HELDERSËHE EN MElfEDIEPER COURANT. nieuws- en Aflvertentielilad voor Hollands Nooriertwartier. 1887. N° 15. Vrijdag 4 Februari. Jaargang45. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. SINT-MICHAEL. Tweede Kennisgeving. Loting voor de Nationale Militie. BEKENDMAKING. GRONDBELASTING. BEKENDMAKING. Binnenland. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post „1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertenticn: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder roepen bij deze op ingezetenen, die verlangen als VRIJWILLI GERS bij de Militie voor deze gemeente op te treden, om zich daartoe op een der overige werkdagen van deze maand, tussclien des morgens 9 en 12 ure, ter Secretarie aan te geven. Aan ieder Vrijwilliger wordt door de gemeente een handgeld toegekend van ZESTIG GULDEN. Om Vrijwilliger bij de Militie te zijn, moet men ongehuwd, of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezen, voorts lichamelijk voor den dienst geschikt, ten minste 1.56 meter lang, op den 1 Januari van dit jaar het 20ste jaar ingetreden en het 35ste jaar niet volbracht hebben, tot op het tijdstip der óptreding aan zijne verplichtingen ten aanzien van de Militie, zoover die te vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Ter bekoming van laatstgenoemd bewijs, kan men zich, ver gezeld van twee, ter goeder naam en faam bekend staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte verklaring kunnen afleggen, ter Secretarie op eiken werkdag in deze maand aan melden, tusschen des morgens 9 en 12 ure. Hij, die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als Vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke hij inge schreven is, tenzij hij geen verplichtingen ten aanzien van de Militie meer te vervullen hebbe. Hij, die bij de zeemacht, bij het leger, hier te lande, of bij het krijgsvolk in 's Rijks Overzeesche bezittingen heeft gediend, wordt niet als VrijwiUiger bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van de dienst, behalve een bewijs van ontslag, van den bevelhebber onder wien hij laatstelijk heeft gediend, een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen. Hij kan, heeft hij dit ontvangen, tot zijn veertigste jaar vol bracht is, als Vrijwilliger by de Militie worden toegelaten. De Vrijwilligers worden, voor zooverre ze daartoe geschikt bevonden zijn, en er gelegenheid toe bestaat, ingelijfd bij het korps hunner keuze. Helder, den 2 Februari 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. 6) Door E. WERNER. Hertha bleef alleen achter. Onbeweeglijk en met wijd geopende oogen zag zy beiden namaar op eens bedacht zij zich en vloog terug naar den haard. De vlammen verhieven zich en verteerden knetterend haar buit, de teere witte bloesems begonnen te gloeien en flikkerden dén moment als bloemen van louter vuur; maar weldra kronkelden zy ineen en waren tot asch verbrand. Met de handen in elkander geslagen, stond Hertha dit aan te zien; een eigenzinnige trek lag nog altijd op haar gelaat, maar hare oogen vulden zich allengs met tranen, en toen de vlammen ook de laatste roos verteerd hadden, barstte zij op eens in luid snikken uit. Toen graaf Steinruck na een korte poos in zijn studeervertrek terugkwam, trof hij hier niemand meer aan. Een blik op de pendule overtuigde hem, dat het hoog tijd voor hem was om te gaan, en hy trad schielijk op de schrijftafel toe, om het ridder kruis aan te doen, dat nog op zijn uniform ontbrak. De etui lag op dezelfde plaats als straks, maar was leeg; waarschijnlijk had de kamerdienaar gemerkt, dat er een kleinigheid aan het lint ontbrak en was bezig met dit in orde te brengen. Steinruck ichelde. „Mijn ridderorde zeide hij vluchtig tot den binnentredenden bediende. „Is het rijtuig voor?" „Om u te dienenMaar die orde mijnheer bewaart de ridderorden immers altijd zelf?" „Ja, ik heb er deze straks ook zelf uitgenomen. Het was dat groote diamanten kruis. Hadt gy niet gezien, dat het lint was losgegaan?" De knecht schudde ontkennend het hoofd. „Ik heb dat kruis in het geheel niet gezien en ben ook maar even hier geweest, toen mynheer mij beval het rijtuig te laten voorkomen." Steinruck bekeek den ledigen etui met de grootste verbazing. „Is er dan ook iemand anders hier in de kamer geweest?" „Ja, de zoon van den houtvester was er, toen ik het rijtuig ging bestellen, en hij is hier nog al lang alleen gebleven, geloof ik." Deze woorden klonken wantrouwend genoeg, maar de graaf maakte driftig een afwerend gebaar. „Onzin! Dat's eenvoudig onmogelijk! Is er werkelijk niemand hier geweest? Bedenk je eens goed!" „Neen, mynheer de graaf. Niemand is zelfs door den gang gekomen." „Dan in de slaapkamer? Maar 't is waar die heeft geen afzonderlijken ingang." „Alleen een tusschendeur, waarmee men in de kamer van mevrouw de gravin komt." Steinruck verbleekte en balde krampachtig de handmaar nog altijd trachtte hy zyn argwaan te bekampen. „Zoek er naar!'/ zeide hy kortaf. „Het kruis moet er zijn, onder de papieren of de boeken; misschien heb ik het verlegd." En zonder de hulp van den knecht af te wachten, begon hijzelf alles na te zien. Hij wist nauwkeurig dat hij de ridderorde in den etui gelegd en dezen opengeslagen had, maar toch werd elk papier opgenomen, elk boek onderzocht, zelfs lade op lade beur telings geopend alles tevergeefshet vermiste voorwerp bleef weg. „'t Is er niet," zeide de bediende eindelijk op zachten toon. „Als het hier in den open etui heeft gelegen blijft er maar ééne verklaring over," BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder maken bekend, dat de LOTING over de in 1886 in deze gemeente ingeschrevenen voor de lichting der Nationale Militie van 1887 is bepaald op Maandag den een-en-twintigsten Februari eerstkomende, des voormiddags ten tien ure. De loting zal plaats hebben in de BOUWZAAL, achter het Bureau voor Gemeentewerken, op de Kerkgracht. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop do loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze waarop zij is geschied, bij de Gedeputeerde Staten bezwaren worden ingebracht door belanghebbende Iotelingen, of door hun vader of voogd, by verzoekschrift, op ongezegeld papier, onderteekend door hem die het bezwaar inbrengt. Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burgemeester dezer gemeente. Voorts wordt in herinnering gebracht, dat zij, die vermeenen vrijstelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij de loting opgave moeten doen aan den Heer Militie-Commissaris. Helder, den 2 Februari 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. De Burgemeester der gemeente Helder maakt bekend, dat hij, ter voldoening aan het bepaalde by het tweede gedeelte van art. 15 der wet van den 26 Mei 1870 (Staatsblad N°. 82), betrekkelijk de grondbelasting, heden ter Secretarie der gemeente gedurende dertig dagen ter inzage van de belanghebbenden heeft nedergelegd, eene opgave der uitkomsten, bedoeld in de artt. 15, 23 en 43 van de genoemde wet. Helder, den 2 Februari 1887. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. Steinruck antwoordde niet, maar ook hij twijfelde thans niet meer. Dus diefstal! Lage, gemeene diefstal! Dit deed de reeds tot aan den rand gevulde maat van haat en verachting overloopen. Een kort stilzwijgen volgde. De knecht wachtte op verdere bevelen; spreken durfde hij niet. Het gelaat van zijn meester joeg hem schrik aan: zóó had hij het nog nooit gezien. „Is Wolfram nog hier?" vroeg de graaf eindelijk. „Ik geloof het wel. Hy wilde nog naar den slotvoogd gaan." „Roep zijn zoon dan hier! Maar zeg niets van het voorgevallene, ook niet tegen den houtvester. Breng alleen mijn bevel over." De knecht verwijderde zich en nu bedekte Steinruck één moment de oogen met de hand. Dat was vreeselijk! En toch was het eigenlijk wel te verwonderen in een spruit van zulk een stam? Zijn uiterlijk verried reeds, dat hij geen droppel bloed van zyn moeder in de aderen had, en het andere bloed, dat hij van zyn vader had geërfd welnu, dit openbaarde zich immers thans en bewees maar al te zeer, dat men recht had zoowel als verplicht was het te verstooten. Weg daarmede! De graaf stond weer met opgeheven hoofd, fier en vastberaden zooals altijd, toen Michaël binnentrad, zonder eenig vermoeden wat dat vernieuwde opontbod beteekende, waaraan hij slechts met tegenzin voldeed. „Doe de deur dicht," beval Steinruck, „en kom hier!" Ditmaal behoefde hem dit niet voor de tweede maal gezegd tc worden: Michaël gehoorzaamde zonder verwijl. Thans stond hij voor de graaf, die hem doordringend aanzag en tevens den leêgen etui voorhield. „Kent gij dien? vroeg hij, uiterlyk kalm. De jonkman schudde langzaam en ontkennend het hoofd. Hij begreep die wonderlijke vraag niet. „Die doos lag hier op de schryftafel," ging Steinruck voort; „ze was echter niet leeg, zooals nu, maar bevatte een kruis met glinsterende steenen. Hebt gij dat ook niet gezien? Michaël dacht bij zichzelf, dat dit zeker het schitterende voor werp zou zijn geweest, dat in den zonneschijn zoo flikkerde, maar waarop hij niet verder gelet had. „Nu, ik wacht op antwoord," hernam de graaf, zonder de oogen van zyn aangezicht af te wenden. „Waar is dat kruis gebleven?" „Hoe zou ik dat weten?" vroeg Michaël al meer en meer verwonderd over dat zonderling onderzoek. De graaf plooide de lippen tot een bitteren trek. „Dus weet gij 't niet? Wel zoo? Ge schijnt toch niet zoo dom te zijn als ge er uitziet en kunt ten minste uitstekend komedie spelen. Waar is dat kruis gebleven? Ik wil 't weten voor den dag er mede!" De dreigende toon, waarop hij deze laatste woorden sprak, deed den jonkman eindelijk de ware bedoeling daarvan begrijpen. Hy stond als door den bliksem getroffen, zóó onthutst, zóó totaal van zyn stuk gebracht, dat hij op dit oogenblik volstrekt niet bij machte was zich te verdedigen, en dit benam Steinruck dan ook den laatsten twijfel het zag er werkelijk uit als schuldbesef. „Kom maar voor de waarheid uit, deugniet!" zeide hij op gesmoorden, maar indrukwekkenden toon. „Geef terug wat gc gestolen hebt en dank den hemel dat ik je verder laat loopen! Verstaat ge niet wat ik zeg? Geef weêr wat ge hebt wegge nomen Michaël kromp ineen, alsof hem een wond was toegebracht; het volgend oogenblik barstte hy echter toornig uit: „Ik een dief? Zou ik „Zwijg!" viel Steinruck hem driftig in de rede. „Ik wil geen drukte, geen opzien maken, maar gy komt hier niet vandaan, eer De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter openbare kennis, dat, volgens ontvangen aanschrijving van den Heer Geneeskundigen Inspecteur voor Noordholland, de mazelen niet meer epidemisch heerschen in deze gemeente. Helder, 31 Januari 1887. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. De vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende de maand Februari zijn als volgt 4 Februari Engelsche mail (over Brindisi). 5 Februari Hollandsche mail (uit Amsterdam). 5 Februari Hollandsche mail (over Marseillc). 12 Februari Fransche mail (over Napels). 15 Februari Hollandsche mail (over Marseillc). 16 Februari Hollandsche mail (uit Amsterdam). 18 Februari Engelsche mail (over Brindisi). 26 Februari Hollandsche mail (uit Amsterdam). 26 Februari Hollandsche mail (over Marseille). 26 Februari Fransche mail (over Napels). Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam: Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken den vorigen avond 8.45. Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk werken 2 u. 's avonds. Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av. Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk 10 u. :s morgens. Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg. Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver zending gebruik te maken. Tegenover de mededeelingen van 't Bat. Nieuwsblad over het voornemen van den heer Van Rees om in April a. s. ontslag te nemen, verzekert het Dagblad, dat hiervan aan het Departement van Koloniën niets bekend is. Dat bewijst evenwel nog niet, dat het gerucht onwaar heid zegt. Wij kunnen verzekeren, dat reeds eenige weken ge bekend hebt. Beken!" Tevens greep hij hem ruw bij den arm en omklemde dezen als met een ijzeren greepmaar met één enkelen krachtigen ruk had Michaël zich losgewrongen. „Laat mij los!" hijgde hy. „Zeg dat niet nog eens niet nóg eens of „Wilt ge mij soms nog dreigen bovendien?" riep de graaf, die dezen uitval als het toppunt van onbeschaamdheid beschouwde. „Pas op, schelmNog één woord en ik ontzie je niet langer." „Maar ik ben geen dief!" kreet of liever gilde Michaël. „En wie mij zoo noemt dien sla ik neer!" Tevens greep hij een grooten, zilveren kandelaar van een tafel in de nabijheid en hief dien als een wapen tegen den graaf op. Deze trad een schrede achteruit, maar niet zoozeer voor dat dreigend gebaar als wel voor hetgeen hij daar vóór zich zag. Was dat dezelfde knaap, die daar straks had gestaan met zijn droomerig, onbeduidend gelaat, met zijn verlegen, linksche ma nieren? Nu stond hij vóór hem als een getergde leeuw, bereid zich op zijn veel krachtiger tegenstander te werpen, met ontem bare woestheid en onbegrensden toorn in elk zijner wezenstrekken. En Steinruck's oogen, die vlammen schoten van woede, ont moetten een ander paar oogen, donkerblauw als de zijnen en op dit moment niet minder bliksemend dan de zijnen: het was een toornig, ademloos aanstaren, maar zóó zag geen lafaard en zóó zag ook geen dief er uit. Daar werd de deur schielyk geopend de luide en dreigende stemmen waren wellicht tot de voorkamer doorgedrongen de houtvester stond op den drempel en achter hem vertoonde zich het verschrikte gelaat van den knecht. „Jongen zijt ge krankzinnig geworden?" riep Wolfram, terwijl hij zyn heer en meester te hulp snelde en Michaël bij den schouder pakte; maar deze schudde hem van zich af als een aangeschoten stuk wild een troep jachthonden, smeet daarop verwoed den kandelaar tegen den grond en snelde naar de deur. Hier versperde de bediende hem echter den weg. „Houd hem!" riep hy den houtvester toe. „Hij mag niet heen gaan Hij heeft den graaf bestolen Wolfram, die juist de hand wilde uitsteken om zijn pleegzoon tegen te houden, bleef ontzet staan. Michaël een dief?" Het slachtoffer uitte een kreet een kreet, zóó woest en wanhopig, dat Steinruck schielyk tusschenbeide trad. Hy wilde halt gebieden, maar het was te laat; reeds tuimelde de knecht, door een slag getroffen, tegen den muur, en als voortgezweept door dat ontzettende woord snelde Michaël hem voorbij en de deur uit. De houtvester Wolfram trad de pastorie van Sint-Michaël binnen, waar hy verwacht scheen te worden, daar de pastoor hem reeds tegemoet kwam. „Nu, Wolfram? Nog altyd geen nader bericht?" „Neen, eerwaarde heer, van den jongen is geen spoor te ont dekken, maar van het kasteel kan ik u wél tijding brengen; want ik kom juist daar vandaan." Yalentijn opende de deur van zijn studeerkamer en wenkte den houtvester hem te volgenmaar de tijdingen van het kasteel waren hem blykbaar vrij wat onverschilliger dan de vraag, die hij haastig en ongerust herhaalde: „En dus is Michaël vandaag nog niet thuisgekomen?" „Neen, zooals ik zeg, eerwaarde heer." „Dat is nu de derde dag, zonder dat we eenig spoor woten om hem na te gaan! Als hem maar geen ongeluk is overkomen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1