RELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°36. Vrijdag 25 Maart. Jaargang 45. POSTKANTOOR HELDER. 27) SINT - M l C H A L. Uitgever A. A. BAKKER Cz. „Wij huldigen hei goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand Februari 1887. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming J. W. Friling Amsterdam. Mej. A. Dirks A. Van .Beek IJ. Strikmarda Hilversum. H. Kuipers A. Van Amerongen Uit Anna Paulowna: LoefBoskoop. Verzonden geweest naar België: M. De LouwAntwerpen. Frankrijk: M. GoubetParijs. Oost-Indië: K. NanningsBatavia. De Directeur van het Postkantoor te Helder P O L V L I E T. Binnenland. Den 18, 19 en 20 dezer had de tweede Internationale Tentoonstelling van Pluimgedierte te Arnhem plaats. De inrichting der expositie was toevertrouwd aan de bekende firma Spratts C. Lim8 te Londen, en voldeed uitmuntend. De catalogus telde niet minder dan 571 nommers, terwijl de commissie van bcoordeeling grootendeels uit buitenlanders bestond. In de afdeeling Kippen werden exemplaren aangetroffen, zooals men ze hier te lande nog niet heeft gezien. De heeren P. De Schrijver uit België, J. J. Joffroy uit Frankrijk Door E. WERNER. De jonge vrouw verliet de kamer en Clermont beval den knecht, den bezoeker binnen te laten, die weldra verscheen. De markies de Montigny was iemand van omstreeks vijftig jaren. Hy had iets zeer voornaams in zijn uiterlijk en iets trotsch in zijne houding, die in deze oogenblikken bovendien dubbel koel en styf scheen. Niettemin ging Ilenri hem uiterst minzaam tegemoet. //Mijnheer de markies, het verheugt mij zeer, eindelijk het genoegen te hebben u eens bij mij te zien. Mag ik u ver zoeken Met een handgebaar noodigde hij hem uit plaats te nemen; maar Montigny bleef staan en antwoordde koel: z/Het verwondert u zeker mij hier te zien, mijnheer de Cler mont." //Volstrekt niet. De betrekking die wij op elkaar hebben als edellieden en landgenooten «Is slechts van zeer algemecnen aard," viel de markies hem barsch in de rede. ;/'t Is een persoonlijke zaak, die mij hierheen voert. Ik wenschte die liever niet in het gezantschapshotel te be handelen. Hij sprak inderdaad zeer uit de hoogte. Clermont perstte de lippen samen en een dreigende blik trof den man, die het waagde hem in zijn eigen huis zoo minachtend te behandelen; maar hij zweeg cn wachtte. „Ik heb zoo even mijn neef ontmoet," nam de ander opnieuw het woord. „Hij kwam waarschijnlijk van u." „Ja. Hij is straks hier geweest." „En graaf Steinruck komt dagelijks bij u aan huis, zooals ik hoor." „Ja. Wij zyn zeer bevriend met elkander." „Inderdaad?" hernam de markies koel. „Nu, Raoul is nog jong en onervaren; maar u geef ik in bedenking of die „vriend schap" wel de moeite zal beloonen. Een jong, nog onbetee- kenend ambtenaartje op het ministerie worden geen staatsgehei men toevertrouwd. Men is daar o zoo voorzichtig met dergelijke zaken „Mijnheer de Montigny!" barstte Clermont driftig uit. „Mynheer de Clermont?" „Ik ben al meer in de aanleiding geweest, om mij over den toon te beklagen, dien gij tegenover mij gelieft aan te slaan. Ik verzoek u daarin verandering te brengen." Montigny haalde de schouders op. „Ik wist niet, dat ik u in het bijzijn van anderen onwellevend had behandeld. Nu zijn wij onder vier oogen en staat gij mij ongetwijfeld toe, openhartig met u te spreken. Ik heb eerst on langs vernomen, dat de jonge graaf Steinruck dagelijks by u aan huis komt, en weet niet in hoever die bezoeken mevrouw de Nérac gelden. Maar om het evenGij zult mij begrijpen als ik het verzoek of liever den eisch tot u richt, dat bij de bedoelingen, die gij op het oog hebt, de graaf buiten spel blijft. Bedien u daarbij van andere personen, dan van oen zoon van gravin Hortensc en den neef van den markies de Montigny." Clermont was doodsbleek geworden. Hij balde de vuist en zijn stem klonk heesch van drift, toen hij antwoordde: „Ge schijnt te vergeten dat wij beiden edellieden zijn. Mijn naam is even oud als de uwe en ik eisch de noodige achting daarvoor." Montigny trad een schrede achteruit en zag hem van het hoofd tot de voeten aan. Daarop zeide hij scherp: „Ik acht uw naam, mijnheer de Clermont niet uw bedrijf!" BUREAU: MOLENPLEIN. en Duijvené de Wit uit Velp, waren lastige concurrenten en hadden zeer zeker aan de Commissie van beoordeeling veel werk verschaft, ware hunne inzendingen niet verre in de schaduw gesteld door die van den heer Breeze uit Engeland, aan wie dan ook, behalve verscheidene prijzen, de gouden medaille in die afdeeling werd toegekend. In de afdeeling Duiven was de concurrentie niet minder groot. De heeren Van Limburg Stirum uit Arnhem, llegout uit Maastricht, Friederich en Kreunen, hadden pracht-exemplaren ingezonden, doch elke inzending werd verre overtroffen door de 23 paar van den heer Polvliet uit Helder, wiens collectie dan ook bekroond werd met 23 prijzen, terwijl hem voor zijne geheele inzending den eenigen eereprijs in die afdeeling werd toegekend, en wel de groote gouden medaille. Het bezoek der expositie, vooral op den derden dag, was bijzonder druk. Wij wenschen de Nederlandsche Vereeniging Avicultura geluk met den goeden afloop van deze tweede Internati onale Tentoonstelling. Het verzoekschrift, door een groot aantal hooggeplaatste landgenooten tot den Koning gericht, den wensch inhou dende dat maatregelen zullen worden genomen tegen verval van leger en vloot in Nederlandsch-Indië, wordt, zegt de Prov. O. en Zw. Crt., druk besproken en vindt in heel het land belangstelling. Uit Rotterdam wordt o. a. gemeld, dat de voorzitters der vijf Kiesvereenigingen aldaar in een adres aan den Koning hunne instemming hebben betuigd met den inhoud. Het N. v. d. D. dringt er op aan dat ieder er in zijn kring propaganda voor zal maken. Maar ook tegen het adres verheffen zich stemmen. In de Arnh. Crt. bespreekt Brutus een oud-hoofdofficier van 't Indische leger het „adres der honderd," gelijk hij het noemt. Hoewel hij erkent dat er meer voor het leger moet worden gedaan, meent hij toch te moeten waar schuwen tegen den geest van agressie die ons uit het stuk tegen komt. Feitelijk is het stuk een aanklacht tegen de Ministers, een aanklacht tegen hun beleid. En Brutus Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. meent [dat zulk een beschuldiging niet is gemotiveerd en dat niet aangetoond is hoe, zonder buitengewone maatregelen het zenden der militie naar Indië afdoende maatregelen hadden kunnen worden genomen. Ook het Vad. meent, dat de adressanten overdrijven en dat zij althans in gebreke zijn gebleven, aan te toonen wat er moet worden gedaan. „Of er in den laatsten tijd bijzonderheden zijn bekend geworden, die de ontmoedigende schets van het adres rechtvaardigen en tot het opstellen daarvan den stoot hebben gegeven, is ons niet bekend, aldus besluit het blad zijn artikel. Wel weten wij dat, sedert in de Tweede Kamer, den vorigen zomer bij 't adres van antwoord en in 't najaar bij de Indische begrooting, bij de Regeering is aangedrongen op handelen, er wel het een en ander is geschied. De Indische werving maakt sints dien tijd goeden voortgang en maandelijks worden goedgeoefende troepen afgeleverd, en het geluk wil, dat de berri-berri tot staan schijnt gekomen te zijn. Slaagt men er nu ook in de Europeesche wer ving vruchtbaarder te maken, dan schijnt er grond te bestaan om aan te nemen, dat het Indische leger op den duur voldoende kan worden om de steeds noodige aanvulling te leveren voor de bezetting van Atjeh, als die op den tegenwoordigen voet wordt gehandhaafd. „Moet er meer gedaan worden? Zoo ja, wat kan er meer gedaan worden? Als het hoogst ernstig adres der 100 ieder desbevoegde opwekt, die vragen te overwegen en er zijn licht over te doen schijnen, dan zal de arbeid der adressanten goede vruchten kunnen dragen en zullen zij met bevrediging op hun werk kunnen terugzien." Een volksbeweging daarentegen om handteekeningen te verzamelen, ten einde dit adres te steunen waarop hier en daar is aangedrongen acht het Vad. een goedkoop en ijdel vertoon. De heer B. H. Heldt heeft jl. Maandag in de ver gadering der Utrechtsche afdeeling van de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid eene verhandeling gehouden over de arbeids-enquête en wat zij Henri maakte een gebaar, alsof hij den bclcediger te lijf wilde. Ziedende van toorn barstte hij uit: „Dht's te erg! Daarvoor zult gij my voldoening geven!" „Neen!" zeide Montigny met dezelfde ijskoude kalmte als straks. „Dan zal ik u weten te dwingen „Ik raad u dat niet te doen," viel de markies op dreigenden toon in. Gij zoudt mij slechts dwingen om te zeggen, waarom ik weiger u voldoening te geven. Dit zou u uit alle gezelschappen bannen en mij een verantwoordelijkheid opleggen, die ik slechts in den uitersten nood op mij neem. Ik herhaal mijn eischwordt zij niet vervuld, dan open ik mijne zuster en haar zoon de oogen maar zóóver zult gij 't niet laten komen, denk ik!" Hij boog het hoofd, zóó trotsch en minachtend, dat die groet wel opnieuw een beleediging scheen, keerde zich vervolgens om en verwijderde zich. Clermont bleef staan en zag hem na. Zyn gansche lichaam beefde van met moeite verkropten toorn en halfluid mompelde hy: „Dat zult ge mij betaald zetten!" De woning der Revals vormde als het ware het middelpunt van den gezelligen omgang in de hoofdstad en werd gaarne en druk bezocht. Men trof daar steeds een uitgelezen kring aan, waar nevens don adel der geboorte ook de aristocratie van den geest rijkelijk vertegenwoordigd was. De overste en zyne gemalin waren er trotsch op, de bekendste beoefenaars van kunsten en wetenschappen als vrienden ten hunnen huize te ontvangen, terwijl hun rijkdom hen toestond de deugd der gastvrijheid in de ruimste mate toe te passen. Tot besluit van den winter waren alle vrienden en bekenden dien avond nóg eens op een groot feest genoodigd. Dit kon hier in de ruime, prachtige zalen op veel grcotscher schaal plaats hebben, dan in het betrekkelijk eenvoudig zomerverblijf te Elms- dorf, en ook de gasten waren veel talrijker. Zij bewogen zich in dichte drommen door de schitterend verlichte kamers en zalen .men begroette elkander, men praatte en lachte. Op de partijen bij de familie van Rcval was het altijd bijzonder vroolijk en opgewekt. Dit bleek thans weêr, en onder al de onbeduidende en nietsboteekenende personages, die men in elk groot gezelschap aantreft, zag men ook menige schoone vrouw, menig ernstig cn belangwekkend mannelijk gelaat. Alles was hier inderdaad vereenigd, wat in het een of ander opzicht op onderscheiding aanspraak kon maken. Generaal Steinruck, een oud vriend van den overste, was met zijne geheele familie gekomen, en men had ook de beleefdheid gehad, den broeder vau gravin Hortense, den markies de Montigny, uit te noodigen. Zelfs professor Wehlau, die anders niets van groote partijen hield en zich zooveel mogelijk daaraan onttrok, had ditmaal een uitzondering gemaakt en was met zijn beide zonen verschenen. Johan was echter voorshands nog onzichtbaar, daar hij de tableaux vivants moest regelen, die het feest zouden opluisteren, en het bestuur daarover op zich had genomen, terwyl Michaël hardnekkig geweigerd had daaraan mede te doen en slechts als gewone gast aanwezig was. „Een enkel woord, mijn waarde Rodenberg!" zeide de overste halfluid, terwijl hij den kapitein even staande hield. „Hebt ge het een of ander tegenover den generaal misdreven?" „Neen, kolonelantwoordde Michaël met de grootste bedaardheid. „Niet? Het trof my, dat hij u voorbijging, zonder u een enkel woord toe te spreken, en uw wel is waar zeer styven groet ook even koel beantwoordde. Is er dus werkelyk niets voorgevallen?" „Volstrekt niets. Ik heb den generaal eigenlyk ook maar ééns gesproken, toen ik myn komst bij hem ben gaan melden, cn hem later niet anders dan in dienst gezien. Waarom zou hij dan bijzonder vriendelijk voor mij zijn?" „Omdat hij u en uw werk kent. Hij roemde dit al, nog eer hij u persoonlyk kende, en bovendien weet ik, dat mijne aanbe veling ook eenig gewicht in de schaal legt. En toch heeft hij den geheelen winter niet de minste notitie van u genomen, zelfs de gewone uitnoodiging, waarmede hij de aan hem voorgestelde officieren vereert, is achterwege gebleven en als ik het gesprek op u wil brengen, tracht hij het altyd te ontwijken. Ik begrijp er niets van!" „Waarschijnlijk zal ik niet het geluk hebben aan Zijne Excel lentie te bevallen," zeide Michaël, de schouders ophalende; maar do overste schudde ontkennend het hoofd. „De generaal heeft geen luimen en opvattingen, en het zou de eerste maal zijn dat hij onbillijk was jegens een officier, van wiens knapheid hij overtuigd is. Ge zult zeker het een of ander verzuimd hebben." Rodenberg zweeg. Liever wilde hij zich dit verwyt laten welgevallen, dan dat pijnlijk onderzoek nog langer doorstaan. Gelukkig werd de overste thans door een der andere gasten toegesproken en liet hem gaan. Intusschen hernieuwde professor Wehlau de kennismaking met de gravin Steinruck, die hij sedert verscheidene jaren niet gezien had, en werd uiterst vriendelijk door haar ontvangen. Zij had nog niet vergeten, hoe hij indertyd by den dood van haar echtgenoot, ondanks zijn drukke ambtsbezigheden, naar diens sterfbed was gesneld. Op zijne belangstellende vraag naar den staat harer gezondheid, klaagde zij over toenemende zwakte en liet den wensch doorschemeren zijn raad in te winnen, hoewel zij wist dat hij de geneeskundige praktijk reeds sedert lang had neer gelegd. De professor kwam haar beleefd tegemoet met de ver klaring, dat hij ten haren behoeve steeds een uitzondering maakte en zich ter harer beschikking stelde, zoodat de beste verstandhouding tusschen hen beiden heerschte, totdat de gravin ongelukkig een kritiek onderwerp aanroerde. „Ik heb morgen by uw zoon belet gevraagd," zeide zij. „Hij heeft my verteld, dat zijn groote schilderij nu zoo goed als klaar is en de volgende week naar de tentoonstelling opgestuurd zal worden. Ik wilde ze vooraf nog eens alleen in zijn atelier bezichtigen, daar ze toch al mijn eigendom is. Gij weet dat zeker wel?" „Ja," antwoordde de professor kortaf, wiens goede luim op eens voorbij was. Johan had hem zegevierend verkondigd, dat zyn werk al op den ezel verkocht was en wel aan de gravin Steinruck, die thans ongedwongen vroeg: „Nu, wat zegt ge wel van dat stuk van onzen jongen artist?" „Ik zeg er niets van en ik heb 't ook niet gezien," ant woordde Wehlau barsch. „Hoe? Het atelier ligt immers in den tuin achter uw huis?" „Ongelukkig ja! Maar ik heb nog geen voet daarin gezet en zal dat ook niet doen." „Zijt go nog altijd boos op hem?" hernam de gravin op verwytenden toon. „Ik stem toe, dat de poets, die uw zoon u gespeeld heeft, wel wat erg en overmoedig was; maar ge zult nu toch zelf overtuigd zijn, dat zulk een begaafde en artistieke natuur niet voor de koele, ernstige wetenschap is ge schapen." „Daarin hebt ge groot gelijk, mevrouw!" viel de professor met een bitteren lach in. „De jongen deugt voor niets ernstigs of verstandigs laat hij dan wat mij betreft maar schilder worden!" „Oordeelt gy zoo gering over de kunst? Ik dacht dat zy niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1