78 dagen 4,7f5,0 millimeter. 11—12 5,2—6,6 20 v 6,0—6,9 28—35 6,1—7,2 Zoodra het embryo dus na 7 tot 50 dagen het ei verlaat, is het 4,5 tot 7,5 millimeter lang, doch in- en uitwendig zeer verschillend van den volwassen haring. In de buik holte bevindt zich nog een dooier-overschot; naar buiten is de mondholte open en de afsluiting naar den volkomen rechten darm is spoedig verdwenen; van de parige vinnen zijn alleen de borstvinnen voorhanden en in plaats van de rug-, staart- en aarsvinnen ziet men een doorloopenden vinzoom zonder stralen, die op den rug achter den kop begint en aan de buikzijde voorbij den aars eindigt. Yan een zwemblaas geen spoor; het hart is een eenvoudig rechte buis en het bloed een volledig kleurlooze vloeistof zonder bloedlichaampjes. In dit opzicht zijn de pasuitgekomen haringen lager georganiseerd dan alle andere jonge visschen, waarvan tot nu toe de ontwikkeling bekend is. Heeft de haring in dezen onvolkomen vorm het ei ver laten, dan ligt hij een dag of vijf rustig op den bodem, zonder voedsel te nemen, totdat de dooier-rest is verteerd. Eerst daarna wordt er voedsel in den darm waargenomen, hetwelk bestaat uit verbazend kleine embryonen van slakken en mosselen, spoedig daarna de zoogenaamde nauplius-larven van splitvoetkreeften (waarover straks meer) en eindelijk de copepoden zelf. Met ontzaglijke moeite is het Dr. Meijer gelukt, een halfdozijn haringen van 60 en 80 millimeter te verkrijgen uit eenige duizenden eitjes; de moeielijkheid zit in het verschaffen van voedsel. 4°. Yoor de ontwikkeling der eieren is een voortdurende stroom van versch water niet noodig, in tegenstelling dus met de zalmvisschen (waaronder forellen, spiering en houting), die daaraan behoefte hebben. In de meeste gevallen (vooral bij lage temperatuur) was waterverver- sching éénmaal daags voldoende; bij hooge temperaturen ontstond dan echter een schimmel-vegetatie, die de eieren spoedig deed sterven. De kunstmatige haringteelt heeft dus slechts één overwegend bezwaar het voedsel. Waaruit bestaat dit? (Slot volgt.) Binnenland. Naar wij vernemen, worden plannen voorbereid om, evenals in vele andere vaderlandsche gemeenten, ook hier ter plaatse op 19 Februari a. s. den 7Osten verjaardag van Z. M. den Koning op feestelijke wijze te vieren. De commissie uit de Tweede Kamer tot het houden van een onderzoek (enquête) omtrent het tegengaan van overmatigen arbeid en omtrent den toestand van fabrieken en werkplaatsen, met het oog op de veiligheid, de gezond heid en het welzijn der werklieden, heeft jl. Dinsdag in het lokaal der Kamer de verhooren aangevangen. Als getuigen verschenen de heeren: Dr. J. P. Dozy, inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht in Noord holland; B. Hamers, bouwopzichterJ. P. De Herder, sectie-brandmeester (kazerne Nieuwe Markt); J. B. Daman, inspecteur van politie; D. J. G. Yreede, inspecteur van politie, en J. W. Puttelaar, inspecteur van politie, allen te Amsterdam. De ontslag-aanvrage van den Minister van Marine is nog altijd hangende. De Minister was jl. Dinsdag niet, gelijk gewoonlijk des Dinsdags als Z. M. in de residentie vertoeft, op audiëntie bij den Koning. Men vermoedt, dat geen beslissing op het aangevraagd ontslag in een anderen zin te wachten is, voordat de Eerste Kamer de credietwet voor Marine zal hebben afgedaan. (V.) Door het bestuur der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst is in dato 31 December 11. een schrijven gericht tot al de besturen van gemeenten in Nederland boven 10,000 inwoners, alsmede aan de Commissarissen des Konings in iedere provincie, waarin het bij eventuëele uitbreiding of verfraaiing zich bereid verklaart kosteloos te dienen van advies, en om, zoo noodig, zich daarbij de medewerking te verzekeren van erkende specialiteiten, zonder eenige kosten dan die van reizen. Het bestuur verzoekt daarom, in 't vervolg een exemplaar te mogen ontvangen van de bestekken der van gemeentewege uit Bezield door dergelijke gedachten, had hij haar oom dien veel te omstandigen brief geschreven. Hij wilde nu alles in behoor lijken vorm afdoen; hij behoefde nu niet als een arme, nederige smeekeling te komen. Hij was ryk! Hij kon fier en vrij, «als een gentleman" voor dien Indischen Croesus treden en om de hand van 't arme nichtje aanhouden. Dat deed hij dan ook; het onderhoud dat hij vroeg, werd hem toegestaan. De heer Ridders zou Dory zeker kennis gegeven hebben van zijn aanzoek van zijne komst, en zij wat zou ze gelukkig zijnZeker stond ze reeds naar hem uit te zien, zeker zou zij zelve hem de toestemming van den gevreesden oom in 't oor fluisteren, zoodra hij het huis betrad, zoodra zij hem te gemoet snellen en hij haar in zijn arm sluiten zou.... In die verwachting was het, dat hij oplettend het huis bekeek, een blik wierp naar al de vensters en deuren, die hy van de oprijlaan uit zien kon en daarna zijn oogen vestigde op de voor galerij, waar hy slechts die twee heeren zag, die, alsof de een bij den ander op visite was, elk aan een kant der ronde tafel zaten, een sigaar rookten en schijnbaar een bedaard gesprek voerden. Hij had het zich anders voorgesteld. Die gesloten jaloezieën, die stilte in en om het huisdie fraaie tuin vol geurende bloemen, waar niemand te zien was, die, op één na, voor het vak waar de twee heeren zaten neêrgelaten „krees", die het geheel zulk een somber aanzien gaven, dat alles zag er treurig en doodsch uit. Als 't hier altijd zoo was, geen wonder, dat zyn vroolyke, levenslustige lieveling zich er ongelukkig gevoelde maar, daar betrad hij de stoep, de twee heeren stonden op een buiging over en weêr hij noemde zijn naam de weder- zydsche voorstelling was geschied. Hij lette er niet op, dat de heer des huizes hem den anderen het was een bezoeker? niet voorstelde; hij was te gejaagd, te ontroerd. Dory was niet daar; hy had haar wel luide willen roepen, het huis in vliegen om haar te zoeken.... Maar de huisheer wees hem, kalm glim lachend, een stoel aan en ja dat was wel zeker, dat was zijn brief, die daar op tafel lag. Een oogenblik van stilzwijgen, dat Charles o zoo lang en pijn lijk viel. Het was hem, alsof al zijn blijde vooruitzichten plotse ling door een somber floers omhuld werden. Waarom begon die man, haar oom, geen gesprek? Hij kon toch wel weten, dat het Charles moeilijk zou zyn, te beginnen en dan nog wel in tegen woordigheid van een derde. Als om hem te sarren, keek de heer Ridders, die overigens Charles verlegenheid zeer goed bemerkte, hem oplettend aan, en, steeds zonder een woord te spreken, doch met een allerbeleefdste buiging, bood hij hem zijn gevulden sigarenkoker aan. (Wordt vervolgd.) te voeren werken, om die weder ter beschikking te stellen van ieder, die daarvan nut zou kunnen trekken. Uit Hoorn wordt dd. 3 dezer aan het Hld. gemeld: „In de heden gehouden vergadering van de Vereeniging voor Volksvermaken is besloten, op morgen echt feestelijk en Jan Pieterszn. Koen waardig, den dag te herdenken, waarop deze voor 300 jaren binnen Hoorn's veste geboren werd. Plaatselijke omstandigheden maken het onmogelijk dit den 8 dezer, als geboortedag van Koen, te vieren. De feestelijkheden zullen bestaan in een optocht, voorstellende groepen uit den tijd van Koen, opgeluisterd door Sonne- man's kapel, en 's middags en 's avonds concert in het Park. Door de ijverige feestcommissie worden alle pogingen in het werk gesteld, om den optocht zoo luisterrijk mogelijk te maken. De commissie bestaat uit de heeren: mr. W. K. baron Van Dedem, lid der Tweede Kamer, A. C. Wertheim, lid der Eerste Kamer, M. H. W. Levysssohn Norman, oud-lid van den Raad van Indië, dr. H. J. M. Schaepman, lid der Tweede Kamer, H. Kroon Dzn., oud-commandant der schut terij te Hoorn, dr. J. J. Aghina, lid van den Gemeenteraad te Hoorn. Naar men verzekert, zou het voor de oprichting van een paardentram van Hoorn naar Enkhuizen benoodigd kapitaal voor een aanzienlijk deel bijeen en de Koninklijke bewilliging voor de statuten aangevraagd zijn. Wegens den hoogen prijs, waarvoor bij de aanbe steding werd ingeschreven, is door den Minister van Oorlog bepaald, dat in 1887, in plaats van grauwe erwten, bruine boonen zullen worden gegeten door de korporaals en minderen. De Schippers-Vereeniging te Terschelling heeft, met het oog op den ellendigen toestand der visscherij op de Zuiderzee en de daaruit in alle visschersplaatsen ontstane armoede, aan den Minister van Waterstaat verzocht, ver gunning te verleenen tot het gebruiken van allerlei visch- tuig, om de Zuiderzee te zuiveren van alle onbruikbare visch, welke het intrekken van betere vis'ch belet. Men beoogt eene proef op groote schaal, om zoodoende tot een zuiveren toestand te geraken bij de wetswijziging in 1888. Op 4 September 1887 zal het 50 jaren geleden zijn, dat de oprichting van de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij bij koninklijk besluit werd goedgekeurd. Naar de Financier verneemt, bestaat het voornemen, weldra eene vergadering van aandeelhouders van den Park schouwburg te Amsterdam bijeen te roepen, ter behande ling van een voorstel tot inkoop van den Parkschouwburg voor rekening der aandeelhouders en reorganisatie der Maatschappij. Eene dame, die onbekend wenschte te blijven, had te Maastricht aan de commissie tot verschaffing van warm voedsel aan behoeftige schoolgaande kinderen f 100 doen toekomen. Toen de voorzitter der commissie haar den volgenden dag vroeg, of zij er geen bezwaar tegen had, dat van die gift in de couranten melding werd gemaakt, antwoordde zij met achter die som eene 0 te plaatsen en thans niets tegen die vermelding te hebben. Tengevolge van die gift zullen de kinderen wekelijks viermaal, in plaats van driemaal, warm voedsel ontvangen. Er zal weldra een Nederlandsche Brandweer-Courant verschijnen, eenmaal per maand, in den vorm van de Nederlandsche Staatscourant en a f 2.50 per jaar. Het plan daartoe gaat van den heer W. P. M. Penders, te Grave, en van eenige specialiteiten op dit gebied uit. De „Z.-Zeesche N.bode" spreekt ten stelligste het bericht tegen, dat tusschen Zierikzee en Bruinisse een hondenpostkar-dienst zal worden in het leven geroepen. Het wordt een „hittenpost." Gedurende het jaar 1886 heeft het vervoer van passagiers met de booten der Maatschappij „Zeeland" bedragen: van Vlissingen 35061, van Queenboro 32843, te zamen 67904. Omtrent de internationale hardrijderijen op schaatsen te Slikkerveer meldt men uit Rotterdam aan de Haarl. Crt. Men kan zoo nagaan, welk eene teleurstelling het baarde, dat, na zulke prachtige winterdagen, welke deze week opleverde en welke de beste verwachtingen deden koesteren voor het succès van bovengenoemde hardrijderijen, welke tegen morgen en overmorgen zijn uitgeschreven, de dag van gisteren zich vertoonde als in nevelen gehuld, welke zich al zeer spoedig oplosten in sneeuwjachten, door een scherpen wind voortgestuwd. Hopen we echter, dat hierin spoedig verandering kome en alzoo de plannen van het bestuur van den Nederlandschen Schaatsenrijdersbond niet andermaal in duigen vallen. Van alle zijden werd toch veel belangstelling in de zaak getoond. Zoowel voor den wedstrijd voor rijders van beroep als voor die van amateurs hebben zich reeds 15 rijders aangeboden, waaronder de voornaamste Friesche hardrijders, vertegenwoordigers der Universiteiteiten, als Leiden, Utrecht, Groningen, vertegen woordigers van het buitenland en ook Axel Paulsen. Naar de N. Rott. Crt. verneemt, is H. M. de Koningin voornemens, de hardrijderij op schaatsen, die, bij gunstig weder, morgen en overmorgen op de ijsvlakte (30 heet.) te Slikkerveer zal plaats hebben, met hare tegenwoordig heid te vereeren. Een toevluchtsoord voor behoeftigen te Am sterdam. 't Is avond. Het gebouw op de Passeerdergracht ligt in duisternis gehuld, in eenzaamheid op de stille gracht. In het ver lichte kantoortje zit nu een heer voor het loket, over een lijvig boek gebogen. Als we binnentreden, zien we dat naast hem op tafel een honderdtal genummerde kaartjes liggen uitgespreid. Voor hem ligt een stapel kaartjes en daarnaast een stapeltje centen. Het was mij toegestaan een uurtje in het lokaal door te brengen en ik nam tegenover den boekhouder plaats, waarbij zich weldra de directrice, de nog krasse 70jarige weduwe N. F. La Combe, voegde, die op 1 September a. s. 25 jaren de ijverige en bekwame directrice van het Toevluchtsoord zal zijn. Daar ging de deur open en traden 2 3 werklieden binnen. De boekhouder stak zijn linkerhand uit, schoof het loket open en een stoere man trad er voor. Zijn knokkelige, ruwe hand maakte een beweging naar de pet; een goeden avond klonk uit zijn mond, een kaartje werd door het loket gestoken en tegen een ander kaartje ingeruild. Dit alles ging zwijgend in zijn werk. De man was een geregelde slaper en had dus eigen nummer. Een „welterusten" klonk van beide kanten en de man verwijderde zich groetend, om boven zijn nachtleger op te zoeken. Zoo volgde de een den ander. Die geen kaartje had offerde zijn 5 centen. Enkele vrouwen traden binnen, sloegen binnengekomen het doekje, dat hals en ooren voor de koude beschutte, terug, legden zwijgend 5 centen in het loketje en gingen dezelfde trap op naar de vrouwenkamer, waar slechts weinigen hetzelfde slaapvertrek, 't welk van dat der mannen gescheiden is, met elkafir deelen. Van de mannen komen er geregeld een 90tal daar het hoofd ter ruste leggen. Opmerkelijk was het, hoe vriendelijk die menschen waren. Toen ik daarover mijn verwondering te kennen gaf, was de opmerking van de vriendelijke directrice: „Och, meneer, alle menschen, hoe ruw zij mogen zijn, blijken gevoelig voor een vriendelijk woord, een vriendelijk gezicht." Dat de gasten in dit tehuis daarover niet te klagen hebben, bleek uit de wijze waarop de directrice door hen begroet werd met een extra groet. Ook de slapers zijn van verschillend allooi. Er zijn werklieden onder, die hier om de goedkoopte een onderdak zoeken; kolendragers, blijkbaar uit hun zwarte handen en dito tronie's; „lanciers te voet," zooals in de volksspraak de lieden genoemd worden, die met lange stokken uit de grachten de voorwerpen oppikken, die in hunne oogen nog waarde hebben; zwervers, die vroeger onder bruggen en in sloppen den nacht moesten doorbrengen en voor wie dit tehuis dus een eldorado is. Er waren ruwe typen onder, doch ook flinke lieden, die door handenarbeid in hun bestaan voorzien. Enkelen ontvangen van de politie kaartjes voor een nachtverblijf, door weldadigen aan het hoofd der politie verstrekt. Er zijn natuurlijk onder deze menschen enkelen, die een afzonderlijke beschrijving waard zouden zijn. Zoo wordt een der „lanciers te voet" met den naam van Thorbecke betiteld. De man geeft altijd vreeselijk op over de politiek. Niet minder doet hij echter in de „vergunning." „Zoo vertelde hij dezer dagen, terwijl hij op zijn broek zak wees, „juffrouw ik ga u een poosje verlaten." „Zoo, en waar ga je dan naar toe?" „Ik ga eens afrekenen, juffrouw, ik wil nu maar in eens de lei schoonmaken en al mijn papiertjes inwisselen." „Wat zijn dat dan voor papiertjes?" „Och, juffrouw, wa sel 'k uwes zegge, een proppie ge dronken!" en de rechterhand maakte de beweging, die deze bij het omslaan van een borrel in den regel maakt. Die papiertjes waren vonnissen, wegens dronkenschap. Dronken wordt echter niemand toegelaten tot de slaap zaal, evenmin als kinderen beneden de 12 jaar, die, het De Staatsbegrooting voor 1887. De verschillende Hoofdstukken der Staatsbegrooting voor 1887 waren: Oorspronkelijk. I. Huis des Koningsf 650,000. II. Hooge Collegiën van Staat en Kabinet des Konings 615,506. III. Departement van Buitenlandsche Zaken694,151. IV. Departement van Justitie5,073,509. V. Departement van Binnenlandsche Zaken10,189,318. VI. Departement van Marine (credietwet)12,832,005.70 VIIA. Natinale Schuld33,871,314.28 VH5. Departement van Financiën23,323,244.834 VIII. Departement van Oorlog20,373,616. IX. Departement van Waterstaat, enz24,458,896.21 X. Departement van Koloniën1,297.708.43 XI. Onvoorziene uitgaven50,000. Totaal f 133,429.270.454 f 126,220,097.354 De raming bij de indiening der begrooting was133,429,270.454 Zij werd in het geheel verminderd met1,613,100.50 Thans zooals zij aan de Eerste Kamer zijn toegezonden, f 660,000— 616,007— 681,151— 5,059,759— 10,183,018— 6,454,182.60 33,871,314.28 23,323,244,834 20,354,016— 23,666,896.21 1,310,508.43 50,000— De begrooting van uitgaven zou mitsdien zijn vastgesteld opf 131,816,169,954 ware het niet, dat van die som moet worden afgetrokken het bedrag, waarover krachtens art. 4 der credietwet van Marine niet mag worden beschikt5,596,072.60 Zoodat de begrooting is toegestaan tot een bedrag vanf 126,220,097.354 De raming der Middelen voor het dienstjaar 1887 bedroeg bij de indiening der begrootingf 116,297.225. Zij werd vastgesteld op115,973,075.— De begrooting van uitgaven overtreft derhalve de raming der Middelen metf 10,247,022.354 terwijl de uitgaven voor Marine van 1 Juli31 December 1887 nader bij de wet moeten worden vastgesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 2