HELDERSCHE
U NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 14.
Woensdag 2 Februari.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
SINT-MICHAËL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elk*
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter openbare
kennis, dat, volgens ontvangen aanschrijving van den Heer
Geneeskundigen Inspecteur voor Noordholland, de mazelen niet
meer epidemisch heerschen in deze gemeente.
Helder, 31 Januari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
De N. Rott. Crt. deelt eenige der vele wijzigingen mede,
die door de Staatscommissie voor de herziening van het
Burgerlijk Wetboek in haar Eerste Boek zijn voorgesteld.
Daaronder behooren de volgende:
In den titel van het huwelijk wordt geen andere alge-
meene beperking opgenomen dan die wegens reeds bestaand
huwelijk, wegens leeftijd en wegens bloed- of aanverwant
schap in de rechte lijn en tusschen broeders en zusters.
Meerderjarigen behoeven geen toestemming meer van
anderen. Voor elk arrondissement wordt bij koninklijk
besluit een nieuwsblad aangewezen, waarin alle voorgenomen
huwelijken worden aangekondigd.
De vrouw kan, met bewilliging van den man, het beheer
van baar eigen goed overnemen, bij openbaar te maken
notariëele akte.
De gevallen van echtscheiding worden uitgebreid tot
gedurige slechte bejegening van den echtgenoot en gewoonte
van dronkenschap of ander liederlijk gedrag.
Verder kunnen beide echtgenooten te zamen ontbinding
vragen als een vol jaar na de scheiding van tafel en bed
is verloopen, en elk, wanneer na twee jaren aan de
gerechtelijke aanmaning om de samenwoning te hervatten,
niet binnen één maand is voldaan.
Het onderzoek naar bet vaderschap van onwettige kin
deren blijft verboden, behalve in de gevallen, die tot straf
rechterlijke vervolging aanleiding geven.
De meerderjarigheid wordt reeds op den 21 jarigen
leeftijd bereikt. De burgerlijke rechter kan ontzetting uit
5)
Door E. WERNER.
De graaf hief plotseling het hoofd op. „Op wien hebt ge
toegeslagen
„Nu ja dat was verkeerd," bromde Wolfram verlegen in
zyn baard.
„Bedoelt ge soms den knaap, die aan je zorg is toevertrouwd?"
De houtvester sloeg de oogen neêr voor den toornigen blik,
dien hij op zich gevestigd zag, en verontschuldigde zich eenigszins
neerslachtig
„Het heeft hem geen kwaad gedaan en het is ook niet van
langen duur geweest, want toen de pastoor van Sint-Michaël het
ons verbood, hebben wij het dadelijk gelaten. De jongen had
anders dien ransel rykelijk verdiend."
Steinruck antwoordde niet. Het was hem wel is waar niet
onbekend, dat de koaap ruw en hard werd behandeldmaar wat
hij thans hoorde, deed hem pijnlijk aan, en ontstemd vroeg hy
„Hebt gij je pleegzoon meegebracht?"
„Ja, mynheer de graaf, zooals mij bevolen was."
„Laat hem dan binnenkomen."
Wolfram vertrok, om Michaël te roepen, die in de spreekkamer
wachtte, terwyl de graaf vol onrust en spanning naar de deur
heek, waardoor het volgend oogcnblik zijn kleinzoon zou binnen
komen, het kind van zijne verstooten, onbarmhartig veroordeelde
en toch eens zoo beminde dochter. Misschien was de knaap het
evenbeeld van zijne moeder, in elk geval zou hij toch wel iets
op haar gelijken, en Steinruck wist zelf niet of hij die herinne
ring duchtte of wenschte.
Daar werd de deur geopond. Aan de zijde van zijn pleegvader
trad Michaël binnen. Ook hy had met het oog op deze ont
moeting buitengewone zorg aan zijn uiterlyk besteed, maar bij
hem baatte deze al zeer weinig. Zijn beste pak, hoewel nog
zoo goed als nieuw, was toch half boersch van snede en stof
en kleedde hem niet veel beter dan het daagsche. Het dikke
kroeshaar liet zich maar niet gladstrijken, en de orde, die hij
's morgens met moeite daarin had aangebracht, was op weg
naar het kasteel reeds lang weer verloren gegaan, zoodat het
hem even wild en woest als altyd over het voorhoofd viel. De
vreemde omgeving maakte hém bovendien beschroomd en angst
vallig, wat zich op zijn gelaat maar al te duidelyk openbaarde,
terwijl zyn achtelooze houding en linksche bewegingen zyn voor
komen nog minder aantrekkelijk maakten.
De graaf wierp een snellen, onderzoekenden blik op den binnen
tredende, slechts één enkele, en daarop perste hy met een uit
drukking van bittere teleurstelling de lippen samen. Dat
dat was dus Louisc's zoon!
„Dat's nu Michel, mijnheer de graaf," zeide Wolfram, terwijl
hy Michaël op niet zeer zachte wijs vooruitduwde. „Maak een
buiging cn bedank mynheer, die zich over je ontfermd en voor
je gezorgd heeft, toen ge als doodarme wees achterbleeft. 't Is
de eerste keer, dat gij je weldoener te zien krijgt."
Maar Michaël boog niet en uitte ook geen woord van dank.
Zyne oogen waren als in ééne verrukking op den graaf gevestigd,
die er in zijn schitterende uniform dan ook indrukwekkend genoeg
uitzaghierdoor scheen hy al het andere om hem heen te vergeten.
„Nu, kunt ge niet praten?" hernam Wolfram ongeduldig.
„Neem het hem niet kwalijk, mynheer de graaf, 't is enkel
domheid, niets anders. Hy staat thuis meestal met den mond
vol tanden, en als hij iets nieuws en vreemds ziet, zooals nu
hier, dan laat zyn beetje verstand hem geheel in den steek."
het ouderlijk gezag uitspreken wegens „bekend slecht levens
gedrag, verregaande verwaarloozing van de verplichting
tot onderhoud en opvoeding, en het uit winstbejag nood
zaken van het kind tot overmatigen arbeid." Het wettelijk
vruchtgebruik duurt tot de meerderjarigheid.
De Arnh. Crt. ontleent aan het rapport der commissie
voor de enquête een aantal verklaringen, die het harde
lot van vele, vooral jeugdige, werklieden aan het licht
brengen. Uit de getuigenverhooren blijkt echter duidelijk,
zegt het blad, dat er ook vele patroons zijn, die hart hebben
voor hunne werklieden en doen wat in hun vermogen is
om hun lot te verbeteren en hen op te heffen. Ook de
werklieden zei ven doen dit: de voorzitter van de Gezellen-
vereeniging der timmerlieden verhaalde van de oprichting
van teekenscholen; de voorzitter der Schilders-Vereeniging,
Post, maakte gewag van de kassen, bussen en fondsen, om
in de behoeften van noodlijdende gezellen te voorzien. Hij
constateerde echter, dat door den invloed der sociaal-demo
craten deze inrichtingen kwijnden. Zij noemden die „lap
werk." Ook andere getuigen, met name de heer Heijnes,
sprak over dien invloed en schreef daaraan den toenemenden
geest van ontevredenheid toe, welke tegenwoordig onder
de werklieden heerschte.
Het onvoldoende onderwijs was, de Arnh. Crt. wijst ook
hierop, volgens verscheidene getuigen eene oorzaak, dat
de werklieden niet genoeg konden verdienenanderen
voerden aan, dat de behoefte der ouders in de gezinnen
der armen zóó groot was, dat zij zeiven de kinderen aan
den overmatigen arbeid blootstelden. Er waren zelfs vaders,
die niets deden en hunne kinderen lieten werken. Het
geld werd door hén vaak gebruikt voor drank. Het mis
bruik van drank werd door allen, die er over spraken, als
de hoofdoorzaak aangewezen van veler armoede, en daarbij
voegden zich de ophitsingen en verkeerde voorstellingen
door de zich noemende sociaal-democraten, tegen wier
opruiend blad geen welgezind volksblad de concurrentie
kan volhouden.
De getuigenverhooren in hunne zaakrijke beknoptheid
en slechts feiten vermeldende, geven, zegt de Arnh. Crt.
Het was met blijkbaren tegenzin, dat Steinruck zich nu einde-
lijk tot den jonkman wendde, en zyne stem klonk koel en trotsch,
toen hy vroeg:
„Heet gy Michaël?"
„Ja," antwoordde deze als werktuigelijk. Nog altijd scheen
hij de oogen niet te kunnen afwenden van die statige gestalte,
van dat gebiedend gelaat, dat zoo streng en minachtend op hem
neerkeek. Maar Steinruck 'zag niet, welk een onbegrensde be
wondering in die oogen lag, hij zag daarin niets dan een droomerige
uitdrukking en achtte zich beleedigd door dat half versuft en half
nieuwsgierig aanstaren.
„Hoe oud zyt ge?" ging hij voort op denzelfden toon als
straks.
„Achttien jaar."
„En wat hebt ge tot nu toe al zoo geleerd en gedaan?"
Deze vraag scheen Michaël in verlegenheid te brengen. Hij
zweeg en keek den houtvester aan, die zich dan ook verplicht
voelde het woord voor hem op te nemen.
„Gedaan heeft hy eigenlyk niets, mijnheer de graaf, hoewel
hy den ganschen dag door de bosschen loopt, en geleerd zal hij
ook wel niet veel hebben. Ik heb geen tyd mij daarmee bezig
te houden; maar eerst is hij op de dorpsschool geweest en later
heeft de pastoor zich wat met hem bemoeid en hem les gegeven.
Maar daarvan zal wel niet veel zijn blijven hangen hoe
men ook zyn best doet, Michel is toch te dom om iets te begrijpen."
„Maar hy moet toch een handwerk kiezen. Waarvoor deugt
hy dan eigenlijk en wat wil hij worden?"
„Worden wil hy niets en hij deugt ook voor niets," zeide
de houtvester kort en bondig.
„Dat is geen schitterend getuigenis, dat ik daar van je hoor!"
hernam de graaf minachtend. „Ge loopt dus den geheelen dag
als een nietsdoener door de bosschen 't is waar, dat kost geen
inspanning en daarvoor behoeft men ook niet veel te leeren of
te weten! Maar 't is wel schande, dat er van een gezonden,
sterken knaap als gij zóó iets moet gezegd worden!"
Michaël keek onthutst op bij deze straffe woorden en een
purperen gloed steeg hem naar het aangezicht; de houtvester
zeide echter toestemmend:
„Ja, dat vind ik ook, maar daar is niets met hem aan te
vangen. Ik zeg maar, mijnheer de graaf, van Michel zal nooit
een knap jager groeien."
Het scheen den graaf moeite te kosten, zich nog verder met
een zaak in te laten, die zoo weinig zijne sympathie opwekte,
maar hij beheerschte zich en zeide op harden en bevelenden toon
„Kom hier!"
Michaël bleef stokstyf staan, alsof hij dit bevel niet hoorde.
„Hebt ge niet eens geleerd om te gehoorzamen?" vroeg Stein
ruck op dreigenden toon. „Kom hier bij mij, zeg ik."
Michaël verroerde zich nog altijd niet, zoodat de houtvester
zich genoodzaakt zag in zijne veronderstelde domheid tegemoet
te komen. Hij greep hem ruw bij den schouder, maar stuitte
hier op beslisten tegenstand, daar zyn pleegzoon zich met een
driftig gebaar losrukte. Er lag slechts verzet in dat haastig
achteruitwijken, maar het geleek op een vlucht, en als zoodanig
nam de graaf het dan ook op.
„Dus nog lafhartig op den koop toe!" mompelde hij. „Dat
ziet er waarachtig mooi uit!"
Hij trok aan de schel en riep den binnentredenden knecht toe
het rijtuig te laten voorkomen, waarop hij zich wederom tot den
houtvester wendde, zeggende„Met u heb ik nog een enkel woord
te spreken. Volg mij."
Hy ging hem voor naar een aangrenzend kabinet, terwijl
ten slotte, een juist en volkomen begrip van den toestand
in de hoofdstad en zijn alleszins waard in hun geheel te
worden gelezen.
Het getal landverhuizingen in de provincie Friesland
was in 1886 252. Zij hadden plaats uit 24 gemeenten,
waarvan het grootste getal uit de gemeente Het Hildt (27).
Sedert 1881 is het getal landverhuizers uit Friesland gaande
weg aanzienlijk verminderd. Het bedroeg in dat jaar 1817,
in 1882 1164, in 1883 742, in 1884 506, in 1885 244.
De kapitein ter zee Gericke, laatstelijk Minister van
Marine, heeft aanvrage gedaan den zeedienst met pensioen
te verlaten.
De Minister van Oorlog heeft voor de aanstelling
van vrijwillig dienende militairen, tot korporaal, sergeant
en fourier, bij alle korpsen infanterie van de landmacht,
gelijkheid van eischen ingevoerd.
De gemiddelde remonteprijs over het jaar 1886 be
draagt f 575.
Te IJmuiden zal worden opgericht eene Maatschappij
onder den titel: „IJs t'huis."
Op het oogenblik zijn reeds drie ijskelders, elk inhou
dende 100 ton Noorsch blokijs, gereed en zullen weldra
nog worden aanbesteed een afslaggebouw en twee loodsen
voor het dragen van netten.
Het doel der Maatschappij is niet zoozeer om uit den
verkoop voordeelen te trekken, als wel om aan reeders van
visscherijen gelegenheid te geven, hun visch op de meest
voordeelige en soliede wijze aan den man te brengen.
De ontwerpers verwachten, dat hunne pogingen tenge
volge zullen hebben, dat de Regeering spoed make met het
graven van een visschershaven te IJmuiden, en daardoor
deze zeeplaats weldra een der voornaamste afslagplaatsen
van ons Rijk worde.
De visschers maken druk gebruik van het ijs voor de
verzendingen naar bet buitenland, terwijl sommigen reeds
het ijs ter vischvangst medenemen, om de visschen dade
lijk na het ophalen in het ijs te kunnen leggen, waardoor
de schepen aanmerkelijk langer in zee kunnen blijven.
Wolfram, hem volgende, het gedrag van zijn zoon nog eenigszins
trachtte te verontschuldigen.
„Hij was bang voor u, mijnheer de graaf. De jongen heeft
geen greintje moed in het lijf."
„Dat merk ik!" zeide Steinruck met diepe minachting.
Wat hij ook door de vingers mocht zien, lafhartigheid kon
hy niet dulden dat was in zijne oogen een onvergeeflijk
gebrek.
„Laten wij er niet meer over spreken, Wolfram! 't Is uw
schuld niet, dat weet ik, maar gij zult den jongen voorloopig
nog bij u moeten houden, daar hy op zijn best voor bosch
wachter geschikt zal wezen. Laat hem mijnenthalve zijn leven
soezende en suffende in het gebergte doorbrengen; voor iets
anders dengt hij toch niet."
Hij verwijderde zich met den houtvester, zonder zich verder
over Michaël te bekommeren, die nog altijd onbeweegljjk op de
zelfde plaats stond. Nog was do purperen gloed niet van zyn
aangezicht geweken, maar het had nu uitdrukking verkregen.
Met somberen oogopslag en styf opeengeklemde tanden zag hy
den man na, die zoo onmeedoogend den staf over hem en zijne
toekomst brak. Wel had hij dikwyls genoeg iets dergelijks ge
hoord uit den mond van den houtvester, zonder dat het hem uit
zijne onverschilligheid opwekte; maar het klonk zoo geheel anders
van die trotsche lippen, en de minachtende blik uit die oogen
trof hem in de ziel als een vlijmend zwaard. Voor de eerste
maal gevoelde hy de behandeling, die hij van kindsbeen af
had ondergaan, als een brandende smart, als een drukkenden
smaad.
De bediende was heengegaan, om het ontvangen bevel ten
uitvoer te brengen, en Michaël bleef alleen in de kamer achter.
De zonnestralen stroomden door het balkonvenster binnen, en
vielen op de schrijftafel, waar de diamanten van het ridderkruis
flikkerden en glinsterden en allo kleuren van den regenboog ver
toonden. Maar ook de donkere lambrizeeringen waren als met
gouden vonken bezaaid en vereenigden zich op den grond
met het schijnsel van het haardvuur, dat reeds begon te ver-
dooven.
„Wat doet gy hier?" hoorde hy op eens de stem van een
kind vragen.
Michaël keerde zich om. Op den drempel van de aangrenzende
slaapkamer, waarvan de deur geopend was, stond een klein meisje
van omstreeks acht jaren, en keek verwonderd tot den vreemden
bezoeker op, die nu kortaf antwoordde:
„Ik wacht."
De kleine, het nagelaten dochtertje van graaf Steinruck, kwam
naderbij en bekeek den vreemdeling nieuwsgierig, maar scheen
weldra tot de overtuiging te komen, dat die jonge man in zijn
half boersche kleeding zich niet als gast op het kasteel bevond;
ze trok althans het fijne neusje op. Als hy echter op iets of
iemand wachtte, liet zich gevoeglijk niets tegen zijne aanwezig
heid inbrengen. Ze keerde hem dus den rug toe en liep naar
den haard, waar zij zich den tyd kortte met in de vlam te blazen
en naar de daaruit opspringende vonken te kijken.
Het was een klein, bekoorlijk wezentje, slank en ryzig als
eene elfe en ontegensprekelijk een mooi kind, niettegenstaande
haar sterk naar rood zweemend haar. Maar juist dat haar, dat
in lange krullen langs hals en schouders op het zwart krippen
rouwjurkje viel, gaf het kind iets eigenaardig bekoorlijks. In
het blanke, frissche gezichtje schitterden een paar groote oogen
van zonderling onbestemde kleur en glans, die als sterren blonken
onschuldig lachende, kinderlijke oogen waren het echter niet.
Na een korte poos verveelde de kleine hot spel met de vonken