HEIDERSCHE
NIEUWEMEPER COURANT.
en Advertentieblad voor Hollands Noorierfcwartler.
1887. N° 19.
Jaargang45.
Zondag 13 Februari.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Grooto letters naar plnatsrnimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Visscherij in de Noordzee.
De heer Vernée, commissaris van politie en waterschout
te Scheveningen, gaf in de jl. Donderdag te 's Hage ge
houden zitting van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
uitvoerige inlichtingen omtrent den toestand onzer visschers-
vloot en de gevaren welke haar bij de uitoefening der
visscherij in de Noordzee bedreigen.
De vragen, welke de Voorzitter, de heer Mouton, den heer
Vernée stelde, luidden:
1. Of het hem bekend was, dat de meeste schade, aan de
visschersvaartuigen in de Noordzee toegebracht, werd veroorzaakt
door Belgische visschers?
2. Wat in den regel de uitslag was van geschillen omtrent
toegebrachte beschadiging aan onze vaartuigen?
3. Of de heer Vernée niet meermalen als gemachtigde in
dergelijke geschillen voor Nederlandsche belanghebbenden was
opgetreden en welke gevolgen dat voor onze landslieden gehad
heeft?
De heer Vernée beantwoordde de eerste vraag met de medc-
decling, dat niet speciaal de Belgische visschers de meeste schade
aan onze visschersvaartuigen toebrachten, hoewel bijv. Ostende
een in dit opzicht zeer kwaadwillige visschersbevolking heeft.
De haat, die deze visschers jegens onze landlieden bezielt, is niet
weinig versterkt door eenige veroordeelingen, die de Belgische
hebben ondergaan, naar aanleiding van gepleegde baldadigheid.
Wat het antwoord op de tweede en derde vraag betreft, moest
spreker tot zijn leedwezen zeggen, dat alle door hem als water
schout aanhangig gemaakte processen een negatief resultaat hebben
gehad. Wel is waar zijn nu en dan, na veel bemoeiingen, Bel
gische visschers wegens gepleegden roof en baldadigheid gestraft,
maar nimmer is een sous schadevergoeding toegekend, wegens
door de onzen dientengevolge geleden verliezen. Wanneer al
eens met groote kosten en na cindelooze correspondentie een
civiele actie werd ingesteld, dan werd in de uitspraak van den
Belgischen rechter (le tribunal de simple police) steeds het stelsel
gehuldigd, dat de rceders niet civiel aansprakelijk kunnen worden
gesteld voor de handelingen van do schippers, waar deze schade
toebrengen aan anderen.
Deze toestand is wat de Engelsche visschers betreft al niet
beter. Ook daar is voor ondervonden aanranding van eigendom
en daarbij beloopen schade geen recht te vinden, hetgeen spreker
door voorbeelden ook uit den jongsten tyd trachtte aan te toonen.
Op een vraag van den voorzitter, wat de kruisers, die van
10)
SINT-MICHAEL.
Door E. WERNER.
onze Regeering met het toezicht op de visscherij in de Noordzee
belast zijn, in deze dan wel uitrichten, antwoordde de heer Vernée,
dat dit een zeer teedere en moeilijke quaestie is. De uitgestrekt
heid water, waarin de visscherij door onze visschers wordt uit
geoefend, is zoo verbazend groot, dat een of twee schepen bij
lange na niet voldoende zijn om behoorlijk toezicht te houden.
Nu is meermalen betoogd, dat ook onze visschers zich aan
onbehoorlijke handelingen, roof en vernielen van vleeten op zee,
zouden schuldig maken, doch dat is nimmer met juistheid gecon
stateerd.
Do Voorzitter is van 'oordeel, dat een adres van de Kamer
van Koophandel, waarbij op verscherpt toezicht onzerzijds wordt
aangedrongen, wel eenig resultaat zal hebben. Er zijn te Nieuwe-
diep, Hellevoetsluis en elders schepen genoeg, die daartoe in de
vaart kunnen worden gebracht.
Uitdrukkelijk werd door den heer Vernée op een vraag van
den heer Parser nog gezegd, dat, volgens de verklaringen onzer
visschers, de vernieling der netten enz. steeds moedwillig en met
boos opzet geschiedt.
Op een vraag van den heer Heldring deelde de vorige spreker
nog mede, dat de schade, aan onze vloot toegebracht, wat gecon
stateerde feiten betreft, d. w. z. die waaraan gevolg is gegeven,
f 7 h 8000 gulden bedroeg, zonder dat berekend is de indirecte
schade, verlies van visch, rente, enz. Maar nog oneindig veel
meer verlies is berokkend met boos opzet, waarvan men de uit
voerders niet heeft kunnen herkennen. Een bomschuit bevischt
in eens een vrij groote uitgestrektheid water en nu gebeurt het
niet zelden, dat een deel der netten is afgehakt en opgepikt,
hetwelk men eerst bemerkt als men de vleet met haring ophaalt,
terwijl dan de daders reeds verre weg zijn. Natuurlijk is het
in zulk een geval gewoonlijk onmogelijk de visscherij voort te
zetten en moet de schipper mismoedig huiswaarts keeren, zonder
want, zonder visch en zonder nog te weten, wie hem zulk een
koopje geleverd heeft.
Het resultaat van de ondervinding, welke de heer Vernée heeft
opgedaan, is dat een herziening van de in 1882 gesloten conventie
noodzakelijk en meer toezicht op de visscherij door Nederlandsche
oorlogsschepen zeer gewenscht is.
Over deze punten ontspon zich een uitvoerige discussie, waarbij
de heer Vornée gelegenheid had lof en hulde te brengen aan
onze legatie in Engeland, die steeds alles deed wat noodig was
om van de ingestelde plaintes eenig resultaat te verkrijgen. Ook
werd bij dit gedeelte van het debat als middel van redres de
wenschelijkheid besproken om aan een onzer departementen van
algemeen bestuur een of twee zaakkundige ambtenaren, b. v. een
Deze vermaning bleef zonder gevolg. Wehlau dacht er in de
verste verte niet aan om kalm te worden, en daar de ongehoor
zame zoon niet meer binnen zyn bereik was, wendde hij zich tot
diens voorspraak.
z/En zijt gij ook mede in dat komplot geweest? Ge hebt dat
alles dus geweten ontken het maar niet. Johan verzwijgt
immers niets voor je. Ge hangt als klissen aan elkaar. Waarom
hebt gij mij niets daarvan gezegd?"
„Omdat ik mijn woord had gegeven en dat niet mocht breken,
al vond ik die geheimhouding zeer verkeerd."
ffDan hadt gij op je eigen houtje daaraan een eind moeten
maken en Johan tot rede brengen."
„Dat kon ik ook niet doen, omdat ik hem gelijk geef."
„Hoe? Begint gij nu ook?" riep de professor, terwijl hij] hem
dreigend op zyde tradmaar Michaël hield moedig stand en her
haalde vastberaden:
„Ja, oomik geef hem volkomen gelijk. Ik had mij ook geen
beroep laten opdringen, waarvan ik niet houd en waarvoor ik
geen aanleg heb. Ik zou zeker niet in stilte, maar daardoor
zwaarder gestreden hebben dan Johan, die den strijd eenvoudig
heeft ontweken. Van den dag af, dat gij hem naar de academie
zoudt en hij uiterlijk daarmede genoegen nam, heeft hij een
begin gemaakt inet zijn voorbereidende studies als schilder; maar
hij begreep terecht, dat het onmogelijk was die onder uweoogen
te voltooien en daarom ging hij naar B. Hy schijnt daar goed
gewerkt te hebben, want als een man als professor Walter hem
het getuigenis meegeeft, dat hij zyne leiding voortaan kan missen,
heeft hij het al ver gebracht daaraan valt niet te twyfelen."
„Zwijg!" bromde de professor. „Ik wil er niets van hooren.
Ik zeg neen en nogmaals neen en wel zoo, komt gij daar
ook met een triomfantelijk gezicht? Gy hebt zeker ook mede
samengespannen
Deze laatste woorden waren tot mevrouw S. gericht, die onbe
wust van eenig kwaad even terugkwam om haar sleutelmandje
te halen, dat zij had vergeten, en die nu zeer verbaasd opkeek
bij deze onvriendelijke ontvangst.
„Wat hebt ge?" vroeg zij. „Wat is er gebeurd?"
„Gebeurd? Niets! Slechts een kleine wijziging in zijn studiën,
zooals mijnheer mijn zoon het gelieft te noemen. Maar wee den
jongen, zoodra hij my weêr onder de oogen komt dan zullen
we een woordje samen spreken!"
Met deze woorden verdween Wehlau haastig in de zijkamer
en sloeg de deur achter zich dicht, terwijl zijne schoonzuster
zich nu inderdaad verschrikt tot Michaël wendde:
„Maar wat is er dan toch eigenlijk voorgevallen?"
„Een tooneel van belang I Johan heeft iets aan zijn vader
bekend, dat nu niet langer een geheim kon blijven. Hij heeft
niet gestudeerd, maar is al dien tijd in een schildersatelier werk
zaam geweest. Maar neem my niet kwalijk, tante ik moet
zien waar hij gebleven is; 't zou wezenlyk niet goed zijn, als
hij zyn vader nu onder de oogen kwam."
Hiermede verliet ook Michaël ijlings het vertrek, waarop
mevrouw S. een paar minuten roerloos als een zoutpilaar bleef
staanmaar toen helderde haar gelaat zichtbaar op en zeide zij
met inwendige voldoening:
„Daar heeft hij dien onfeilbaren professor beet gehad en goed
ook! 't Is toch een beste, aardige jongen!"
rechtskundige en een practicus, aan te stellen, die op de uit
voering der conventie het oog zouden kunnen houden en den
benadeelden bij de behandeling hunner vorderingen zouden kunnen
ter zijde staan.
Als middel om de daders beter te kunnen herkennen zou men
moeten trachten te verkrijgen, dat de letters en nummers, in
grootere afmeting dan thans, op de voor- en ook op de achter
zijde van de schuiten worden aangebracht. Maar bovenal zou
veel heil zijn te wachten van een haven te Scheveningen, omdat
onze logge bomschuiten dan door loggers of ander model visschers
vaartuigen zouden kunnen worden vervangen. Het is ten hoogste
te verwonderen, dat onze zeelieden zich op die tpbben in zee durven
wagen.
In een volgende vergadering zal worden overwogen en nagegaan
hoe het best en met de meeste hoop op eenig resultaat door de
Kamer van Koophandel iets kan worden gedaan.
Elmsdorf, de bezitting van den heer van Reval, lag niet ver
buiten de stad. Het was geen oud kasteel met bosschen en
jachtvelden en een historisch verleden, zooals Steinruck, maar
een fraai, nieuwerwetsch woonhuis, welks schoone ligging het
tot een aangenaam zomerverblijf maakte. De ruime villa, met
baar balkon en terrassen, was door een niet groot, maar sierlyk
aangelegd park omringd, terwijl de inrichting van het inwendige,
zonder juist schitterend te zijn, voor den smaak en den rijkdom
van den bewoner getuigde.
De overste Reval had vóór drie jaren zijn ontslag uit den dienst
genomen, tengevolge van een kwetsuur, die hij in den laatsten
oorlog had opgedaan. Yan dien tijd af woonde hij met zijne
vrouw 's winters in de hoofdstad en zomers op Elmsdorf, dat hij
van een eenvoudig landgoed in een allerbekoorlijkst buitenverblijf
had herschapen.
Michaël Rodenberg, die bij het regiment van den overste
diende en later zijn adjudant was geweest, had zich altijd in de
bijzondere gunst van zijn chef mogen verheugen, en zelfs nadat
deze den dienst had verlaten, deed hij den jongen officier nog
vele blijken van zijne welwillendheid ondervinden.
Op Elmsdorf werd een groot feest gegeven. Het was de ver
jaardag van mevrouw van Reval, en daar de rijke, gastvrije
familie een grooten kring van kennissen in den omtrek had,
vereenigde zich een talrijk gezelschap om dien dag waardig te
vieren. Dat Michaël kwam, sprak van zelf, maar ook professor
Wehlau en Johan hadden een uitnoodiging ontvangen. Men zou
evenwel niet het voorrecht genieten, den beroemden geleerde
onder de gasten te zien. Hij verontschuldigde zich met een
lichte ongesteldheid, maar eigenlijk had hij volstrekt geen zin
thans ter feest te gaan, terwijl de eigenmachtige handeling van
zijn zoon hem nog altijd met verontwaardiging vervulde en een
zeer nadeeligen invloed op zijn stemming uitoefende. De beide
jonge mannen waren dus alleen naar Elmsdorf gereden.
In de helder verlichte zalen ontvingen de heer en mevrouw
van Reval hunne gasten met die welwillende gulheid, die hun
huis tot het middelpunt van het onderling verkeer maakte. Johan
Wehlau staafde ook bij deze gelegenheid de bewering van zijn
vader, dat hij een gelukskind was, waarvoor zich alle deuren en
harten openden, zonder dat hij bijzondere moeite daartoe deed.
Zoodra hij aan de vrouw des huizes voorgesteld was, had hij ook
hare gunst veroverd; iedereen vond hem even beminnelijk, en hij
bewoog zich in die hem geheel onbekende omgeving met zulk
een gemakkelijkheid en zekerheid, alsof hij daarin was grootge
bracht.
Des te minder op zijn gemak voelde Michaël zich, die noch
den zin noch den slag bezat, zoo spoedig kennismakingen aan
te knoopen. Ook hij kende niemand van het gezelschap, be
halve den overste en zijne vrouw, en de vluchtige voorstelling
van de uiteenloopende personen en de nog vluchtiger gesprekken,
die dientengevolge gewisseld werden, boezemden hem zeer
weinig belang in. De vroolijke, schitterende kring, waarin Johan
zich als in zijn element bewoog, kon zijn ernstigen, ongezelligen
vriend slechts een korte poos boeienhij was meer opmerker dan
deelnemer.
Op zijn wandeling door de verschillende vertrekken, kwam hij
eindelijk in de oranjerie, die zich achter de suite uitstrekte en
door palmen, laurieren en bloeiende heesters tot een stil rust
plaatsje was ingericht.
Hier was het koel en eenzaam, en de jonge officier had weinig
zin, terstond weer naar die warme kamers terug te keeren, waar
niemand hem zou missen. Langzaam ging hij van de ecne groep
Binnenland.
Dr. Schaepman heeft het verslag der Tweede Kamer,
nopens zijn ontwerp tot wijziging van art. 194 der Grondwet,
beantwoord.
De heer S. handhaaft zijn voorstel. De overtuiging, dat
zoolang de geheele Grondwetsherziening aan de orde
blijft, ook de herziening van art. 194 moet worden beproefd,
is bij hem niet aan het wankelen gebracht, veeleer door
omstandigheden, die hij niet nader behoeft aan te duiden,
versterkt. Voorts blijft hij van meening, dat het voorstel-
De Beaufort niet voldoende is voor degenen, die iets anders
verlangen dan het openbaar onderwijs geeft. De vrijheid
van onderwijs schenkt aan de bemiddelden de gelegenheid
om buiten den Staat om tot het genot van voldoend lager
onderwijs te komen. Maar voor de armen bestaat die
gelegenheid niet. Zij zijn, wanneer de Staatsschool hun
niet voldoet, geheel afhankelijk van de bijzondere weldadig
heid. Dit kan een gevolg zijn der vierde alinea voorstel-
De Beaufort indien zij niet wordt aangevuld overeen
komstig zijn voorstel. De mogelijkheid van dit gevolg
mag de grondwetgever niet openlaten, waar hij van over
heidswege de gelegenheid tot voldoend lager onderwijs als
een recht waarborgt.
Een enkele wijziging is naar aanleiding van de gemaakte
planten naar de andere, totdat hij door de komst van den overste
Reval in zijne beschouwing werd gestoord.
„Weer zoo ongezellig alleen, luitenant?" vroeg deze, half
schertsend en half verwijtend. „Ge zyt geen vroolijke gast op ons
feest. Wat doet ge hier in die stille oranjerie?"
„Ik ben juist hier gekomen," verontschuldigde Michaël zich,
„en bovendien ken ik niemand van al die menschen
„Een reden te meer om er kennis mee te maken. Neem een
voorbeeld aan uw jongen vriend, die den gezelschapstoon zoo
gauw heeft gevat. Ik heb u al een geruimen tijd in de zaal
gezocht, daar ik u aan graaf Steinruck wilde voorstellen. Ge
kent hem immers nog niet?"
„Den divisie-generaal neen!"
„Hij is zoo straks pas gekomen en gij zult u later natuurlijk
nog officieel bij hem moeten melden. De generaal heeft zeer
veel invloed, maar is ook algemeen bekend voor zijn verregaande
strengheid in dienstzaken. In dat opzicht ontziet hij niemand en
wel het allerminst zichzelf, hoewel hij al over de zeventig is;
maar de jaren schijnen geen vat op hem te hebben."
Michaël hoorde dit alles zwijgend aan. Hij wist reeds dat
de graaf zich op Steinruck bevond en moest zich op een ont
moeting voorbereid houden, die hem tot hiertoe nog bespaard
was gebleven. In de toekomst was deze echter niet te ver
mijden, daar hy zich in elk geval later by den generaal moest
melden.
„Wij hoopten ook den jongen graaf bij ons te zien," vervolgde
Reval, „maar hoorden zoo even dat hij niet voor morgenavond
hier komt. Erg jammer! Dat zou een interessante kennismaking
voor u zijn geweest!"
„Bedoelt ge den zoon van den generaal, overste?"
„Neen, die is al sedert verscheidene jaren dood. Ik bedoel
zijn kleinzoon, graaf Raoul. Hij is uiterlijk een van de knapste
mannen, die ik ooit heb gezien. Altijd de eerste bij alle dolle
ondernemingen, altijd het hoofd vol geniale denkbeelden en daarbij
zoo allerbeminnelijkst in den omgang, dat hij alle harten stor
menderhand verovert. Hij is waarlijk een buitengewoon talent
volle jongen, maar ook een driftkop, die zijn grootvader nog heel
wat te doen zal geven, als deze hem niet bij tijds onder den
duim weet te krijgen."
„Generaal Steinruck is daarvoor wel de geschikte persoon,
dunkt mij," merkte Michaël aan.
„Dat geloof ik ookGraaf Raoul is anders voor niets of niemand
vervaard, maar voor zijn grootvader heeft hij een heilzaam respect,
èn als zijne Excellentie een ukaze uitvaardigt wat, onderons
gezegd, dikwijls hoog noodzakelijk is onderwerpt hy zich daaraan
geregeld."
Een zacht geruisch en geknetter, als van zijden damesjaponnen,
liet zich achter de beide heeren hooren, die met den rug naar
den ingang stonden. Zij keerden zich om, maar tegelijkertijd
trad de jonge officier zoo schielyk en haastig eenige stappen
achteruit, dat de overste hem verbaasd aankeek.
Het waren twee dames, die binnentraden. De oudste, een teere,
bleeke en gebogen vrouw in een donker maar uiterst fyn toilet,
scheen zich naar de bank te willen begeven, die onder een groep
palmboomen, achter in de oranjerie was aangebracht; de jongste
stond nog op de trap van het bordes, helder beschenen door het
licht van een lamp, die juist boven haar hoofd hing.
Johan Wehlau had wél gelijk met zijn opgewonden beschrijving
het was een gestalte, zooals men zich die van de elfen voorstelt,
lang en slank, met een allerbekoorlijkst gelaat en groote oogen,
die als sterren blonken en welker kleur toch niet met zekerheid