoopvol te vragen narr betere tijden en gun
stiger toestanden. Als het twaalftal doffe klokslagen de
lucht doortrillen en 't oude jaar voor goed is heengegaan,
trachten we den sluier op te lichten, die het heden van
de toekomst scheidt. Als we met het weggestorven jaar
zoo goed en zoo kwaad als 't kan hebben afgerekend, dan
vragen we, met hoop in 't harte, naar 't goede, dat de
aangebroken tijdkring ons zal aanbrengen. Wat zal het
jaar 1887 zijn voor ons en de onzen, wat voor de plek,
die wij bewonen, voor 't land dat we ons Vaderland noe
men, voor de wereld, wier wel en wee ons niet koud en
ongevoelig laat? We doen die vragen, doch 't antwoord
laat zich wachten. De toekomst is met een zeer dichten
sluier voor onze blikken verborgen en op al ons vragen
en op al ons wenschen, vernemen we slechts het
kaltne bescheid: wacht, hoop en werk! Wacht, want ge
kunt zelfs de gebeurtenissen, die de dag van morgen u
brengen zal, niet vermoeden. Hoop, want vaak Wordt uit
het kwade zelfs het goede geboren. Werk, want in groote
mate kunt ge, onder Hoogeren zegen, betere toestanden in
en rondom u in 't leven roepen of althans het ontstaan
daarvan bevorderen. Is er zooveel op te merken, dat lang
niet zoo is als wij zouden wenschen, laten we, ieder in
zijnen kring, met ernst en volharding streven om 't goede
aan te kweeken, om te verwijderen wat niet edel en niet goed
is. En waar we het betreuren, dat de geest van liefde tot
den naasten niet huist in de harten der menschen, laten
wij daar 't voorbeeld geven van opofferenden menschenmin.
Streven wij er naar, om in den kring, waarin we leven,
door ons voorbeeld anderen te wekken en te versterken
tot het nastreven van alles wat schoon is en edel. Als
Het was een waagstuk, het was den leeuw trotseeren in zijn
hol, en Dory wist het welhaar hart, dat anders bij haar waar
lijk niet veel meer was dan een „holle spier," klopte onrnstig,
en toen zij, eer zij hare kamer verliet, een blik wierp in den
spiegel, was zij ontevreden over hare bleekheid. „Een bleeke
kleur staat niet goed voor eene blondine," zei Dory dikwijls,
„evenmin als een hoogroode blos; een blondine moet een tint
hebben niet blceker dan 't hart der agaatroos of 't inwendige
eener schelp zoo van die fijne, tweeschalige schelpjes, die zoo
heerlijk onnavolgbaar rose zijn van binnen...." En nu Dory zich
zoo ontzettend bleek, haar frisschc lippen zoo blauwachtig wit
zag, was ze zeer misnoegd, want, redeneerde zij, aan hare ont
moeting met oom denkende:
„Hij mag zich zoo streng en gevoelloos toonen als de leenw
op 't Waterlooplein, wij weten al lang, dat dit zoo niet gemeend
en Zijne HoogEdele Gestrengheid even gevoelig is voor een lief
gezichtje als ieder ander mannelijk wezen't is geen wonder, dat
hij het voor tante Bets en Carolientje altyd heeft volgehouden
door haar mooi gezichtje hebben die zeker nooit een verove
ring gemaakt, maar ik, ik ken le defaut de la cuirasseen
ma foiik zal dat maar weêr eens tot mijn voordeel aanwenden.
Oef, maar ik ben vandaag al te bleekEn die kringen om myn
oogen! 't Is ook al te dwaas, dat ik telkens tranen stort! En toch,
't is misschien niet kwaad, dat ik er wat aandoenlijk uitzie voor
deze gelegenheid, 't Zal waarschijnlijk meer indruk maken. En
avanl dus!"
En ze ging „den leeuw tarten in zijn hol," zooals ze 't
bij zich zelf noemde. Maar al te wel begreep zij, dat indien
Willy er zijn vader 't eerst over sprak, deze zooveel tegen
haar zou weten in te brengen, dat bij het zwakke karakter
zyns zoons, diens voornemen aan 't wankelen zou worden
gebracht.
„Goê morgen, oom, hebt u wel gerust!" zoo trad zij binnen,
na eerst zachtjes getikt en niet op het gewone „binnen!" of „ja!"
gewacht te hebben. Oom zat voor zijn schrijf bureau en keek ver
wonderd en misnoegd op en beantwoordde Dory's groet met
gefronsde wenkbrauwen en een „wel?" dat onvriendelijk en zelfs
ruw klonk.
„Oom, u moet niet boos zijn, dat ik het waag u te komen storen,
maar, 't is om eene zaak van belang voor mij en misschien ook
wel voor ons allen,..." begon zij, hem met ootmoedig smee
kenden blik aanziende.
„Zeg s. v. p. gauw wat er is, maak geen noodeloozen omhaal
van woorden; 'k heb geen tijd en geen zin ook om dien aan te
hooren," zei oom, zonder 't oog op te slaan van de papieren voor
hem.
,,'k Zal 't zoo kort mogelyk maken, oom. U hebt mij gelast
het eerste, het beste aanzoek dat ik zou ontvangen aan te nemen,
ieder dat doet, naarmate van de krachten, hem geschonken,
dan kan het niet anders of 't jaar, dat we met hoop op
eene betere toekomst intreden, zal een jaar van rijken
zegen wezen. Dat zij het voor u, lezeressen en lezers,
dat zij het voor uwe woonplaats, voor ons dierbaar vader
land, voor heel de wereld! De donkere wolken, die zich
bij 't heengaan van 't oude jaar vertoonden, mogen wijken
voor 't licht van vrede en liefde, en als aan 't einde van
den pas ingetreden iaarkring de levensgeschiedenis van
1887 zal worden geboekstaafd, dan worde van dat jaar veel
goeds en heerlijks door het stift der historie opgeschreven
u herinnert u...."
„Ja, ja, ja! en 't is u geraden het te doen."
De grimmige blik, dien hij haar van onder zyne zware grijze
wenkbrauwen toezond, getuigde volstrekt niet van verteedering
door hare aandoenlijke bleekheid. Dory bemerkte het met spijt,
doch hernam met dezelfde zachtmoedigheid:
„Ik heb uw bevel ter harte genomen; gisteren heb ik een
aanzoek ontvangen en aangenomenik hoop, ik denk wel, dat u
het zult goedkeuren."
„Heeft hij geld?"
„Ja o ja zeker, oom!"
„Goede positie stand?"
„Alles naar wensch, geloof ik."
„Ouderdom
„In de twintig; en 't is een knappe jongen."
„Dat komt er minder op aan. Wanneer wil jelui trouwen?"
„Dat hangt van uw goedvinden af, oom. Wij zijn beiden
genegen, er zoodra mogelyk toe over te gaan..."
„Best, hoe eer hoe liever. Maar ik zeg het u vooruit, dat
ik volstrekt geen byzondere drukte er van wil hebben; ik ben
in geen feestelyke stemming; was het niet, dat ik my liefst
zoodra mogelyk van een lastigen plicht wilde ontslaan, ik zou
zeggen: jelui wacht tot... tot we weten... of we een ramp te
betreuren hebben of..."
„Och, oom, dat zal wel beter afloopen dan u denkt, ik geloof
niet..."
„'t Is 't zelfde wat jij gelooft! Laat ons bij de zaak blyven...
die pretendent wanneer zal ik hem zien?"
„O wee," dacht Dory, „nu zal de bom losbarsten," en zij
zette zich schrap om den uitval af te wachten. Zij trad een
stap nader by haar oom, vouwdo hare blanke handjes saèfm en
lei die dicht by hem, op den rand der schrijftafel. Oom scheen
dit in zyn oog nuttelooze vertoon van deemoed niet te apprécieeren
en schoof zijn stoel achteruit.
„Hy zal na den middag komen, oom, tegen zes uur en,
ach, oom oompie,..." zy trad nog eene schrede nader bij en
strekto nu smeekend de handen naar hem uit, en vestigde haar
mooie oogen op de zijne, die haar alles behalve vriendelijk aan
zagen; ja, was het op dit oogenblik werkelyk ontroering of
een uitwerking van haar wilskracht in hare lange oogwimpers
hing een traan, en een blos, van vrees of aandoening, kleurde
hare bleeke wangen; „ach oom, ik bid u, wees goed, wees toe
geeflijk en leg ons ons geluk niets in den weg!"
„Waarom zou ik dat doen? 'k Zal maar al te blij zijn als
jij een goed heenkomen zult gevonden hebben, en je moogt er
wel dankbaar voor zijn en u beteren, want God weet, waar
uwe lichtzinnigheid n nog toe gebracht zou hebben. Maar, nu
genoeg gepraat. Om zes nnr wacht ik uw pretendent, ga nu
maar heen."
„Hm, zóó heb ik 't niet begrepen," dacht Dory. „Hij vraagt
niet eens wie die pretendent is! Dat is de onverschillig!^*
Binnenin n d.
Men weet dat de juffrouw van de Christelijke Bewaar
school te Zaandam de door den Koning aan haar onge
vraagd verleende gratie van de straf, waartoe zij door de
Rechtbank van Haarlem was veroordeeld, wegens verzuim
van vaccine-briefjes op hare inrichting, niet wenscht te
aanvaarden.
De Standaard juichte dit toe. Dal; niet alle geestver
wanten van 't blad zoo denken blijkt uit een schrijven van
den heer J. W. Vader te Cortgene. Hij uit zijn leedwezen
over het feit. Volgens hem zullen ook welgezinden en
voorstanders der Christelijke School gewis een zoo stugge
afwending van Zr.Ms. goedgunstigheid betreuren, een houding
die ook, naar hij doet opmerken, weinig in staat is om
's Konings belangstelling in de goede zaak te bevorderen.
Den 5 Januari 1887 zal, vanwege de afdeeling
Alkmaar der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, in
het Café Central aldaar, des avonds te half zeven uur,
door den heer M. J. Hengeveld, van Alkmaar, eene voor
dracht worden gehouden over paardenfokkerij. Ook niet-
leden der Maatschappij kunnen daartoe kosteloos toegang
bekomen. Met het oog op de belangrijkheid van het onder
werp en de meer en meer zich openbarende belangstelling
in alles wat kan bijdragen, om het paardenras te veredelen,
is bijwoning van bedoelde voordracht alleszins aan te bevelen.
Volgens het Pharmaceutisch Weekblad wordt binnen
eenige maanden in de buurt van Magdeburg eene groote
sacharinefabriek geopend. Sacharine wordt vervaardigd uit
de teer die een bij-productie is van de gasfabrieken. Een
kilo sacharine zal voldoende zijn om 500 kilogram druiven-
suiker zoo zoet te maken, dat dit product de gemalen melis
in kleur en zoetheid gelijkt, terwijl het goedkooper is dan
deze. De Duitsche Regeering is opmerkzaam gemaakt op
het gebruik der sacharine en op de te verwachten vermin
dering van de opbrengst der suikerbelasting, zoodat een
spoedige belasting der druivensuiker en der maltose wordt
tegemoet gezien.
De teer, die ons de aniline-kleur en stoffen bracht, heeft
omtrent het lot van uw lief nichtje wat al te ver gedreven,
monsieur mon oncle! Dat is minachting en mijn kleine wraak
wil ik niet ontberen, daarom heb ik zelfs in de laatste tien
minuten, te veel van u afgewacht. En al wordt uwé nog zoo boos
verscheuren zul je me niet en dus...."
Er behoorde inderdaad meer moed toe, dan men van dit teêre
poppetje zou verwacht hebben, om te doen wat zij nu waagde.
Hy kon haar niet ontwijken, daar luj zijn stoel reeds geheel
tegen 't venster geschoven had in een hoek, die door een groote
brandkast en de hooge schrijftafel gevormd werd.... Zy greep
zijne hand, hield die met heide de hare stevig vast en sprak met
zachte, bewogen stem:
Ach, oom, wat heb ik toch misdreven, dat u mij zoo onver
schillig bejegent? Gaat mijn lot u dan zoo weinig ter harte, dat
u niet eens wilt weten wien ik het ga toevertrouwen?"
Had zij in 't hart van dien strengen man kunnen lezen, zy
zoude ontwaard hebben, dat hij zich op 't oogenblik zelf dezelfde
vraag had gedaan en dat zyn gevoel hem herinnerde, dat hij,
zich zoo onverschillig toonende tegenover de onbeschermde wees,
den plicht niet nakwam, dien hij vrijwillig op zich genomen had,
toen hij haar van hare moeder wegnam; maar zijn trots en het
leed, dat het meisje over hem gebracht had, verhardden zijn
gemoed. Moest hy, kon hij belangstelling toonen in 't lot van
haar, die 't geluk van zijn meestgeliefd kind meedoogenloos had
verwoest
„Dat zou ik vanmiddag immers vanzelf wel hooren?" zei hij
kortaf. „Maar, als 't u van zooveel belang voorkomt
„Niet alleen voor my, maar ook voor u i3 't van belang, oom,
dat u verneemt wie 't isl"
„Zoo? Dat zullen we zien; noem den naam."
„'t Is... 't is myn neef Willy uw zoon, oom!" Het
laatste woord was eigenlijk een gil, een kreet van pyn en
schrik; want d' reeds zoo verbitterde man, die bij de woorden
„myn neef" jen oogenblik als verstijfd van schrik had gestaan,
greep het meisje, toen zij de woorden „Willy, uw zoon" uitsprak,
ruw bij den arm en had haar sidderend van woede, van zich
afgeslingerd, en nu stond hij vóór haar, met vlammende oogen,
de hand dreigend opgeheven, terwijl zyn bevende lippen verwarde
woorden stamelden,bedreigingen, verwenschingen, scheldwoorden
zelfs.
„Eenige minuten slechts duurde Dory's schrik; want,ofschoon
zy inderdaad hoogst ontsteld was, daar zij niet had verwacht,
dat haar „kleine wraak" zulke gevolgen zou hebben, zy begreep
alras, dat zy tegen dien woedende geen beter verdedigingsmiddel
bezat, dan kalmte waardigheidvzoo mogelijk!
Zij richtte zich op uit hare gebogen houding; zij zag hem
moedig in de oogen en sprak, op uitdagenden toon:
„O, beleedigingen in woorden voldoen u niet meer; nu ook
nog feitelijke mishandelingen! En uat wel omdat ik my aan
uwe bevelen gehouden heb, meer niet!"
(Vervolg op pag. 2.)