HELRERSCHE
NIEUWEDIEPER COURANT.
- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 10.
Zondag 28 Januari.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
SlIMT-MICHAËL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdng en Zaterdagnamiddag.
.Abonnementsprijs per kwartaalO.öO.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adrcrtentiën: Van 1—4 regels 60 ceuts, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
20 Januari.
Zoo is dan nu eindelijk het volle licht opgegaan over
de veelbesproken verwikkelingen van het Amsterdamsche
palingoproer, treurigen gedachtenis! In een uitvoerig rapport,
dat bijna 20 bladzijden druks van het officiëele Gemeente
blad beslaat, heeft burgemeester Van Tienhoven als hoofd
der politie de gebeurtenissen van 25 en 26 Juli zoo goed
als van uur tot uur beschreven en de in verband daarmede
genomen maatregelen opgesomd. We hebben hier dan nu
in klaren en kristalhelderen vorm iets, wat de. Franschen
een „exposé de faita* noemen, een zoo objectief moge
lijke mededeeling van het geheele verloop der zaak.
Eigenlijk „nieuws' wordt er natuurlijk niet in medegedeeld,
en dat was er ook niet in te verwachten. De uitvoerige
verslagen der dagbladen die tegenwoordig onder den
drang der scherpe concurrentie zich op de grootst mogelijke
volledigheid toeleggen hebben indertijd alles verteld
wat er van te vertellen wasen veel van hetgeen de
reporters uit den aard der zaak niet konden weten, is
aanvullenderwijze aan het licht gekomen bij de behandeling
der uit het oproer voortgevloeide processen. In den grond
der zaak is 's burgemeesters rapport, wat de hoofdstrekking
betreft, dan ook niet anders dan een verweerschrift tegen
min of meer scherpe aanvallen, waaraan hij als hoofd der
gemeente-politie en de onder hem arbeidende hoofdambte
naren van dien tak van dienst hebben blootgestaan. Of
liet stuk echter in dit opzicht het beoogde doel zal bereiken,
valt te betwijfelen, althans in het algemeen gesproken.
Het zal er mede gaan als gewoonlijk in zulke gevallen:
ook bij erkenning van de waarheid en volledigheid der in
het rapport medegedeelde feiten, blijft het gros van het
publiek zijn eigen meeningen en zienswijzen over het ge
beurde behouden, en wordt geen der te dezer zake
bereden stokpaardjes op stal gezet. Laat ons meer ter
verklaring dan ter vergoelijking van die halsstarrigheid
in aanmerking nemen, dat er tusschen den datum van het
oproer en de verschijning van het burgeraeesterlijk rapport
een tijdruimte van een half jaar verloopen is. Dit was
1)
Door E. WERNER.
Scbryfster van: Aan het altaar, Glück aufl, Vineta, Tot boogen
prijs» Onder betoovering, De geluksbloem, enz.
Paschen was aangebroken, het feest van licht en bevrijding
voor de ganscho natuur. De winter had zich by zyn afscheid
in mist en nevelen gehuld, en op jagende, dwarrelende wolken
naderde thans de lente. Zy had hare boden vooruitgezonden,
om de aarde uit haar langdurigcn droom wakker te roepen, en
deze voeren brnisend over vlakten en bosschen, gierden rondom
de kruinen van het hooggebergte en woelden de zee tot in hare
diepste diepten op. Het kampte en loeide onstuimig in de lucht,
en toch klonk het nu en dan als een zegekreet. Het waren
immers voorjaarsstormen, waarin het nieuwe leven woelde en
gistte; zy kondigden de opstanding aan.
Het gebergte lag nog half onder de sneeuw bedolven, en hot
oude kasteel, dat van de hoogte in het dal neêrzag, stak boven
besneeuwde dennen wik Het was een dier grauwo riddersloten,
die, vroeger de schrik hunner omgeving, nu meestal verlaten en
vergeten zyn, en welker puinhoopen nog slechts van vroegere
macht en heerlykheid getuigen. Dit laatste was hier evenwel
niet het geval, daar de graven van Steinruck hun voorouderlyk
kasteel zorgvuldig voor verval behoedden j maar overigens bekom
merden zy zich weinig om het oude gebouw, dat van de bewoonde
wereld afgezonderd, diep in het gebergte was gelegen. Alleen
in den jachttyd zag het gewoonlijk een groote menigte gasten
binnen zyne muren, die dan voor een korto poos leven eu bewe
ging in die eenzaamheid brachten.
Ditmaal verzamelden de gasten zich echter by uitzondering al
in het voorjaar en wel naar aanleiding van een sombere plechtig-
heid. De eigenaar van het kasteel werd ten grave geleid, en
met hem was de jongere linie van zyn geslacht uitgestorven, ten
minste wat de mannelyke afstammelingen betrof, daar hy slechts
een weduwe en een dochter naliet. Graaf Steinruck had den
adem uitgeblazen op een der andere landgoederen, waar hij ge
woonlijk zyn verblyf hield en waar dan ook de plechtige uitvaart
was gevierd; maar daarop werd het lyk naar den graf kelder van
het voorvaderlijk kasteel overgebracht, waar de eigenlyke begrafenis
in alle stilte en slechts in tegenwoordigheid van de naaste bloed
verwanten plaats had.
Het was op den namiddag van een dier stormachtige dagen
in Maart, die het geheele dal in nevelen en wolken hulden. Een
schemerachtig licht viel in de kamer, die de overleden eigenaar
van het kasteel placht te bewonen, als hy in het najaar voor
een korte poos hier kwam. Het was een diep en vry laag vertrek
met een breed balkonraam. De geheele inrichting dateerde nog
uit het vroeger luisterrijk tydperk van den burg. De eikenhouten
lambrizeeriagen en deuren en de reusachtige, door kolommen
geschraagde schoorsteenmantel op den achtergrond, met het wapen
van de Steinrucks, hadden al verscheidene eeuwen getrotseerd,
terwyl de lompe, ouderwetsche meubels en de familieportretten
aan den mnur evenzeer van lang vervlogen tyden getuigden.
Het vnnr, dat in den haard brandde, was niet in staat de sombere
omgeving eenigszins behaaglijker te maken, maar het gansche
vertrek was een stuk geschiedenis op zichzelf, de geschiedenis
van een ond en machtig geslacht, welks lot vain de vroegste
tyden af met dat van zyn land nauw verbonden was geweest.
Juist werd d,e deur geopend en traden twee heeren binnen,
familieleden naar het scheen, daar de uniform van den een en
natuurlijk, om allerlei redenen, aan de zijde van den steller
van het rapport onvermijdelijk en in zeker opzicht zelfs
noodzakelijk. Eer de rechterlijke macht, haar eindvonnis
over ae schuldigen had uitgesproken, kon een officieel stuk
van dien kant niet het licht zien. Dit gevoelt ieder, die
er slechts een oogenblik óver nadenkt. Maar niettemin
blijft het een waarheid, dat er zich in den loop van een
half jaar vooral in onzen snelle venden tijd over
oene zaak een publieke opinie kan vormen, die men niet
'gemakkelijk in een ander spoor over brengt. Intusschen
heeft do burgemeester aan zijne belofte, bij gelegenheid
der interpellatie van het raadslid Metelerkamp gedaan, op
loyale wijze voldaan. En hiermede hoop ik, dat de lange
nasleep van discussiën over clezè bedroevende geschiedenis
dan nu ook voor goed is afgeloöpen!
En krijgen we dan nu in de eerstvolgende Raadszitting
de interpellatie dos heeren Van Ogtrop over.... het sneeuw-
opruimen in de hoofdstad? Wellicht wordt zij van de
agenda afgenomen, nu moeder Natuur zelve plotseling met
zoo krachtige middelen het opruimen van ijs en sneeuw
heeft ter hand genomen. Misschien ook is de sneeuw-
interpellatie, als de Raad weder bijeenkomt, weggedooid
en versmolten, tegelijk met de verraderlijke heuvelen en
heuveltjes van zwarte kleur maar van ijzigen inhoud, die
do straten en grachten zoo gevaarlijk en de bruggen soms
onbegaanbaar maken. O, die bruggen, die Amsterdamsche
bruggen, in een grilligen en wispelturigen winter als deze
Kost het menigeen in dezen slechten tijd soms vry wat
moeite om behoorlijk „over de brug te komen,' voor
mijne waarde stadgenooten was het dezer dagen vaak eene
schier onmogelijke onderneming, 't Best gelukte het meestal
nog door de vorming van een geïmpro viseerden bond,
waardoor aan de vereende krachten van vier of vyf gelukte,
wat ieder hunner afzonderlijk eerst na tal van lachwekkende,
maar voor den betrokken persoon volstrekt niet aangename
cabriolen volbracht zou hebben.
Maar nu zijn het zoolang als 't duurt, mag ik er
wel by voegen voor het oogenblik weêr onze goede oude
Amsterdamsche straten en bruggensmerig, sopperig,
schilderachtig genuanceerd yiet plasjes en modderdijkjes.
de burgerkleeding van den ander de teekenen van rouw droegen.
Zy kwamen juist van de begrafenis terug, en op het gelaat van
den oudsten lag nog al do ernst, dien de sombere plechtigheid
daarop had achtergelaten.
„Het testament zal morgen geopend worden," zeide hij. »'t Is
eigenlyk niet meer dau een vorm, daar ik den inhoud al ken.
De gravin ontvangt een zeer ruime weduwgift en het kasteel
Berkheim, waar zij tot nu toe gewoond heeft, terwyl al de andere
goederen aan Hertha zijn vermaakt, tot wier voogd ik benoemd
ben. Dan volgt er nog een menigte legaten en ik heb Steinruck
gekregen."
De ander haalde bij deze laatste woorden even de schouders op.
„*t Is een kolossaio bezitting, die nu in de hand van dat kind
vereenigd wordt!" merkte hy aan. „Maar uw erfenis is niet
schitterend, papa. Ik geloof dat dit onde uilennest met al zyn
houtvesters en boschwachters byna evenveel kost als het opbrengt."
„Om het even, 't is het voorouderlyk kasteel, dat nu in onze
handen overgaat. Mijn noef had my niets beters kunnen nalaten,
on ik bon hem recht dankbaar daarvoor. Wilt ge morgen alwéér
vertrekken, Albrecht?"
„Ik had plan mij niet langer dan een paar dagen hier op to
houden, maar als gy verkiest
„Neen, 't is onnoodig dat gy langer bljjft. Ik zal wel genood
zaakt zyn verlenging van verlof aan to vragen. Er is nog veel
te bespreken en in orde te brengen, en de gravin komt my voor
zeer weinig zelfstandigheid te bezitten, zoodat ik haar nog wel
een poos met raad en daad ter zyde zal moeten staan."
Hy trad op het balkonraam toe en liet den blik over het
beneveld berglandschap weiden. De graaf had den middelbaren
leeftyd reeds achter zich; maar gestalte en houding waren nog
krachtig en gebiedend en verrieden in alle opzichten den militair.
Hy was vroeger ongetwijfeld een byzonder knap man geweest
en kon ook nu, aan den grens van den ouderdom genaderd, nog
als zoodanig gelden. Het dikke haar, dat pas begon te vergryzen,
z$n vlugge, levendige gebaren en diepe, heldere stem, zoowel als
het vuur, dat hem uit de oogen straalde, gaven nog altjjd iets
jeugdigs aan zyn geheele voorkomen.
De magere en gebogen gestalte van zijn zoon stak geweldig
tegen de zijne af. Het bleek gelaat met de ingevallen trekken
maakte een ongunstigen indruk en toch geleken die trekken in
het oog vallend op die van z$n vader. De uitdrukking op beider
aangezicht verschilde hemelsbreed, maar toch was de gelykenis
onmiskenbaar.
„Ja, de gravin schijnt al zeer onzelfstandig te zfin," stemde
Albrecht toe. „Dat sterfgeval heeft haar alle bezinning doen
verliezen."
„Maar zo is ook to beklagen, haar man na zulk een korte
ongesteldheid in den bloei van zyn leven to verliezen! Iemand,
zoo teergevoelig van aard als zy, wordt door zulk een slag
letterlyk geknakt."
„Een andere zou daartegen bestand zyn geweest 1 Louiso had
stellig geestkracht genoeg gehad om zich in het onvermijdelijke
te schikken
„Zwijgviel de graaf hem norsch in de rede, terwijl hy zich
afwendde.
„Neem my niet kwalyk, papa ik weet wel dat gij daarvan
liever niets hoort, maar juist vandaag komt die herinnering weêr
met dubbele kracht bij my boven. Van rechtswege had Louise
den doode moeten betreuren. Zy zou zich niet licht met een
weduwgift, hoe groot deze ook mocht wezen, hebben laten af
schepen; Streinrock zou haar stellig tot universeel erfgenaam
Doch daar zijn wij aan gewoon, en het scheelt niet veel
of wij begroeten ze, na al den doorgestanen angst van het
sullen en glibberen, eénigermate als oude bekenden, met
wie het ons genoegen doet de kennismaking te hernieuwen.
Wel zeker! We zijn nu weêr „en pays de connaissance
Tusschen de dijkjes en de plassen weet een echt Amster
dammer opperbest zijn weg te vinden, beter dan over
de van sneeuw „gereinigde" straten, die na zoodanige op
ruiming nog veel gevaarlijker zijn dan met sneeuw en al.
Doch nu is al het gevaar door den zoelen adem van het
Zuidewindje als weggeblazen! Maar niet ieder is daar even
zeer mede ingenomen. De belangstellenden in en de be
langhebbenden bij de genietingen van het ijsvermaak hadden
het haantje van den toren wel vast willen binden, dat het
Zuid- nog Westwaarts heen kon. Want weggeblazen zijn
ook al de plannen voor hard- en schoon- en kunstrijden,
die van alle kanten te voorschijn kwamen, als de winter
bloemen op onze vensterglazen! Een streep, dikker dan
het ijs van de beste baan, door al de programma's en ad
vertenties van de clubs en de bonden der ijsvirtuozen
Zelfs de „champion-kunstrijder" Carl Werner, de roem en
de trots van Christiania, die morgen op de baan der
Amsterdamsche Sportclub eens zou laten zien wat prachtige
schaats hij rijdt, moet tot nader order van zijn stoute
plannen afzien. En de f 450, die de Amsterdamsche
IJsclub, eveneens morgen, door middel van een internatio
naal concours aan prijs en premiën zou laten „verrijden,"
kan men voorloopig op het Grootboek zetten of in Russische
Metallieken beleggen.
Men zou ze ook, in anderen zin, rentegevend kunnen
maken, door het sommetje cadeau te doen aan de Vacantie-
kolonies en er dan later de coupons van te innen in den
vorm van blijde kindergezichtjes en blozende wangen.
Want deze kolonies, philantropische vindingen onzer dagen,
hebben groote behoefte aan moreelen, nu ja, maar bovenal
aan materiëelen steun! Het kost zeer »yeel moeite om,
wanneer de eerste geestdrift verflauwd is met andere
woorden: wanneer bet nieuwtje er af is dé belangstelling
voor dergelijke dingen voldoende levendig te houden en te
zorgen dat de bronnen van hun bestaan met de oorspron-
hebben benoemd; hy liet zich immers destjjds reeds geheel door
haar' beheerschen. En dan zyne hand af te wyzenNaam,
geboorteland, familie, alles op te offeren, om de vroaw van een
avonturier te worden, die haar diep ongelukkig heeft gemaakt
men zou waarlyk aan de oude sprookjes van de minnedranken
gaan gelooven, want langs natuurlijken weg is het niet te ver
klaren."
„Onzin!" aeide de graaf koel. „Elk mensch heeft zijn lot in
zyne eigen hand. Louiso sloeg een weg in, die naar een afgrond
voerde; het kon niet anders of zij moest verongelukken."
„En misschien hadt gy het verloren kind ondanks alles weêr
in genade aangenomen, als zy vol spyt en berouw tot u was
teruggekeerd."
„Nooit!* klonk het antwoord op onwrikbaar harden toon.
„Maar dat zou zy ook niet licht gedaan hebben. Ze kon be
zwijken onder al den smaad en de ellende, die zij zichzelve op
den hals had gehaald vergiffenis smeeken aan den vader, die
haar had verstoeten, dat had Louise nooit kunnen doen. Daarvoor
aardde ze ondanks alles to veel naar my!"
„En daarom was ze ook uw lieveling," hernam Albrecht op
bitteren toon. „Ik heb het dikwijls genoeg gevoeld en uit uw
mond moeten hooren, dat ik geen enkelen karaktertrek van u
bezit. Slechts Louise had uw aard on inborst geërfd, die schoone,
energieke Louise; zy was het kind van uw hart, uw trots en
geluk. Nu, wy hebben het ondervonden, waartoe die energie
haar gebracht heeft; wy hebben het moeten beleven, dat zy als
de vrouw van dien man al lager en lager zonk en eindelijk
„Je zusfer is dood!" viel de graaf hier op strengen toon in.
„Laat de dooden rnsten!"
Albrecht zweeg, maar de bittere trek week niet van zyn gelaat
blijkbaar kon hy zyne zuster zelfs in het graf den smaad nog
niet vergeven, dien zij hare familie had aangedaan. Het gesprek
werd hier echter afgebroken door dc komst van een bediende,
die zeide
„Zyn Eerwaarde, de pastoor van Sint-Michaël."
De aangediende persoon scheen verwacht te worden, want
zonder dat hy antwoord ontving, liet do knecht den pastoor
binnentreden.
Hy was iemand van omstreeks vijftig jaren met reeds geheel
vergrysd haar en een stil, ernstig gelaat met donkerblauwe oogen,
terwyl ook houding en spraak dezelfde bedaardheid en zachtzinnig
heid verrieden, die één met zyn persoon schenen te zyn.
Graaf Steinruck ging hem een paar schreden tegemoet en
groette hem beleefd, maar als een onbekende. De oudste tak
van de familie was protestantsch en hechtte als zoodanig geen
byzonder gewicht aan een roomsch-katholiek priester.
„Eerwaarde heer, ik moet beginnen met u myn dank te be
tuigen," hief hy aan, terwyl hy den pastoor met eon beweging
van de hand uitnoodigde om plaats te nemen. ^Het was op uit
drukkelijk verlangen van de gravin-weduwe, dat gy de begrafenis
plechtigheid zoudt leiden, en gij hebt haar op dezen droevigen
dag met zooveel toewijding ter zyde gestaan, dat wy allen u
daarvoor dankbaar zyn."
„Ik deed slechts mijn plicht als geestelijke," was het antwoord.
„Daarvoor heb ik geen dank verdiend. En 't is dan ook naar
aanleiding van een andere zaak, mijnheer de graaf, dat ik tot u
kom, ongevraagd en volgens nw gevoelen misschien onbevoegd;
maar toch moet ik haar ter sprake brengen, nu dat sterfgeval
u zoo onverwachts in deze streek heeft gevoerd. Daarom heb
ik u verzocht mij een onderhoud toe te staan."
(Vervolg op pag. 2.)