Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 34. Jaargang45. Zondag 20 Maart. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. SINT-MICHAEL en uëldersche meuwedieper courant. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 17 Maait. //Let op de tcekenen des tijds was door alle eeuwen heen de les van meer dan één wijze. De geschiedenis spreekt vaak door feitenen dan op treffender en aangrij pender wijze, dan het bondigste vertoog het zou kunnen doen. Zoo nu weer. Neem uw courant eens op, doorloop de berichten van den dag, en ge moet al zeer onaandoenlijk zijn, indien ge niet getroffen wordt door scherpe tegen stelling tusschen de gebeurtenissen in de verschillende Staten en Rijken. De scherpste tegenstelling, en de meest voor de hand liggende, is voorzeker die, welke zich bij de beschouwingen der tegenwoordige toestanden in twee hoofdsteden voordoet. Petersburg en Amsterdam, zooals ze zich op hetoogenblik aan de wereld voordoen, is er grooter, gewichtiger contrast denkbaar? Daar op jl. Zondag een „Keizer aller Russen,' wiens leven voor de hoeveelste maal reeds? aan een spinrag boven het graf hing. De reddende spinrag was de onverpoosde zorg van des Czaren soldaten, politieagenten en... spionnen, maar hoe weinig behoeft er te gebeuren, om heel dien stoet van bewakers machte loos te doen zijnGeen seconde is deze machtigste aller Keizers in zijn eigen hoofdstad van zijn leven zeker; en terwijl hij op weg is om den lijkdienst mee te vieren, ter gedachtenis aan den gewelddadigen dood zijns vaders inge steld, staan zijn belagers gereed om hem op dezelfde wijze om te brengen. Slechts door een gezegend toeval ontsnapt hij aan de ontplofbare bommen met dynamiet en de looden kogels met strychnine, waarmee een zestal studenten fanatieke haters als ze zijn hem naar de eeuwigheid willen helpen. Drie hunner werden in hechtenis genomen, een vijftig anderen deelen straks hun lot, er blijkt een wijdvertakte samenzwering te bestaan, die dus Goddank nog bij tijds ontdekt is... Maar wie zegt u, dat er niet in dit eigen oogenblik een veel grooter complot op touw wordt gezet, met veel meer voorzorg geheim gehouden, en mis schien met veel grooter kans op welslagen?.... O, Keizer van Rusland, het lot heeft mij troon en kroon en scepter 25) Door E. WERNER. Hertha zag naar de schilderij, die ook een (ooneel van storm en strijd voorstelde. Zij wist, dat die man daar aan hare zijde kon strijden, niet alleen tegen een uitwendigen vyand, maar ook tegen zichzelf, als het noodig was; ze had immers gezien, hoe elke zenuw aan hem had getrild van met moeite bedwongen harts tocht, en nu stond hij daar zoo rustig en kalm nevens haar, zonder dat een dier verraderlijke teekens, die zij maar al te goed kende, die bedaarde houding logenstrafte. Hare onmiddellijke nabijheid scheen niet den minsten invloed meer op hem uit te oefenen. „Kiest gij dien strijd bij voorkeur?" vroeg zij. „Ik geloof, kapitein Rodenberg, dat gij vreeselijk eerzuchtig zijt." //Misschien wel! Ik wil ten minste verder komen, en wie zich niet terstond het hoogste doel voor oogen stelt, zal het ook nooit bereiken. Wel is waar loopen alle omstandigheden mij niet zoo mede als Johan, maar 't is ook iets waard, geheel op zyne eigen krachten te moeten vertrouwen en de wereld in te gaan met het bewustzijn: Ik heb niemand dan mijzelf, maar ik behoor ook aan niemand dan aan mijzelf." Hoe bedaard die woorden ook geuit werden, toch klonken ze hard en vast. En ze werden verstaan. Hertha sloeg de schoone oogen plotseling tot den spreker op, maar 't was toom, die hem daaruit tegenflikkerde. „En gelooft go dat te kunnen volhouden? Zou de eerzucht u dan alles kunnen vergoeden?" „Ja!" antwoordde Michaël koel en ernstig. „Het eenige, wat ik met mij in de toekomst medeneem, is dankbaarheid voor den man, die een tweede vader voor mij is geweest, en vriendschap voor zijn zoon met al het andere heb ik voor goed afgedaan." Hertha's lippen trilden, maar trotsch week zij een schrede achteruit. Dan wensch ik u veel succès, mijnheer Rodenberg. Gij zult stellig carrière maken!" Zij keerde hem den rug toe en voegde zich bij liarc moeder; maar terwyl zij weder de portefeuille doorbladerde en druk en levendig met den jongen schilder over den inhoud praatte, verwijlden hare gedachten nog altijd bij dat gesprek. Hij had haar in geen duidelijker bewoordingen kunnen zeggen, dat hij overwinnaar was gebleven, en terwijl die overtuiging zich meer en meer aan haar opdrong, maakte zich een zonderling, onver klaarbaar gevoel van haar meester, 't Was waar, hij wilde zijne genegenheid immers onderdrukken en uitroeien maar dit scheen hem merkwaardig schielijk gelukt te zijn! De gravin maakte zich thans gereed om te vertrekken, en Michaël groette de beide dames tot afscheid, terwijl Johan haar tot het rijtuig uitgeleide deed. Zoodra hij terugkwam, had hij niets haastigers te doen, dan de „mislukte proef" uit haar schuil plaats te voorschijn te halen en uiterst zorgvuldig in een andere portefeuille achter slot te bergen. „Dat zou er mooi hebben uitgezien, als de gravin dat portret op het spoor was gekomen!" zeide hij. „Zij zou haar petekind dadelijk herkend hebben, en dan was het meteen uit geweest met al den glans cn de glorie van Johan Wehlau Wehlenberg van Vorschenstein, en zou hij in het vervolg niet meer als ridder en edelman op den Ebersburg herdacht worden." „Wie stelt dat portret eigenlyk voor?" vroeg Michaël, die in gedachten verzonken op en neder liep. onthouden; maar voor al de heerlijkheden der wereld zou ik mijn schrijfstoel niet met uw zetel willen verwisselen En zie dan nu eens rond in de hoofdstad van ons kleine NederlandNauwelijks heeft de blijde mare zich verspreid, dat de Koning in de daartoe van ouds be stemde April week het gewone jaarlijksche bezoek aan Amsterdam zal komen brengen, vergezeld van zijne gemalin en het Kroonprinsesje, of alles geraakt in geestdrift. De omstandigheid, dat de Vorst weinige weken geleden zijn zeventigsten verjaardag heeft mogen vieren, zet ditmaal aan zijne komst een verhoogde beteekenis bij. En r.u geraken alle handen en harten in beweging. Zóó luisterrijk als ditmaal, zal de Koning nog nooit in zijne hoofdstad ontvangen zijn. Men wil geen moeite ontzien, geen kosten sparen, geen opoffering te groot achten om den beminden Oranjevorst te toonen, hoe het machtig Amsterdam wel de laatste maar niet de minste is in de rij dergenen, die hem op zijn zeventigste jubile hulde en heil- wensch toe brengen, En overal worden de handen ineen geslagen om de stad in feestdos te tooien, om vlaggedoek en sparregroen en bloemenpracht safun te strengelen tot een reusachtigen krans, als om er het hoofd van den koninklijken jubilaris mee te kronen. Daar ginds de bommen, hier het dundoek; da&r het dynamiet, hier het lieflijk boschgroenddilr de looden kogels, hier schilden en vaandels; diidr het strychnine, hier vroolijke lampions en schitterende feestvuren; dóór het stomme zwijgen van haat en wrok en verbittering, hier het uitbundig gejuich van eene liefhebbende en dankbare bevolking. Petersburg en Amsterdam, welk een verschil in deze dagenBij al wat er te wenschen en te klagen overblijft, hoeveel reden tot verheuging en erkentelijkheid hebben we nog, bij vergelijking van wat hier en (laar voorvalt Het onderwerp zou voor uitvoeriger beschouwing vatbaar zijn, maar het karakter van mijn Brief brengt mee, dat ik mij tot de feiten bepaal. Nu, ze zijn er, en van verblij denden aard. De April-feesten beloven even aantrekkelijk als schitterend te zullen zijn en ik geloof dat men wel extra-feestrails zal mogen aanleggen om al de buitenlui te vervoeren, die in de Koningsweek naar Amsterdam zullen „Gcrlinde van Eberstein. Ik heb haar uit mijn herinnering geteekend. Ge herinnert je mijn avontuur op den Ebersburg en mijn standverheffing toch wel? 't Is wonderlijk, maar ik kan het Schoone Slaapstertje in het Bosch maar niet vergeten, dat zoo op mijn lachspieren werkte en mij toch zoo onweêrstaanbaar aantrokze staat mij altijd en overal voor den geest. Nog straks, in het bijzijn van die blondlokkige fee, dacht ik telkens terug aan dat lieve gezichtje met die donkere oogen, die zoo peinzend in een lang verzonken wereld staren. En vindt gij ook niet, dat freule Hertha sedert haar engagement merkwaardig ver anderd is? Van dien tijd af omringt haar een zekere gletscher- atmosfeer, die men waarlijk niet bij een aanstaande bruid zon denken aan te treffen. Maar dat is het gewone resultaat van zulke vooraf beraamde huwelijken, waarbij meestal geen sprake is van liefde. Ook graaf Raoul schijnt niet veel voor zijn schoone aanstaande te voelenhij leidt althans een vroolijker leventje dan ooit, en ik zou mij zeer vergissen, als hij niet geheel andere betrekkingen had aangeknoopt." Michaël bleef eensklaps als vastgenageld staan. „Andere betrekkingen? En dat als verloofd man? Dat zou gemeen zijn Bij dien gedcmplen, dreigenden toon zag Johan verwonderd op. „Dat klinkt wezenlyk tragisch. Kent gij den jongen graaf persoonlijk „Ik heb hem den eersten keer by den generaal ontmoet en ook later ben ik nog verscheidene malen met hem in aanraking gekomen. Maar ik heb mij genoodzaakt gezien, hem nadrukkelijk onder het oog te brengen, dat hij een officier voor zich had, die zich desnoods met de wapens in de vuist recht en ontzag zou weten te verschaffen, als men hem deze soms mocht onthouden. Hij scbynt dit dan ook eindelijk begrepen te hebben." In de oogen van den jongen schilder vertoonde zich een flik kering, en terwyl hij ze vast en scherp op zijn vriend vestigde, nam hij schynbaar zonder opzet penscel en palet weêr ter hand en begon opnieuw te schilderen. „Dat verwondert mij. Graaf Raoul moge fier op zijn voor vaders zijn, dom men adeltrots heb ik nooit bij hem opgemerkt. Iiij moet iets anders tegen u hebben." „Of ik tegen hemIk geloof, dat wij beiden weten, op welken voet wij met elkander staan." „Aha, nu komt hef," prevelde Johan binnensmonds, maar recht in zijn nopjes, terwijl hij den eencn penseelstreek na den anderen deed. Onderwijl zette hij kalm het gesprek voort. „Nu, ik heb den graat uitsluitend van zijn beminnelijken kant leeren kennen. Maar wat zijne verloving betreft, zoo weet iedereen dat deze enkel en alleen het werk van zijn grootvader is. Zyne Excellentie beval en de kleinzoon onderwierp zich." „Dat's verachtelijk!" barstte Rodenberg uit. „Wie dwong hem dan om te gehoorzamen? Waarom weigerde hij niet? Die hooggeprezen, geniale Steinruck met al zijn ridderlijkheid is niets meer dan een lafaard, wien 't aan allen zedelijken moed ontbreekt." Zulk een woeste, ontembare haat sprak uit deze woorden, dat Johan opkeek. Maar met al het egoïsme van den kunstenaar, die alleen zyn werk voor oogen heeft en voor wien alle andere be langen daarby achterstaan, vroeg en onderzocht hij niet naar de reden van dien toorn en die verbittering. Hij zag zyn vriend slechts onafgewend aan en deed daarop weer verscheidene trekken op het doek. „Ik geloof, dat het den graaf slecht bekomen zou zijn, als hij niet gewillig zijn toestemming had gegeven," hernam hy op willen komen. Als al de plannen en ontwerpen, thnns op touw gezet, worden uitgevoerd en daar is alle kans op zal de hoofdstad werkelijk in een lusthof herschapen worden. Nu reeds beloven o. a. het Thorbeckeplein, de Kal verstraat, de Hoogesluis en het Rembrandtsplein tot de glanspunten van de versieringen te zullen beliooren, maar er zullen nog wel meer bijkomen. Het aantal buurtcommissiën begint zachtjes aan de honderd te naderen, en bet bedrag, door de bewoners der verschillende wijken voor hunne commissie beschikbaar gesteld, bedraagt op dit oogenblik reeds vele duizenden. Het is een verblijdend verschijnsel dat men zich allerwegen inspant ook in dc minder aanzienlijke buurten om iets oorspronkelijks cn smaakvols te leveren, en dat de vroegere traditioneele versiering van een bosje groen tegen een houten paal aangespijkerd, gelukkig meer en meer verlaten wordt. Neen, ik geloof te mogen zeggen, dat Amsterdam er op 12 April (en ook vroeger reeds) piekfijn zal uitzien. Natuurlijk zullen al die versieringen een hoop geld kosten. Oogenschijnlijk is dat „zonde en jammer," en ik heb dan ook reeds welmeenenden lui met een vloed van argumenten hooren betoogen, dat men de bijdragen voor de feestver sieringen liever had moeten verdeelen onder de werkloozen en de noodlijdenden. Doch denk eens een oogenblik na, vriendelijke lezer, en ge zult met mij uitroepenWelk een dwaasheid! Welk een misplaatste philanthropie! Want is het niet honderd- en duizendmaal beter, geld te laten ver dienen, dan geld in den vorm van aalmoezen weg te schenken? En komen-de gelden, thans door do burgerij voor de versieringen afgestaan, niet even goed en langs veel gezonder weg in de handen dergenen, die met de uitvoering der plannen belast worden, dan wanneer zij die handen slechts behoefden op te houden met een: „Dankje wel, meneer; God loone 't je?" En dat weet de burgerij ook wel, en daarom maakt zij des te gretiger gebruik van deze gelegenheid om den nijveren man weêr eens wat te laten verdienen. Liefdadigheid is goed, maar als men langs een anderen weg hetzelfde doel kan bereiken, op een voor den betrokken persoon vereerender wijze, dan verdient die andere weg ontegenzeggelijk de voorkeur. luchtigen toon. „Ik hoor, dat de generaal in zijn huis een even strenge tucht uitoefent als onder zijn soldaten en niet de minste tegenspraak duldt. Gij kent immers je onwrikbaren chef. Zoudt gij naar hem toe durven gaan en neen tegen hem zeggen, als by je iets gebood?" „Ik heb nog wel iets anders tegen hem gezegd dan enkel neen." „Gij tegen den generaal?" Johan was zóó verbaasd, dat hij een oogenblik zijn werk staakte. Michaël vergat echter alle voorzichtigheid en liet zich door zijne opgewondenheid medesleepen. „Ja tegen den generaal graaf Steinruck I Hij wilde my ook dwingen met zijn gebiedenden toon, waarvoor ieder zich buigt; maar ik heb niet gezwegen. Hij zou en hij moest van mijne lippen hooren, wat hij zeker nog nooit in zijn leven had vernomen. Zonder verschooning heb ik het hem in het aangezicht gezegd, en hij heeft my aangehoord! Nu hebben wij wel is waar met elkander afgedaan, maar ik weet thans, dat zijn naam en gravenkroon mij geen knip voor den neus waard zijn, weet, dat ik hem en zijn geheelc geslacht „Tienmaal honderdduizend vademen diep in den afgrond zou willen werpen Eindelijk!" riep de jonge schilder zegevierend, die juist nog eenige laatste penseeltrekken had aangebracht. „Bravo Michaël! Nu kunt ge weêr bedaard en zachtzinnig worden nu heb ik het!" „Wat hebt ge?" vroeg Michaël onthutst. „De uitdrukking in de oogen, dien verwoeden blik, waarnaar ik zoolang heb gezocht. Ge waart onbetaalbaar in je veront waardiging Sint-Michaël bij levenden lijve!" Eerst thans scheen Rodenberg te beseffen, hoever hij zich had laten medesleepen. Hij beet zich op de lippen. „Hebt gij mij dus al dien tijd koelbloedig bestudeerd? Dat's onvergeeflijk, Johan!" „Wel mogelijk, maar 't was] noodig. Bekijk den heilige nu nog maar eens: met een paar penseelstreken heb ik het voor hoofd en de oogen naar mijn zin klaargekregen." Nog altijd driftig en ontstemd, trad Michaël op het schilder stuk toe, en ook hem scheen de daarop aangebrachte verandering te verrassen. Maar eer hij zyne bevinding nog kon mededeelen, sloeg Johan den arm om zijn schouder en zeide, plotseling ernstig geworden „En biecht nu eens op, wat er eigenlijk tusschen u en die Steinruck's gaande is? Waarom haat gij graaf Raoul, en wat geeft je het recht uw chef, den generaal, zulke dingen in het aangezicht te zeggen. Daar is het een of ander gebeurd, dat ge voor mij hebt verzwegen." Rodenberg gaf geen antwoord, maar wendde zich somber af. „Verdien ik je vertrouwen dan niet?" vroeg Johan op ver wijtenden toon. „Ik heb nooit een geheim voor je gehad en raag dat ook weêrkeerig eischen. In welke betrekking staat gy tot dien ouden Steinruck?" Een korte stilte volgde. Maar daarop zeide Michaël kortaf en vastberaden „In dezelfde betrekking als graaf Raoul." Johan zag hem strak en vragend aanhij meende hem verkeerd verstaan te hebben. „Hoe bedoelt ge dat? Zou de generaal „De generaal is de vader van mijne moeder. Zij heetteLouise Steinruck." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1