HELDERSCHE EN N1EUWEIHEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N°43. Zondag 10 April. Jaargang 45, Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. Brieven uit de Hoofdstad. SINT-MICHAEL. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De Burgemeester der gemeente Helder maakt bij deze aan de daarbij belanghebbenden bekend, dat de 3de kwartaals-patenten, Öienstjnar 1886/1887, aan de Secretarie der gemeente te bekomen tijn van af Dinsdag 12 April tot en met Woensdag 20 April 1887, ran des morgens 9 tot des namiddags 3 uren, den invallenden Zondag uitgezonderd. Patenten, die niet worden afgehaald, worden overeenkomstig de wet, tegen betaling van 10 cents, door den Deurwaarder bezorgd. Helder, 9 April 1887. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. 7 April. Duizenden bij duizenden harten hebben gisteren in Am sterdam met vrees en beving geklopt, en dubbel zooveel oogen hebben onderzoekende, twijfelende en bezorgde blikken naar het luchtruim geworpen. Zou er werkelijk een soort Van „kwade moesson" in aantocht zijn? vroeg een iegelijk man aan zijn naaste. Welk een dag! Een soort van na- "winterstorm uit het noord-oosten, een storm die koude, regen, sneeuw en andere liefelijke dingen voor zich uit dreef, zeer slecht van pas voor een stad die bezig is zich in feestgewaad te steken. Het was beter weer om, zooals de spraakmakende gemeente pleegt te zeggen, in bet hoekje van den haard „een erfenis te tellen," dan om eerepoorten op te slaan en guirlandes te timmeren. Als het weer zoo eens een poos blijven moest?!.... Doch gelukkig zijn de kwade vermoedens voor het oogenblik al weer gelogenstraft en worden onze buitengewoon drukke en levendige stralen sedert deze morgen beschenen door het zonnetje van een voorjaarsdag, zoo mooi als men maar verlangen kan. Men kan zich trouwens gemakkelijk voorstellen dat er 34) Door E. WERNER. op dit oogenblik, nu wij nog slechts een paar dagen van den aanvang der feestelijkheden verwijderd zijn, het hoogste gewicht gehecht wordt aan de quaestie van mooi of slecht weer. De traditioneele weerprofeten, die 's morgens aan de huizen hunner geachte cliëntelle hun opwachting komen maken melkboeren, groen ten verkoopers en dergelijken wier voorspellingen anders slechts onder benefica van inven taris worden aanvaard, zien zich thans eensklaps een blanco crediet van onbeperkten omvang geopend. Nooit heeft de veelgesmade meteorologie zooveel delettant-beoefenaars geteld als in deze dagen. De depressies uit alle richtingen van het kompas gaan ons nu door merg en been, en de aan gekondigde storingen in den dampkring dreigen meteen ons goed humeur te verstoren. De gedachte alleen, dat de feestweek een regen week zou kunnen zijn, is reeds genoeg om ons hart met bange ontzetting te vervullen. Want ja, men gaat er dan toch op uit, en men doet dan toch mee, en men tracht zichzelven en zijn lotgenooten wijs te maken dat men o zoo dol veel pret heeft maar ik vraag het ieder waarheidlievend man in gemoede af, of er aan de prettigste pret toch niet een bijsmaakje is, wanneer men ze geniet met natte voeten, onder een periodieke afwisseling van stortbuien en windvlagen, terwijl uw fcestparapluie meer dienst schijnt te doen om het hemelwater op uwe genoegelijk gestemde persoonlijkheid te concentreeren, dan om het van u af te houden. De hemel beware ons voor zulke feest-herinneringen Nu, voorshands ziet het er wol naar uit dat zij ons bespaard zullen blijven. Het is thans een uitgezochte dag voor menschen, die in de open lucht moeten werken. Yan morgen heb ik nog weêr eens een paar uur door de be- drijvigste buurten geflaneerd en overal ongelooflijke vorde ringen waargenomen. Als het zoo voortgaat, zal men in de laatste helft dezer voorbereidingsweek verbazend op schieten en alles nagenoeg gereed zijn, wanneer de Paasch- morgen aanbreekt. Wilde ik opsommen wat er alzoo De generaal wierp haar een vragenden blik toe; dat bleek gelaat verried maar al te zeer, dat zij den nacht wakende had doorgebracht. Vervolgens nam hy haar arm in den zijnen en voerde haar naar hare eigen kamer terug, waarvan hij de deur sloot. „Ik had natuurlijk vrij wat te stellen met die twee stijfkoppen!" hernam hij. „Geen van beiden wilde toegeven, de een den ander geen stap tegemoetkomenEindelijk moest ik al mijn gezag doen gelden, om hen tot rede te brengen. Alles wél beschouwd, was het geval toch niet zóó ernstig als gij het hadt opgenomen; een paar onbedachte gezegden van Raoul, een driftig antwoord van Rodenberg dat is genoeg voor zulke jonge driftkoppen om naar de wapens te grijpen. Het liefst waren ze op staanden voet aan het vechten gegaan. Maar ik ben er nog vroeg genoeg bij geweest om ongelukken te voorkomen." HU zeide dit alles half in scherts, maar Hertha zag en gevoelde, dat zijn glimlach, zoowel als zijn opgeruimde toon hem niet van harte afgingen. Haar kon hy daarmede niet om den tuin leiden zij wist, hoe hoog ernstig de zaak was, die hij zoo luchtig scheen te behandelen. „En men kan wel zien, dat ze u ook een slapeloozen nacht daardoor bezorgd hebben," ging hy voort. „Nu heeft het aan staande bruidje misschien wel berouw, dat ze haar armen Raoul zoo hard heeft behandeld. Laat je dit tot waarschuwing zijn, Hertha! Zoo iets laat een man zich niet welgevallen, zelfs niet van de vrouw, die hem het dierbaarste op de wereld is." „Van haar misschien wel het allerminst! Maar gelooft ge dan, dat Raoul van mij houdt?" De bittere toon, waarop deze vraag werd gedaan, deed den generaal verbaasd opzien. „Wel, hij heeft je immers gevraagd zijn vrouw te worden." „Dat was een familieovereenkomst, dat was op uw uitdruk kelijk verlangen. Ik weet hoeveel die liefde op hoog bevel waard is." „En is dat dan nu iets nieuws voor je?" vroeg Steinruck ernstig. „Hebt ge dat dan niet van het begin af geweten? Ge voldoet beiden aan een onderling gemaakte bepaling, zooals in onze kringen gebruikelijk is. Romantisch zijn zulke verbintenissen niet, dat stem ik toe; maar voor zooveel ik weet, hebt ge dat romantische element ook nooit gemist. Waarom zijt ge dan nu op eens zoo bitter, zoo onaangenaam tegen hem gestemd? Hij zou alle recht hebben, je met dezelfde munt te betalen." De jonge gravin zweeg. Zij had geen antwoord op dat vorschende „Waarom?" „'t Is, geloof ik, weêr de oude booze geest, die bedwongen en verbannen moet worden," hernam de generaal met een zwakke poging om te glimlachen. „Ik heb dat al ééns moeten doen, in de eerste weken van mijn voogdijschap. Toen was ik genood zaakt mij met kracht en klem te verzetten tegen een verwend, bedorven kind, dat nooit een wil dan haar eigen gekend en gevolgd had. Hartstochtelijk bood ge mij weêrstand en je moeder smolt weg in tranen, omdat ik op myn stuk bleef staan en ook haar verhinderde toe te geven, 't Was een vreeselijk tooneel. Maar toen het kind ophield met pruilen, kwam ze uit eigen beweging bij my en sloeg de armpjes om myn hals en zeide Weet ge 't nog, Hertha?" Zij glimlachte ook en vleide het hoofd tegen zijn schouder. „Ik houd tóch veel van u, oom Michaël! Héél veel!" Hy boog zich over haar heen en gaf haar een kus op het voorhoofd. „Omdat ik je wist te dwingen! Van dien tijd af was ik over tuigd, dat ge vau mij hieldtmaar Raoul schynt die kunst niet gedaan wordt, ik zou wel tien brieven vol kunnen schrijven en dan misschien nog slechts de grootste helft genoemd hebben. Vandaag vooral was het een buitengewone, prettig- rumoerige drukte. Men begint te begrijpen, dat het nu tijd gaat worden. Ook de achteraankomers, die de leus van „haast je maar niet" in beoefening brengen, gaan nu toch de handen uit de mouw steken, vormen de onver mijdelijke buurt-commissie, laten in hun wijk een lijst rondgaan en doen hunne hamers en zagen meêdreunen in het algemeene timrneraccoord. De een doet wat meer, de ander wat minder, maar ieder doet wat. Meer dan cén versieringsplan moest, om begrijpelijke redenen van finan- ciëelen aard, onder de uitvoering wat ingekort en besnoeid worden, doch dit was wel te verwachten, daar velen in hun geestdrift hunne krachten en hun porte-monnaie wat al te zeer overschat hadden. Nu, de gulden spreuk dat het eenvoudige de waarheid kenmerkt, is niet voor niets uitgevonden. Tekorten zijn altijd leelijke dingen, maar een feesttekort is werkelijk een doodzonde, die men schuwen moest als de pest. Langer dan ergens anders ben ik van morgen aan de pittoreske zoomen van het Gedempte Damrak blijven staan. Ik had het er goed, mijn hart klopte met dankbare vol doening en met voldoende dankbaarheid. In zulke oogen- blikken beseft men, dat het leven schoon is en dat het een voorrecht heet, mensch te zijn! Want het Gedempte Damrak wordt dan toch nog wezenlijk en warempel opge knapt. De profetie van den Oud-Testamentischen ziener: „de wildernis zal zich verheugen en bloeien" en „de woestijn zal tot een vruchtbaar veld worden," zal men er letterlijk bewaarheid vinden. Gelukkig heeft het Gemeente bestuur zich nog te elfder ure over deze misdeelde plek gronds ontfermd en terecht begrepen, dat Amsterdam op het gebied van schoonheid en goeden smaak toch nog een reputatie heeft te verliezen. We zijn den heeren op het Stadhuis dan ook zeer erkentelijk voor dit met zooveel te verstaan. Ik zou bijna gaan gelooven, dat de ridder, dien mijn trotsch, eigenzinnig nichtje zich tot ideaal heeft gesteld, een draak of een ander monster moet gedood hebben, wil hy zyne uitverkorene ontzag inboezemen." „Hij moest op u gelijken!" riep Hertha opgewonden. „Op u, oom Michaël, met uw ijzeren geestkracht, uw onverzetlelijken wil, met uwe strengheid zelfs! U had ik kunnen liefhebben, als ik u in uwe jeugd had gekend." Steinruck schudde lachend het hoofd. „Wilt ge een oud man nog complimentjes maken? Maar 't is waar, gij zijt een van die meisjes, die liefst met strijd en inspan ning veroverd zouden willen worden. Maar, kindlief, het noodlot laat ons slechts zelden de keus in dergelijke gevallen. Het springt tiranniek met ons om. Gij zult dat ook nog ondervinden. Geloof my, alle andere vrouwen vinden Raoul een ideaal van ridderlijkheid en beminnelijkheid, en dat hij niet volkomen aan het uwe beantwoordt, verontrust mij ook niet meer, sedert ik weet dat ge tóch van hem houdt. En onder ons gezegd, Hertha dat weet ik eerst sinds gisteren avond. Nog altyd had ik min of meer getwijfeld, hoe ge over hem dacht. Maar de groote bezorgdheid, waarmede ge gisteren mijn hulp inriept en nu straks naar tijding van mij uitzaagt, bewees mij overtuigend, hoe angstig ge u over Raoul hebt gemaakt." Een diepe blos steeg de jonge freule allengs naar het gelaat, en ze boog het hoofd, zonder een syllabe te antwoorden. „Moest je galant zich eerst in gevaar bevinden, om je tot die bekentenis te brengen?" hernam de generaal op verwijtenden toon. „'t Is alsof ge tot hiertoe je best hebt gedaan de preutsche te spelen, waardoor Raoul eigenlijk hoe langer hoe meer van je vervreemd is geworden. Laat hem ook maar eens merken, hoe dierbaar zijn leven je is, zooals ge mij dat zoo onbewimpeld getoond hebt, en ik verzeker je, dat ge alles van hem eischen, alles van hem gedaan krygen kunt!" De blos op Hertha's wangen was nog toegenomen, en haastig, alsof zij hoe eerder hoe liever een andere richting aan het gesprek wilde geven, vroeg zij: „Denkt ge dan wezenlijk, dat het gevaar nu voor goed voorby is?" „Ja. Beleediging en uitdaging zyn in alle vormen herroepen en het geschil is nu vereffend." „Maar de vijandschap niet! Ik kon u gisteren avond maar vluchtig vertellen, wat er eigenlyk was voorgevallen. Ge weet niet welke harde woorden er van weerskanten gesproken werden, vooral door Raoul; maar deze golden niet zoozeer den kapitein zelf, als wel zyne ouders." „Aha! Dat was het dus!" mompelde Steinruck. „Weet gij daarvan iets naders?" vroeg Hertha schielijk. „Ik weet alleen dat Rodenberg's eer, wat zijn persoon betreft, onbesmet is, en dit is mij voldoende. Hoe nam hy dat gezegde op?" „Als een getergde leeuw! Hij was op dat oogenblik om bang voor te worden! Als Raoul nog één woord meer had gezegd, was hij hem te lijf gekomen, geloof ik." Haar hartstochtelijke, opgewonden toon kwam den generaal ietwat verdacht voor; en verrast en vragend liet hy de oogen op Hertha rusten. Zij merkte dit evenwel niet, maar ging met schitterende oogen en gloeiende wangen voort: „Rodenberg scheen woedend te zijn. Hy legde Raoul het stilzwijgen op met een blik en op een toon, zooals ik ze maar ééns in mijn leven gezien en gehoord heb van u, oom Michaël, jaren geleden, toen die wilddief geboeid bij u werd gebracht, die onze houtvester had doodgeschoten 't was wezenlijk alsof ik u zag!" Steinruck was van zijn stoel opgestaan. Hij liet dit laatste ge zegde onbeantwoord, maar hield de oogen strak en met een zonder linge uitdrukking op het jonge meisje gevestigd, alsof hy iets in hare wezenstrekken trachtte te ontcyferen. „Misschien had Raoul geen ongelijk met zijn verwijt," zeide hij eindelijk langzaam. „Wie weet wat hem van Rodenberg's afkomst bekend is." „Dan was het nóg onvergeeflijker, dat hy dit punt aanroerde!" barstte Hertha uit met een heftigheid, waarvan zijzelve blijkbaar onbewust was. „Gij zegt immers zelf, dat Rodenberg's eer, wat zijn persoon betreft, onbevlekt is, en Raoul weet dit zeker even goed als gijdaarom beleedigde hij hem in zijne ouders. Dat is leelijk en lafhartig, dat's een laagheid, dat's „Hertha, gij spreekt van je aanstaande!" viel de generaal hier streng in. Het meisje sloeg verschrikt de oogen neer. De gloed verdween van haar wangen, alsof een ijskoude wind daarover was gevaren. Nu voelde zij Steinruek's hand op de hare, en half luid, maar dof en dreigend hoorde zij hem vragen „Voor wiens leven hebt ge gevreesd? Wl~n gold straks uw angst?" Zij zweeg, hoewel ze het maar al te goed wist. De doodsangst, de slapelooze uren, dio zy den vorigen nacht had doorleefd, hadden haar tot erkentenis van de waarheid gebracht. Geen geluid kwam haar echter over de lippen. De graaf hield den blik vaat op haar gevestigd. „Hertha, ik vraag antwoord! Wilt of kunt ge mij dat niet geven? Ik hoop toch, dat de verloofde van graaf Steinruck weet, wat zij jegens zichzelve en jegens hem is verplicht?" „Ja, dat weet ik," zeide Hertha, nauwelijks hoorbaar, maar op vastberaden toon. „Wees niet bevreesd, ik zal mijn woord houden." „Dat hoop ik!" hernam hij, terwyl hij hare hand zoo vast in de zijne klemde, dat hij haar bijna pyn deed. Toen liet hij haar plotseling los en keerde zich om. „Wanneer is je vertrek bepaald?" vroeg hy na een pauze. „In het begin van de volgende week." „Goed. Ik had eerst plan gehad je moeder over te halen, nog wat langer te blijven, maar nu acht ik het beter, dat ge zoo schielyk mogelijk van hier gaat. Gij hebt behoefte aan verandering van lucht. En, luister eens, Hertha! Als Raoul gezien en gehoord had, hoe go straks over zijn tegenstander spraakt, dan had hij niet van dat duel afgezien en zou ik hem dat niet kwalyk kunnen nemen. Adieu!" Deze woorden klonken koel en dreigend, en nu ging hij heen, het hoofd fier opgeheven, zooals altijd; maar in de zijkamer bleef hij even staan en bedekte één moment de oogen met de hand. Wankelde dan alles, wat hij zoo stevig gebouwd, zoo vast gegrondvest meende te hebben? „Hij moest op u gelijken, met uw ijzeren geestkracht, uw onverzettelijken wil, met uwe strengheid zelfs!" Dat gezegde had den graaf op het spoor gebracht. Ja, daar was iemand, die hem geleek, trek voor trek, en die iemand bezat misschien ook het vermogen, dat schoone, eigenzinnige kind te dwingen, als men hem vry spel liet. Maar dit moest voorkomen worden ten koste van eiken prijs! Hij zou Hertha uit die gevaarlijke nabijheid verwijderen. De oogenblikkelijke indruk want iets meer kon en mocht het niet wezen dien zij had ontvangen, zou wel weer overgaan, als het voorwerp daarvan haar niet meer onder de oogen kwam. Men behoefde dat geval volstrekt niet als ernst op te nemen. Maar toch trof het den generaal diep, dat het gevaar juist van dien kant kwam, dat die man het was, die zijn werk dreigde te verstoren. Dit had hij nooit mogelijk geacht. Op hetzelfde uur in den voormiddag zat professor Wehlau aan zijn schryftafel. By uitzondering was hy evenwel niet in zyn werk, maar in een courant verdiept, welker inhoud zeer zijn misnoegen scheen gaande te maken, zoodat hy weer midden in zyn „donderwolk" zat. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1